Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
Procesverloop
Overwegingen
”Voor het weekend zorgt verzoekster(red.opposant)
ervoor dat het digestaat op het perceel van Van Campen weg is en ook op perceel van Staatsbosbeheer”. Verder op in het proces-verbaal van de zitting staat de opmerking van de gemachtigde van opposant: ”
Ik zal zo snel mogelijk proberen te regelen dat het wordt opgeruimd”. Uit het verhandelde van die zitting, alsmede uit de uitspraak van 10 december 2015 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter klip en klaar dat opposant zowel het perceel van Van Campen als dat van Staatsbosbeheer moest opruimen uiterlijk 15 december 2015. Deze verplichting volgt ook uit artikel 17.1 van de Wet milieubeheer: indien zich een ongewoon voorval heeft voorgedan, treft degene die de inrichting drijft maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis ongedaan te maken. Ofwel, als er iets fout gaat in een bedrijf, wat normaliter niet zou moeten kunnen gebeuren, moet de rotzooi vanwege deze fout wel door dat bedrijf worden opgeruimd. Dat heeft opposant in ieder geval tot en met 8 februari 2016 nagelaten. In dit verband hecht de voorzieningenrechter geen waarde aan de opmerking van opposant dat de boswachter van Staatsbosbeheer nog met hem in overleg zou treden. Hieruit blijkt namelijk niet dat Staatsbosbeheer geen toestemming zou hebben gegeven voor het opruimen van de rotzooi. Reeds hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat opposant ook deze maatregel niet heeft getroffen. In hoeverre het perceel van Van Campen geheel is opgeruimd en of het nodig was een grondwal aan te leggen, kan de voorzieningenrechter op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet beoordelen.
Beslissing
- de voorzieningenrechter handhaaft de schorsing van het bestreden besluit tot en met 21 maart 2016;
- bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening als volgt: