ECLI:NL:RBOBR:2016:641

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 februari 2016
Publicatiedatum
18 februari 2016
Zaaknummer
SHE 16/265
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging voorlopige voorziening inzake omgevingsvergunning mestvergistingsinstallatie

Op 18 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant en Biospares B.V. over de opheffing van een voorlopige voorziening. In een eerdere uitspraak was de intrekking van de omgevingsvergunning van een mestvergistingsinstallatie geschorst. Gedeputeerde Staten verzochten om opheffing van deze schorsing, omdat de opposant, Biospares B.V., niet alle maatregelen had getroffen die in de eerdere uitspraak waren opgelegd. De voorzieningenrechter constateerde dat twee van de opgelegde maatregelen niet waren uitgevoerd en besloot de voorlopige voorziening niet onmiddellijk op te heffen, maar deze ambtshalve te wijzigen. De schorsing werd beperkt tot en met 21 maart 2016, met de verplichting voor Biospares B.V. om een aantal maatregelen te treffen. De voorzieningenrechter zal zelf ter plaatse controleren of aan de gewijzigde voorlopige voorziening is voldaan en of er aanleiding is om de schorsing te verlengen. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de opposant om de situatie te verbeteren en de omgeving te beschermen tegen mogelijke risico's van de mestvergistingsinstallatie.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/265
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
het college van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant, te 's-Hertogenbosch, verzoekster
(gemachtigde: mr. M. de Laat, J. Broekmans en A. van der Pol),
en
Biospares B.V. te Nistelrode, opposant,
(gemachtigde: [persoon A] en [persoon B] ).

Procesverloop

Bij besluit van 20 november 2015 (het bestreden besluit) heeft verzoekster de op 27 oktober 2014 verleende omgevingsvergunning van opposant per direct ingetrokken.
Opposant heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij uitspraak van 20 november 2015 heeft de voorzieningenrechter het bestreden besluit geschorst in afwachting van de behandeling van het ingediende verzoek om voorlopige voorziening.
Bij uitspraak van 10 december 2015, gerectificeerd bij uitspraak van 14 december 2015, heeft de voorzieningenrechter de schorsing van het bestreden besluit gehandhaafd
Verzoekster heeft bij brief van 25 januari 2016 de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening op te heffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 februari 2016. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Opposant heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.
Na het onderzoek ter zitting heeft opposant nog een verklaring ingediend. Hierop heeft verzoekster een schriftelijke reactie ingediend.

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:87, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter, ook ambtshalve, een voorlopige voorziening opheffen of wijzigen.
2. In de uitspraak van 10 december 2015 heeft de voorzieningenrechter een opsomming gegeven van een aantal door opposant te treffen maatregelen:
 Opposant heeft toegezegd alleen vloeibare meststoffen te gebruiken (met minder geurhinder als gevolg);
 zij zal zo snel mogelijk overstortleidingen monteren op vergisters 2 en 3 opdat bij schuimvorming overstromende stoffen meteen kunnen worden opgevangen en weggepompt;
 er zal 24-uurs monitoring van de inrichtingsprocessen plaatsvinden door middel van elektronische monitoring om overdruk op de kappen te monitoren (en zo nodig op te treden);
 verzoekster en opposant hebben zich bereid getoond te overleggen over het verbreken van een verzegelde toevoer om schuim remmend middel in de vergisters te brengen (om een einde te maken aan de overstroming);
 opposant heeft tot slot een verplaatsbare mestzak besteld die op 11 december 2015 wordt geleverd, waarin de overgestroomde meststoffen kunnen worden opgevangen.
 opposant diende uiterlijk 15 december 2015 alle overgestroomde (mest)stoffen op de naburige percelen geheel te verwijderen en ervoor te zorgen dat deze situatie zich niet meer herhaalt.
 tot slot diende opposant de linkse (niet gekeurde) biogasmotor Jenbacher 3.20 buiten werking te stellen en te houden. Ter zitting heeft verzoekster aangegeven dat deze machine niet wordt gebruikt.
 opposant zal ook tijdens de lopende bezwaarprocedure en daarna moeten laten zien dat zij in staat is de inrichting te drijven zonder nieuwe overtredingen van de vergunning, de vergunningsvoorschriften en de algemene regels.
De voorzieningenrechter heeft voorts overwogen dat, als deze maatregelen niet wordt getroffen of als opposant nieuwe overtredingen pleegt (en daarmee blijk geeft haar gedrag niet te verbeteren), dit voor de voorzieningenrechter aanleiding kan zijn om de schorsing alsnog tijdens de bezwaarprocedure op te heffen of de voorlopige voorziening te wijzigen. Hiertoe zal wel een verzoek om opheffing of wijziging als bedoeld in artikel 8:87 van de Awb moeten worden ingediend.
3.1
Verzoekster heeft gesteld dat opposant na de uitspraak van 10 december 2015 niet alle maatregelen heeft getroffen in die zin dat:.
 de overstortleidingen op vergisters 2 en 3 niet zijn gemonteerd;
 de mestzak is niet geleverd op 11 december 2015 en uiteindelijk door verzoekster zelf besteld waarna een deel van het digestaat uit vergister 2 in de mestzaak is gepompt;
 het perceel van Van Campen niet volledig was opgeruimd op 15 december 2015 waarna in opdracht van verzoekster op 17 december 2015 een aarden wal is aangebracht over het perceel van Van Campen om verdere verontreiniging te voorkomen. Op het perceel van Staatsbosbeheer zijn volgens verzoekster nog steeds meststoffen aanwezig;
Volgens verzoekster heeft opposant in onvoldoende mate gevolg gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter van 10 december 2015.
3.2
Opposant heeft gesteld dat de overstortleidingen op vergisters 2 en 3 wel zijn gemonteerd. Er is een mestzak besteld bij de firma Daas. Deze firma heeft volgens opposant door toedoen van verzoekster de mestzak niet geleverd. Volgens opposant was het perceel van Van Campen wel opgeruimd tot genoegen van de eigenaar op 11 december 2015. Opposant heeft nimmer gezegd dat ook het perceel van Staatsbosbeheer zou worden opgeruimd voor die datum. Het perceel is naar zeggen van opposant voor 65% opgeruimd.
3.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat niet in geschil is dat de overige maatregelen inmiddels zijn getroffen. Met betrekking tot het monteren van de overstortleidingen op vergisters is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster onvoldoende heeft aannemelijk gemaakt dat de overstortleidingen inmiddels nog steeds niet zijn aangebracht. Het gaat dus vooral om de vraag of opposant de mestzak tijdig heeft geleverd en de naburige percelen tijdig heeft opgeruimd.
3.4
Uit de stellingen van partijen leidt de voorzieningenrechter af dat opposant geen mestzak geleverd heeft gekregen. Daar heeft verzoekster uiteindelijk voor gezorgd. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft opposant onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zijn leverancier onder druk of verkeerde informatie van verzoekster van levering heeft afgezien. De enkele verklaring van de gemachtigde van opposant over wat hij in een gesprek met de leverancier heeft vernomen over de gang van zaken, acht de voorzieningen-rechter onvoldoende. Opposant had een verklaring van de leverancier kunnen overleggen of de leverancier kunnen meenemen naar de zitting, maar dat heeft opposant niet gedaan. De voorzieningen-rechter concludeert dat opposant deze maatregel niet heeft getroffen. De kritiek van opposant op de (haars inziens onverantwoorde wijze waarop verzoekster vervolgens het digestaat uit vergister 2 heeft gepompt) leidt niet tot een ander oordeel.
3.5
De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat opposant valt te verwijten dat zij het perceel van Staatsbosbeheer niet tijdig heeft opgeruimd. In het proces-verbaal van de zitting van 9 december 2015 staat letterlijk dat de voorzieningenrechter het volgende opmerkt:
”Voor het weekend zorgt verzoekster(red.opposant)
ervoor dat het digestaat op het perceel van Van Campen weg is en ook op perceel van Staatsbosbeheer”. Verder op in het proces-verbaal van de zitting staat de opmerking van de gemachtigde van opposant: ”
Ik zal zo snel mogelijk proberen te regelen dat het wordt opgeruimd”. Uit het verhandelde van die zitting, alsmede uit de uitspraak van 10 december 2015 blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter klip en klaar dat opposant zowel het perceel van Van Campen als dat van Staatsbosbeheer moest opruimen uiterlijk 15 december 2015. Deze verplichting volgt ook uit artikel 17.1 van de Wet milieubeheer: indien zich een ongewoon voorval heeft voorgedan, treft degene die de inrichting drijft maatregelen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verlangd om de gevolgen van die gebeurtenis ongedaan te maken. Ofwel, als er iets fout gaat in een bedrijf, wat normaliter niet zou moeten kunnen gebeuren, moet de rotzooi vanwege deze fout wel door dat bedrijf worden opgeruimd. Dat heeft opposant in ieder geval tot en met 8 februari 2016 nagelaten. In dit verband hecht de voorzieningenrechter geen waarde aan de opmerking van opposant dat de boswachter van Staatsbosbeheer nog met hem in overleg zou treden. Hieruit blijkt namelijk niet dat Staatsbosbeheer geen toestemming zou hebben gegeven voor het opruimen van de rotzooi. Reeds hierom is de voorzieningenrechter van oordeel dat opposant ook deze maatregel niet heeft getroffen. In hoeverre het perceel van Van Campen geheel is opgeruimd en of het nodig was een grondwal aan te leggen, kan de voorzieningenrechter op basis van de stukken en het verhandelde ter zitting niet beoordelen.
4.1
De voorzieningenrechter ziet zich vervolgens voor de vraag geplaatst of de schorsing van de intrekking moet worden opgeheven of moet worden gewijzigd. De volgende omstandigheden zijn hierbij van belang:
 De voorzieningenrechter blijft van oordeel dat intrekking van de vergunning kan leiden tot het onomkeerbare gevolg dat het bedrijf van opposant failliet gaat.
 De voorzieningenrechter is voorts van oordeel dat er weinig vaart zit in de lopende bezwaarprocedure. Weliswaar wordt op 22 februari 2016 een hoorzitting gehouden waarop een aantal bezwaarschriften van opposant tegen besluiten van verzoekster gecombineerd worden behandeld, maar verzoekster heeft aangegeven dat in het gunstigste geval pas eind maart 2016 een besluit op bezwaar kan worden verwacht.
 Op dit moment worden geen nieuwe grondstoffen in de vergisters gepompt of gestopt. Het bedrijf ligt feitelijk stil.
 Er ligt nog steeds digestaat op het perceel van Staatsbosbeheer. Ter zitting is overigens door een derde (die is ingeschakeld door verzoekster om de tijdelijke grondwal rondom het perceel van Van Campen aan te leggen) opgemerkt dat dit perceel makkelijk binnen een maand kan worden opgeruimd.
 Het risico op een ongewoon voorval in vergister 2 is op dit moment beperkt, al valt niet op voorhand uit te sluiten dat, als het digestaat in (inmiddels) 4 mestzakken wordt teruggepompt in vergister 2, opnieuw een oncontroleerbaar proces op gang komt en vergister 2 wederom gaat overstromen.
 De voorzieningenrechter hecht geen waarde aan de omstandigheid dat het bedrijf mogelijk op korte termijn zal worden verkocht. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekster tot op heden hierin geen aanleiding heeft gezien het bestreden besluit in te trekken.
4.2
De voorzieningenrechter ziet in bovengenoemde omstandigheden, geen aanleiding de voorlopige voorziening op dit moment op te heffen. Hierdoor zou de omgevingsvergunning van opposant met onmiddellijke ingang zijn ingetrokken en gelden de voorschriften van de omgevingsvergunning niet meer. De voorzieningenrechter ziet niet in dat hierdoor de omgeving van de inrichting beter wordt beschermd. Intrekking op dit moment voegt daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter op dit moment niets toe. Voorts neemt de voorzieningenrechter het in de eerdere uitspraak genoemde karakter van deze sanctie in aanmerking. De voorzieningenrechter wijst het verzoek van verzoekster tot onmiddellijke opheffing van de voorlopige voorziening daarom af.
4.3
Opposant heeft echter de twee hierboven genoemde maatregelen niet getroffen. De eerder uitsproken zorg van de voorzieningenrechter is hierdoor niet weggenomen maar eerder groter geworden. De voorzieningenrechter ziet daarom aanleiding de voorlopige voorziening die is getroffen bij uitspraak van 10 december 2015 ambtshalve te wijzigen. De voorzieningenrechter wijzigt de datum waarop de schorsing eindigt en stelt deze nu vast op 21 maart 2016.
Voorts zal de voorzieningenrechter bij wijze van voorlopige voorziening het volgende bepalen:
 Er mogen geen nieuwe stoffen ten behoeve van gebruik in de mestvergisters worden aangeleverd op het terrein van de inrichting tot 21 maart 2016;
 Er mogen geen stoffen in de mestvergisters worden gebracht tot 21 maart 2016;
 De naburige percelen (waaronder het perceel van Staatsbosbeheer), voor zover gelegen buiten de grens van de inrichting, dienen voor 16 maart 2016 te zijn opgeruimd.
 De overige maatregelen in de uitspraak van 10 december 2015 blijven onverkort van toepassing;
4.4
Partijen zullen worden opgeroepen ter zitting van woensdag 16 maart 2016 om 11.00 uur. Van deze datum wordt géén uitstel verleend. De zitting zal worden gehouden op het terrein van de inrichting te Nistelrode opdat de voorzieningenrechter in bijzijn van de griffier ter plaatse zelf kan beoordelen of aan de gewijzigde voorlopige voorziening is voldaan en of hierin aanleiding kan worden gevonden om de schorsing (die duurt tot en met 21 maart 2016) te verlengen.
4.5
Ter verduidelijking merkt de voorzieningenrechter op dat de stoffen die thans in de mestvergisters zitten, er in mogen blijven zitten of mogen worden afgevoerd met inachtneming van de daarvoor geldende regelgeving. Er mogen alleen geen nieuwe stoffen aan de mestvergisters worden toegevoegd. Dat betekent dat ook het digestaat in de aanwezige mestzakken niet mag worden teruggepompt. De voorzieningenrechter is van oordeel dat hiermee het risico op een nieuw ongewoon voorval hangende de duur van de schorsing van het bestreden besluit voldoende is beperkt en de omgeving voldoende is beschermd.
5. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijzigt de bij uitspraak van 10 december 2015 getroffen voorlopige voorziening als volgt:
  • de voorzieningenrechter handhaaft de schorsing van het bestreden besluit tot en met 21 maart 2016;
  • bepaalt bij wijze van voorlopige voorziening als volgt:
Er mogen geen nieuwe stoffen ten behoeve van gebruik in de mestvergisters worden aangeleverd op het terrein van de inrichting van opposant tot 21 maart 2016;
Er mogen geen stoffen in de mestvergisters worden gebracht tot 21 maart 2016;
De naburige percelen (waaronder het perceel van Staatsbosbeheer), voor zover gelegen buiten de grens van de inrichting, dienen voor 16 maart 2016 te zijn opgeruimd.
De overige maatregelen in rechtsoverweging 5.4 van de uitspraak van 10 december 2015 blijven onverkort van toepassing.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. J.F.M. Emons, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.