ECLI:NL:RBOBR:2016:6259

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 november 2016
Publicatiedatum
11 november 2016
Zaaknummer
01/845946-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor belaging van ex-partner met e-mailberichten en fysieke achtervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 11 november 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn ex-partner heeft belaagd. De belaging vond plaats in de periode van 1 september 2014 tot en met november 2015. De verdachte werd beschuldigd van het stelselmatig inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster door het versturen van honderden beledigende e-mailberichten, het volgen van de aangeefster met de auto en het onaangekondigd verschijnen bij haar woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte gedurende een lange periode zijn ex-partner heeft bestookt met kwetsende berichten en haar angst heeft ingeboezemd. De rechtbank oordeelde dat de gedragingen van de verdachte, gezien de aard, duur, frequentie en intensiteit, een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de aangeefster vormden. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 150 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, met bijzondere voorwaarden waaronder een contact- en locatieverbod en verplichte behandeling bij Novadic-Kentron. De rechtbank hield rekening met de impact van de belaging op het leven van de aangeefster en haar kinderen, en de verslavingsproblematiek van de verdachte. De uitspraak benadrukt de ernst van belaging en de noodzaak van bescherming van slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845946-15
Datum uitspraak: 11 november 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1960,
wonende te [woonadres] , verblijvende te [verblijfadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 14 juli 2016 en 28 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 17 juni 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 24 maart 2015 tot en met 2 november 2015 te Uden, althans in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk, inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door:

- (veelvuldig) e-mailberichten naar die [slachtoffer] te verzenden en/of
- (veelvuldig, althans een aantal malen) bij die [slachtoffer] aan de deur te komen en/of
- die [slachtoffer] met de auto te volgen;

2. hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 september 2014 tot en met 17 maart 2015 te Uden, in elk geval in Nederland, wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk, inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , in elk geval van een ander, met het oogmerk die [slachtoffer] , in elk geval die ander te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door- (veelvuldig) die [slachtoffer] te bellen en/of

- (veelvuldig) e-mailberichten naar die [slachtoffer] te sturen en/of
- (veelvuldig) what's app berichten naar die [slachtoffer] te sturen.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onder feit 1 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen, met uitzondering van het stelselmatig (veelvuldig, althans een aantal malen) bij [slachtoffer] aan de deur komen. De verdediging stelt zich op het standpunt dat het onder feit 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
De bewijsmiddelen, verkort en zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1. [1]

De verklaring van aangeefster [slachtoffer] .
Op 2 november 2015 was ik met mijn auto onderweg vanuit Veghel naar Uden. Op enig moment zag ik toen vanuit tegenovergestelde richting [verdachte] naderen. Ik zag [verdachte] achter het stuur zitten. Ik zag dat hij achter mij aan kwam gereden. Ik keek in mijn achteruitkijkspiegel en zag dat [verdachte] zeer kort achter mij reed. Op enig moment ben ik een zijstraat ingereden. Ik zag dat [verdachte] mij bleef volgen op zeer korte afstand. Op enig moment reed ik een straat in en zag ik plotseling dat [verdachte] mij afsneed. Ik kon nog om zijn auto heen rijden. Ik zag toen dat [verdachte] mij nog steeds volgde. Ik ben toen voor het politiebureau bij de rotonde rondjes gaan rijden. Ik zag dat [verdachte] een paar rondjes achter mij aan bleef rijden en vervolgens voor het politiebureau zijn auto tot stilstand bracht.
Ik heb in de afgelopen periode zeker meer dan 800 mails van [verdachte] ontvangen. Vaak waren ze op zijn zachtst gezegd niet vriendelijk. Ik werd dan uitgescholden en mij werd van alles verweten. [verdachte] is op 14 mei 2015 onaangekondigd bij mij aan de deur verschenen. [verdachte] stond tegen de schutting te plassen en was volgens mij onder invloed van alcohol. [verdachte] heeft toen drie keer geroepen dat ik eraan zou gaan en hij mij kapot zou maken. Dit gesprek heb ik opgenomen. U mag dit gebruiken voor uw onderzoek. Ook is [verdachte] een keer op mijn woonadres in [woonplaats verdachte] geweest. Dit is op 3 september 2015 geweest. [verdachte] is toen onaangekondigd aan de deur verschenen. Op 5 september 2015 is [verdachte] ook onaangekondigd bij mijn woning geweest. Merel heeft hem toen binnengelaten. [verdachte] heeft toen een kast gebracht en is toen anderhalf uur gebleven. Ik heb toen een vriendin van mij gehaald en die is samen met mij teruggereden naar mijn woning en ik ben via de voordeur naar binnen gegaan. [verdachte] is toen gegaan. [2]

Het relaas van verbalisant [verbaslisant 1] .
Door aangever/benadeelde [slachtoffer] werden honderden e-mailberichten, welke door verdachte [verdachte] naar haar zakelijke e-mail en privé e-mailadres zouden zijn verzonden, ter beschikking gesteld. Naar aanleiding van bovenstaande werd door mij een onderzoek in gesteld naar deze e-mailberichten en werd door mij het volgende bevonden.
- de e-mailberichten bleken te zijn verzonden in de periode van 30 maart 2015 tot en met 25 augustus 2015;
- de e-mailberichten bleken dagelijks te zijn verzonden door het e-mailadres [emailadres verdachte] naar het e-mailadres [prive e-mailadres slachtoffer] en het e-mailadres [zakelijk e-mailadres slachtoffer] .;
- de toonzetting van een aantal e-mailberichten, welke verzonden door [emailadres verdachte] , waren denigrerend, minachtend en beledigend. [3]

De verklaring van verdachte.
Ik heb in de periode van 24 maart 2015 tot en met 2 november 2015 veel te veel naar [slachtoffer] gemaild. Dat had anders gemoeten. Ik was soms wel en soms niet onder invloed als ik die berichten verstuurde. Woorden als kut, hoer en slet heb ik gebruikt omdat er bij mij het beeld ontstond dat er zich van alles afspeelde achter mijn rug om. Het klopt dat ik vaak op mijn gedrag gewezen ben. Het klopt dat ik op 2 november 2015 achter [slachtoffer] aan ben gereden. [4] Het klopt dat ik tussen 24 maart 2015 en 1 november 2015 regelmatig bij [slachtoffer] aan de deur ben geweest. Ik denk dat dit twee of drie keer onaangekondigd was. [5]
Ten aanzien van feit 2. [6]
  • De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting d.d. 28 oktober 2016.
  • De aangifte van [slachtoffer] , proces-verbaal aangifte, pag. 5-8, inclusief bijlagen, pag. 11-76.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn ten aanzien van feit 2 de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1.
Vooropgesteld moet worden dat bij de beoordeling of sprake is van belaging als bedoeld in artikel 285b, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, van belang zijn de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast. Gedurende een periode van ruim zeven maanden heeft verdachte honderden e-mailberichten verstuurd aan aangeefster met daarin beledigende en/of bedreigende en/of kwetsende teksten. Verder heeft verdachte aangeefster een keer met de auto achtervolgd en is hij meerdere keren onaangekondigd bij haar aan de deur verschenen. Dat verdachte twee tot drie keer onaangekondigd bij aangeefster aan de deur is geweest en haar één keer met de auto is gevolgd, moet naar het oordeel van de rechtbank in samenhang worden gezien met de honderden e-mailberichten met kwetsende en/of bedreigende en/of beledigende inhoud die verdachte in dezelfde periode aan aangeefster heeft gestuurd. Deze gedragingen staan immers allemaal in relatie tot de door aangeefster verbroken relatie met verdachte en de problematische afwikkeling daarvan. Dat de bezoeken aan de woning en het volgen met de auto op zichzelf niet stelselmatig hebben plaatsgevonden, kan dan ook naar het oordeel van de rechtbank niet leiden tot vrijspraak voor deze onderdelen van de tenlastelegging. Het andersluidende verweer van de verdediging wordt verworpen.
Door aangeefster op deze wijze te bestoken met dergelijke e-mailberichten, haar in haar privé-omgeving op te zoeken en haar te volgen met de auto, heeft verdachte aangeefster grote angst ingeboezemd en daarmee een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. Aangeefster en haar kinderen, tevens de kinderen van verdachte, hebben ook tijdelijk elders moeten overnachten en zijn fors gehinderd in hun dagelijkse bezigheden door de angst die verdachte hun aangejaagd heeft.
De rechtbank is van oordeel dat de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de hiervoor vastgestelde gedragingen van de verdachte, de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van aangeefster zodanig zijn geweest dat van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer sprake is geweest. De rechtbank acht daarmee wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de ten laste gelegde belaging schuldig heeft gemaakt.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank de onder feit 1 ten laste gelegde belaging wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.
Ten aanzien van feit 2.
Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen, acht de rechtbank de onder feit 2 ten laste gelegde belaging wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden omschreven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1
in de periode van 24 maart 2015 tot en met 2 november 2015 in Nederland
wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door veelvuldig e-mailberichten naar die [slachtoffer] te verzenden en een aantal malen bij die [slachtoffer] aan de deur te komen en die [slachtoffer] met de auto te volgen;
ten aanzien van feit 2
in de periode van 01 september 2014 tot en met 17 maart 2015 te Uden wederrechtelijk, stelselmatig, opzettelijk, inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer] , met het oogmerk die [slachtoffer] te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen, door veelvuldig die [slachtoffer] te bellen en veelvuldig e-mailberichten naar die [slachtoffer] te sturen en veelvuldig WhatsApp berichten naar die [slachtoffer] te sturen.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een taakstraf van 240 uur subsidiair 120 dagen hechtenis met aftrek van het voorarrest en verder een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar met oplegging van bijzondere voorwaarden, waaronder de voorwaarde dat verdachte zich klinisch laat behandelen bij een intramurale instelling voor (forensische) verslavingszorg. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Gelet op het geringe strafblad van verdachte, gelet op het feit dat de feiten alweer enige tijd geleden zijn gepleegd en gelet op de context van de door verdachte gepleegde feiten, stelt de verdediging zich op het standpunt dat de geëiste maximale taakstraf moet worden gematigd. Verder heeft de verdediging zich verzet tegen de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich klinisch moet laten behandelen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich over een periode van 14 maanden schuldig gemaakt aan belaging van zijn ex-partner. Verdachte heeft gedurende deze periode met grote regelmaat e-mailberichten en WhatsAppberichten naar haar gestuurd en telefoongesprekken gevoerd, met een kwetsende en/of bedreigende en/of beledigende inhoud. Verder kwam verdachte een aantal keren onaangekondigd aan de deur bij zijn ex-partner en heeft hij haar één keer met de auto gevolgd. Dit zijn vervelende feiten die een grote inbreuk maken op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer. Dat wordt in deze zaak concreet bevestigd door de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaring van de ex-partner van verdachte. Daaruit blijkt dat de belaging door verdachte een grote impact heeft op haar leven, maar ook op het leven van de drie kinderen die zij samen met verdachte heeft, en die voor het overgrote deel van de tijd bij haar in huis wonen. Dit laatste acht de rechtbank extra kwalijk. Verdachte is gedurende voornoemde periode meermalen door de wijkagent gewezen op zijn gedrag met het verzoek/advies om daarmee te stoppen. Verdachte heeft daar echter geen gehoor aan gegeven. Dit alles rekent de rechtbank verdachte zwaar aan.
De rechtbank heeft kennis genomen van het rapport van psycholoog Bögels betreffende verdachte van 4 februari 2016. Daarin staat onder meer dat de verslavingsproblematiek van verdachte, meer specifiek zijn cocaïneverslaving, behandeling vereist, met name ook omdat deze verslaving de kans op het vertonen van ongewenst gedrag door verdachte vergroot. Verder blijkt uit dit rapport dat verdachte (mede) aan zijn werk steun en identiteit ontleent. In het meest recente reclasseringsrapport van 26 oktober 2016 adviseert de reclassering om verdachte in het kader van de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijk strafdeel te verplichten deel te nemen aan een klinische behandeling voor zijn verslavings- en psychische problematiek. Omdat ambulante behandeling tot nu toe tot onvoldoende resultaat heeft geleid, acht de reclassering klinische behandeling noodzakelijk. Uit ditzelfde rapport blijkt ook dat de psycholoog/behandelaar van Novadic Kentron die verdachte een aantal maanden heeft behandeld, vraagtekens zet bij de verplichting tot de klinische opname. Deze verplichting kan ook contraproductief werken, onder meer omdat verdachte nog werk heeft en dit werk en het daarmee gegenereerde inkomen één van de weinige stabiele factoren zijn die verdachte nog heeft. Bovendien is verdachte op dit moment niet gemotiveerd voor een klinische behandeling. De verwachting is dat hij zich daartegen fors zal verzetten. Dit laatste heeft verdachte ter terechtzitting ook uitdrukkelijk bevestigd, met daarbij de opmerking dat hij wel gemotiveerd is voor een ambulante behandeling bij Novadic Kentron.
Alles tegen elkaar afwegende acht de rechtbank een taakstraf van hierna te melden duur passend en geboden. Verder is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van hierna te melden duur. De rechtbank zal deze gevangenisstraf geheel voorwaardelijk opleggen om het risico te vermijden dat verdachte door een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zijn werk zal verliezen. Aan de voorwaardelijke gevangenisstraf kunnen daarentegen wél strikte bijzondere voorwaarden betreffende verdachtes gedrag worden verbonden die gericht zijn op het voorkomen van recidiverend strafbaar gedrag jegens aangeefster. Slechts door het nauwgezet naleven van die voorwaarden voorkomt verdachte een alsnog tenuitvoerleggen van die gevangenisstraf en daarmee het (mogelijk) verlies van zijn werk. Voorts beoogt de rechtbank met een voorwaardelijke gevangenisstraf verdachte er in algemenere zin van te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank (op dit moment) een klinische opname van verdachte niet haalbaar en niet wenselijk. Verdachte is daartoe momenteel niet gemotiveerd mede in verband met de mogelijke gevolgen voor zijn werk. Daarnaast ontleent verdachte steun en identiteit aan zijn werk, dat hij tijdens een klinische opname niet zou kunnen uitvoeren. Bovendien is er op dit moment geen enkele duidelijkheid over de vereiste duur van een dergelijke klinische opname. De rechtbank zal dan ook geen klinische opname als bijzondere voorwaarde aan de voorwaardelijke straf koppelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte op dit moment het meest gebaat is bij een ambulante behandeling waarbij (onder meer) aan zijn verslavingsproblematiek wordt gewerkt, in combinatie met een middelenverbod en de mogelijkheid om urinecontroles en bloedcontroles uit te voeren. Deze zaken zullen dan ook als bijzondere voorwaarden aan de voorwaardelijke straf worden gekoppeld, samen met de overige na te noemen bijzondere voorwaarden. Omdat verdachte de tijd moet krijgen om aan zijn verslavingsproblematiek te werken, zal de rechtbank bepalen dat verdachte ten behoeve van de naleving van het middelenverbod mee moet werken aan bloedonderzoek of urineonderzoek op een door de reclassering te bepalen moment, en niet met ingang van heden.
De rechtbank komt tot een andere strafmodaliteit dan door de officier van justitie gevorderd, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en recht doet aan de bij verdachte bestaande verslavings- en psychische problematiek.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 27, 57 en 285b Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1, feit 2:
Belaging.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.
T.a.v. feit 1, feit 2:
Taakstraf voor de duur van 150 uren subsidiair 75 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet melden bij GGZ Novadic-Kentron, netwerk voor verslavingszorg op het volgende adres: Rompertsebaan 12, 5231 GS Den Bosch. Hierna moet de veroordeelde zich gedurende bepaalde perioden blijven melden zo frequent en zolang als de reclassering van GGZ Novadic-Kentron dat nodig acht;
- wordt verplicht om zich te laten behandelen voor zijn verslavings- en psychische problematiek binnen de ambulante hulpverlening van Novadic-Kentron;
- zich gedurende de proeftijd zal onthouden van het gebruik van drugs en zonodig – door de reclassering te beoordelen en te bepalen – van het gebruik van alcohol, en vanaf een door de reclassering te bepalen moment ten behoeve van de naleving van dit verbod zal meewerken aan bloedonderzoek of urineonderzoek;
- gedurende de proeftijd geen contact zal opnemen, zoeken of hebben in welke vorm dan ook, - ook niet via derden - met de in deze strafzaak genoemde en aan veroordeelde bekende persoon [slachtoffer] , geboren [geboortedatum slachtoffer] 1965 te [geboorteplaats slachtoffer] , wonende aan de [adres slachtoffer] ;
- zich niet in de [adres slachtoffer] zal begeven of ophouden, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht. Gedurende de termijn waarin dit locatieverbod zal gelden, zal de controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde ondersteund worden door middel van EC (Electronische Controle) en zal veroordeelde daaraan zijn medewerking verlenen;
- zich gedurende de proeftijd zal houden aan de aanwijzingen van Bureau Jeugdzorg zoals die in het kader van de ondertoezichtstelling van de kinderen schriftelijk aan hem gegeven zijn of worden;
draagt de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. C.M. Wiertz-Wezenbeek en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 11 november 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt ten aanzien van feit 1 verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, PL2100-2015243881, gesloten op 11 november 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 79.
2.Proces-verbaal aangifte, pag. 6-11.
3.Proces-verbaal van bevindingen, pag. 25.
4.Afgelegd ter terechtzitting van 28 oktober 2016.
5.Afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 12 november 2015.
6.Tenzij anders vermeld wordt ten aanzien van feit 2 verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, PL2100-2015059441, gesloten op 13 juni 2015, aantal doorgenummerde pagina’s: 94.