ECLI:NL:RBOBR:2016:62

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 januari 2016
Publicatiedatum
11 januari 2016
Zaaknummer
01/865098-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het aanwezig hebben en verkopen van XTC-pillen met fatale gevolgen

Op 11 januari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen verdachte [verdachte 1], die werd beschuldigd van het opzettelijk vervoeren en verkopen van XTC-pillen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 16 augustus 2015 in Oss 88 XTC-pillen bevattende MDMA in zijn bezit had en op 15 augustus 2015 drie XTC-pillen aan [slachtoffer] heeft verkocht. De zaak kwam aan het licht na het overlijden van [slachtoffer] in het ziekenhuis, vermoedelijk als gevolg van het gebruik van deze pillen. Getuigen hebben verklaard dat [verdachte 1] de pillen aan [slachtoffer] heeft geleverd, en er zijn berichten gevonden op de telefoon van [slachtoffer] die deze bewering ondersteunen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wettig en overtuigend schuldig was aan beide feiten, ondanks de verdediging die vrijspraak voor het tweede feit bepleitte. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 6 maanden op, met aftrek van voorarrest, en oordeelde dat de in beslag genomen pillen onttrokken moesten worden aan het verkeer. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de eerdere veroordelingen van de verdachte voor soortgelijke feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/865098-15
Parketnummer vordering: 0184565914
Datum uitspraak: 11 januari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1982] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 december 2015.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 27 november 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 16 augustus 2015 te Oss opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 88 (XTC-)pillen bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;

2. hij op of omstreeks 15 augustus 2015 te Oss, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt aan [slachtoffer] , in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 3 (XTC-)pillen bevattende MDMA, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/845659-14 is aangebracht bij vordering van 4 september 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 december 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De bewijsmiddelen en de beoordeling daarvan.

Inleiding.
Op 16 augustus 2015 komt bij de politie de melding binnen dat een meisje, [slachtoffer] , in het ziekenhuis in ’s-Hertogenbosch is overleden naar aanleiding van het gebruik van verdovende middelen, vermoedelijk xtc. Getuigen noemen ‘ [verdachte 1] ’ als de persoon die [slachtoffer] de bewuste xtc-tabletten heeft geleverd. Een eerste onderzoek van de politie wijst uit dat deze [verdachte 1] aan verdachte kan worden gekoppeld. Later die dag is verdachte aangehouden. Op het politiebureau blijkt dat hij een zakje met pillen in bezit heeft.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht beide feiten wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt zich op het standpunt dat de rechtbank ten aanzien van feit 1 tot een bewezenverklaring kan komen voor het aanwezig hebben van de genoemde hoeveelheid xtc-pillen. Ten aanzien van feit 2 heeft de verdediging vrijspraak bepleit.
De bewijsmiddelen. [1]
Ten aanzien van feit 1, feit 2

De verklaring van verdachte.
Ik had op 16 augustus 2015 88 pillen bij mij, bij mijn aanhouding. Ik reed op de fiets en ik werd aangehouden vlakbij het huis van een vriend. Ik heb op 15 augustus 2015 het chatgesprek gevoerd dat in de telefoon van [slachtoffer] staat onder het contact ‘ [verdachte 1] ’. Ik ken [getuige 1] . [2]

Het relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] .
Op 16 augustus 2015 zagen wij de verdachte [verdachte 1] bij zijn woning op zijn fiets stappen. Op de verlengde Almstein in Oss hebben wij de verdachte [verdachte 1] aangehouden en hem vervoerd naar het politiebureau in Oss. Wij hebben [verdachte 1] zichzelf laten ontkleden. Wij zagen dat hij in zijn onderbroek een groot gripzakje had zitten, welke volledig was gevuld met roze pillen. Deze zijn door ons veiliggesteld en later in beslag genomen. [3]

Het relaas van [verbalisant 3] .
De bij [verdachte 1] inbeslaggenomen roze pillen, zogenaamde Hello Kitty-pillen, zijn in aanwezigheid van mij geteld. Het totale aantal bedraagt 88 stuks. Van de inbeslagname van deze pillen is een Kennisgeving van Inbeslagneming opgemaakt. [4]

Kennisgeving van inbeslagneming.
Beslagene: [verdachte 1] , geboren [1982] .
88 pillen, 5 gaan naar nfi.
5 roze pillen, SIN-nummer AADP5327NL. [5]

NFI-rapport Spoeduitslag identificatie van drugs en precursoren d.d. 19 augustus
2015, zaaknummer: 2015.08.17.235.
Kenmerk: AADP5327NL
monster, vijf gleuftabletten, roze, Hello Kitty, bevat MDMA.
Ten aanzien van feit 2

De verklaringen van [getuige 1] .
[slachtoffer] heeft op 15 augustus 2015 van tevoren geappt met de dealer. Zij zei nadat zij klaar was met haar telefoon, dat zij ‘ze’ kon gaan halen. [6] [slachtoffer] had drie xtc-pillen bij zich. [7] Ik weet dat omdat [slachtoffer] ze aan mij had laten zien. [8] [slachtoffer] had die xtc-pillen gekocht bij [verdachte 1] . Dat weet ik omdat zij dat tegen mij gezegd heeft. [slachtoffer] wilde eerst bij [persoon 1] xtc-pillen kopen, maar dat is niet doorgegaan. [9] Ik ken deze [verdachte 1] niet zo goed, ik heb hem wel ooit gezien. [10]
Ik heb een foto van zo’n pil die ik en [slachtoffer] die avond genomen hadden.
Noot [verbalisant 4] : Getuige pakt zijn mobiele telefoon en toont mij een foto van een pilletje. Ik vraag vervolgens of hij de foto per mail aan mij wil versturen.
Getuige verstuurt vervolgens de foto per mail. Ik verbalisant zie dat deze mail bij
mij binnen komt en zal als bijlage bij dit verhoor worden gevoegd. [11]

De eigen waarneming van de rechtbank.
De rechtbank neemt waar dat de op de door de [getuige 1] gestuurde foto
getoonde pil (p. 126) in samenhang bezien met de door de [getuige 1] gegeven omschrijving van die pil, te weten: een roze Hello Kitty pil c.q. “een miauwtje” (p. 123 en p. 124), volledig voldoet aan de omschrijving van de onder verdachte aangetroffen pillen, te weten roze Hello Kitty pillen.

Het relaas van [verbalisant 4] .
Op zondag 16 augustus 2015 omstreeks 09.30 uur bevond ik mij in het Jeroen Bosch
Ziekenhuis te ‘s-Hertogenbosch in verband met het overlijden van [slachtoffer] . Ik voegde mij bij de vrienden van [slachtoffer] . Ik vroeg vervolgens aan [getuige 1] waar de xtc-tabletten vandaan kwamen. Ik zag en hoorde dat er een discussie in de groep ontstond. Ik hoorde zeggen dat de xtc-tabletten afkomstig waren van ene [verdachte 1] . Ik hoorde dat zij niet wisten wat de achternaam was van [verdachte 1] maar je hem kon vinden op Facebook onder de naam: [verdachte 1] . [12]
Ik deed onderzoek aan de mobiele telefoon van [slachtoffer] . Mijn onderzoek richtte zich op het inzichtelijk maken van het berichtenverkeer, op de dag voor en rondom de tijdstippen van overlijden van [slachtoffer] . Onder het menu Whatsapp, kwam ik berichten tegen welke verzonden waren tussen [slachtoffer] en een contact met de naam [verdachte 1] . Het gehele onderlinge berichtenverkeer tussen beide contacten is uitgedraaid en als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd. [13]

Berichtenverkeer tussen [slachtoffer] en [verdachte 1] .
Op 15-08-2015:
23:56 uur bericht [verdachte 1] : [getuige 1] er ook nog
23:57 uur bericht [verdachte 1] : Geniet er maar van
23.57
uur bericht [slachtoffer] : Sloegen hard in
23:57 uur bericht [verdachte 1] : Da had ik al voor gewaarschuwd he
Op 16-08-2015:
00:00 uur bericht [verdachte 1] : Weddenschap nu gewonnen of wat
00:00 uur bericht [slachtoffer] : Ja ik hahaha
00:02 uur bericht [verdachte 1] : Missie geslaagd
00:03 uur bericht [verdachte 1] : Nou ja benk toch weer ergens goed voor
03:25 uur bericht [slachtoffer] : [slachtoffer] ligt in ziekenhuis [14]
03:26 uur bericht [verdachte 1] : Was er gebeurt dan
03:26 uur bericht [slachtoffer] : Ja ze het half gepakt en toen straks heele
03;27 uur bericht [verdachte 1] : wie is dit trouwens
03:27 uur bericht [slachtoffer] : Ben [getuige 1]
03:27 uur bericht [verdachte 1] : Oww oké [15]

NFI-rapport Toxicologisch onderzoek in lichaamsmateriaal van [slachtoffer] d.d.
9 september 2015.
Conclusie
In het bloed van [slachtoffer] zijn MDMA en het omzettingsproduct MDA aangetoond. [16]
Het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen acht de rechtbank het onder feit 1 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Ten aanzien van feit 2
[slachtoffer] is overleden als gevolg van het gebruik van xtc-pillen die zij op 15 augustus 2015 heeft gekocht. Haar vriend [getuige 1] , met wie zij die avond de pillen gebruikte, heeft verklaard dat [slachtoffer] hem had verteld dat zij de drie pillen had gekocht bij ‘ [verdachte 1] ’. De rechtbank acht deze verklaring geloofwaardig, omdat deze steun vindt in de app-gesprekken tussen [slachtoffer] en het contact in haar telefoon “ [verdachte 1] ” op 15 en 16 augustus 2015, waarvan verdachte heeft verklaard dat hij deze gesprekken met [slachtoffer] , en later met [getuige 1] , heeft gevoerd. Uit de weergegeven opmerkingen van “ [verdachte 1] ”, zoals opgenomen in de hiervoor genoemde bewijsmiddelen, kan, in onderlinge samenhang bezien, naar het oordeel van de rechtbank geen andere conclusie worden getrokken dan dat [verdachte 1] de bewuste xtc-pillen aan [slachtoffer] heeft verkocht. Uit het gesprek blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte wist dat [slachtoffer] en [getuige 1] die avond xtc-pillen gingen gebruiken, dat er een weddenschap was, en dat de bewuste xtc-pillen hadden bijgedragen aan het winnen van de weddenschap door [slachtoffer] . De opmerking van verdachte, ‘dat hij dan toch nog ergens goed voor was’, kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden uitgelegd dan dat verdachte de bewuste xtc-pillen aan [slachtoffer] had verkocht. Dat verdachte, zoals door hem verklaard ter zitting, op de hoogte was van het xtc-gebruik van [slachtoffer] en [getuige 1] die avond, en dat hij tegen [slachtoffer] zei dat hij ‘toch nog ergens goed voor was’ omdat [slachtoffer] hem vooraf om advies had gevraagd over xtc-gebruik op een lege maag, acht de rechtbank gezien de bewuste passages uit het gesprek volstrekt ongeloofwaardig. Deze verklaring van verdachte schuift de rechtbank dan ook terzijde. De rechtbank acht het voorts redengevend dat verdachte op de dag van het overlijden van [slachtoffer] wordt aangehouden met 88 xtc-pillen in zijn bezit, en dat deze pillen grote gelijkenis vertonen met de pil op de foto die [getuige 1] aan de politie heeft getoond, zijnde een zelfde soort pil die hij en [slachtoffer] op 15 augustus 2015 hebben gebruikt. Immers, voldoet naar eigen waarneming van de rechtbank de op de door de [getuige 1] gestuurde foto getoonde pil in samenhang bezien met de door de [getuige 1] gegeven omschrijving van die pil, te weten: een roze Hello Kitty pil c.q. “een miauwtje” (p. 123 en p. 124), volledig aan de omschrijving van de onder verdachte aangetroffen pillen, te weten roze Hello Kitty pillen.
De verklaring van verdachte, dat de bij hem aangetroffen xtc-tabletten niet van hem waren maar van een vriend waarvoor hij de tas ‘s avonds op de kermis, uit eigen beweging in bewaring had genomen, acht de rechtbank eveneens volstrekt ongeloofwaardig. Verdachte komt eerst op 21 september 2015 bij de reclassering met dit verhaal, terwijl hij daarvoor bij de rechter-commissaris, als ook bij de politie geen enkele verklaring wenste af te leggen. Verdacht biedt, ook ter terechtzitting, geen enkel aanknopingspunt voor dit verhaal, waardoor het niet kan worden geverifieerd. Naar het oordeel van de rechtbank betreft deze verklaring van verdachte een op het procesdossier afgestemde verklaring. Ook deze verklaring van verdachte zal door de rechtbank terzijde worden geschoven.
Hetgeen de verdediging overigens ten aanzien van het bewijs ten verweer heeft betoogd, vindt zijn weerlegging in de inhoud van de bewijsmiddelen die de rechtbank voor dit feit heeft gebezigd. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting aanknopingspunten gevonden die maken dat aan de inhoud van die bewijsmiddelen behoort te worden getwijfeld.
Gelet op de inhoud van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder feit 2 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van feit 1op 16 augustus 2015 te Oss opzettelijk heeft vervoerd 88 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2
op 15 augustus 2015 in Nederland opzettelijk heeft verkocht en afgeleverd aan [slachtoffer] , 3 XTC-pillen bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van beide feiten komt, dient de rechtbank er volgens de verdediging bij het bepalen van de strafmaat rekening mee te houden dat er sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering omdat, samengevat, er geen sprake was van een rechtmatige aanhouding van verdachte op 16 augustus 2015. Dit moet leiden tot strafvermindering. De verdediging vraagt daarnaast om rekening te houden met de gevolgen van de media-aandacht van de vermeende betrokkenheid van verdachte bij de dood van [slachtoffer] en met zijn persoonlijke omstandigheden.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft gehandeld in harddrugs. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, en dan met name harddrugs zoals MDMA, schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Dat is in het onderhavige geval in de meest ernstige mate bevestigd door de dood van een gebruiker. Voor de dood van [slachtoffer] wordt verdachte overigens door het Openbaar Ministerie niet (langer) rechtstreeks verantwoordelijk gehouden. Haar dood lijkt het meest verklaarbaar uit een onbewuste en ongewilde MDMA-overdosering.
De rechtbank houdt er daarnaast rekening mee dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd kort na twee eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, waarbij aan verdachte onder meer een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf is opgelegd. Verdachte heeft de onderhavige strafbare feiten bovendien gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling (voor een soortgelijk feit). Verdachte toont zich hiermee zeer hardleers en lijkt kennelijk niet of onvoldoende bereid om zijn criminele gedrag te veranderen en laat zich er niets aan gelegen om weer te gaan dealen in harddrugs. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
Vormverzuim
De rechtbank zal geen oordeel vellen over het door de verdediging aangevoerde vormverzuim bij de aanhouding van verdachte, nu de verdediging dit bezwaar reeds aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd en het gesloten stelsel van rechtsmiddelen zich ertegen verzet dat een dergelijk vormverzuim nu nogmaals door de rechtbank wordt beoordeeld.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden. De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank zal ingevolge het bepaalde in artikel 13a van de Opiumwet de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen onttrekken aan het verkeer.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845659-14.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
27, 36b, 36c en 57 van het Wetboek van Strafrecht
10 en 13a van de Opiumwet

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. T.a.v. feit 2: Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder B, van de Opiumwet gegeven verbod. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht
T.a.v. feit 1, feit 2: Onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen goederen, te weten de voorwerpen genoemd onder nummer 2, 3 en 5 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen.
T.a.v. feit 1, feit 2: De rechtbank gelast de teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten de voorwerpen genoemd onder nummer 1, 4, 6, 7 en 8 op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen, aan [verdachte 1]
Voornoemde beslaglijst is als bijlage bij dit vonnis gevoegd en dient als hier ingevoegd en herhaald te worden beschouwd.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:Last tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Oost-Brabant d.d. 19 december 2014, gewezen onder parketnummer 01/845659-14, te weten:
Gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 11 januari 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt verwezen naar de paginanummers uit het proces-verbaal van de regiopolitie Oost-Brabant, district ‘s-Hertogenbosch, registratienummer PL2100-2015182950, afgesloten op 13 oktober 2015, aantal doorgenummerde bladzijden: 170.
2.Afgelegd ter terechtzitting van 28 december 2015.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2015, pag. 58-59.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 20 augustus 2015, pag. 64.
5.KVI, pag. 155-156 en 157-158.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2015, pag. 121.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2015, pag. 123.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 27 augustus 2015, pag. 139.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2015, pag. 124.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 augustus 2015, pag. 112.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 18 augustus 2015, pag. 123.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 augustus 2015, pag. 51-52.
13.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2015, pag. 66.
14.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2015, pag. 67.
15.Bijlage bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 augustus 2015, pag. 68.
16.Pag. 150.