ECLI:NL:RBOBR:2016:6138

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
7 november 2016
Publicatiedatum
7 november 2016
Zaaknummer
01/880732-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing en poging tot afpersing met geweld in de regio Oost Brabant

Op 7 november 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan twee afpersingen en twee pogingen daartoe. De rechtbank legt een gevangenisstraf van zes jaren op, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast moet de verdachte schadevergoeding betalen aan twee slachtoffers en wordt de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde gevangenisstraf van acht maanden bevolen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van vier jaren en tbs met dwangverpleging geëist, maar de rechtbank oordeelt dat er onvoldoende aanwijzingen zijn voor een ziekelijke stoornis bij de verdachte ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, al dan niet samen met mededaders, de slachtoffers heeft bedreigd met een vuurwapen en hen heeft gedwongen tot afgifte van geldbedragen. De rechtbank heeft de verklaringen van de slachtoffers als betrouwbaar beoordeeld, ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals getuigenverklaringen en tapgesprekken. De verdachte is vrijgesproken van twee feiten wegens gebrek aan bewijs. De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/880732-15
Parketnummer vordering: 05/901297-12
Datum uitspraak: 07 november 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1988,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. Zuid Oost, HvB Roermond.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 maart 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 22 juni 2016 en van 22 augustus 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Boxmeer, althans in het arrondissement
Oost Brabant met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de
afgifte van een geldbedrag (geschat op ongeveer 5.000 euro), in elk geval van
enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer] , in elk geval aan
een ander of anderen dan aan verdachte
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening heeft weggenomen een
geldbedrag (geschat op ongeveer 5.000 euro), in elk geval enig goed, geheel of
ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of
anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of
gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk
te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een)
andere deelnemer aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het
bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of
genoemde afpersing hierin bestond dat hij verdachte
- tegen die [slachtoffer] heeft gezegd 'Waar is [slachtoffer] , we gaan [slachtoffer] zoeken, dan
nemen we hem mee naar het bos en steken een stok in zijn kont' en/of 'we gaan
[slachtoffer] slopen', althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- die [slachtoffer] (meermalen) een vuurwapen (welke in zijn, verdachtes
broeksband, ter hoogte van zijn buik zat) heeft getoond (door de rits van
zijn jas te openen) en/of (meermalen) zijn hand op genoemd vuurwapen heeft
gelegd en/of
- naar een bod en/of een oplossing en/of een voorstel heeft gevraagd aan die
[slachtoffer] en/of (hierna) heeft gezegd 'ik ben geen dom Marokkaantje die je voor
100 euro kan omkopen' en/of naar de kluis van die [slachtoffer] heeft gevraagd
en/of heeft gezegd 'anders gaan we pinnen', althans woorden van gelijke aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 10 december 2015 te Boxmeer, althans in het arrondissement
Oost Brabant [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht,
althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk tegen
[slachtoffer] (zijnde de vader van [slachtoffer] ) de woorden ' [slachtoffer]
nemen we mee in een kofferbak naar een bos, trekken zijn kleding uit en we
zullen een stok in zijn kont duwen' en/of 'we gaan [slachtoffer] mollen', althans
woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking heeft toegevoegd, welke
woorden voornoemde [slachtoffer] bereikt hebben;
3.
hij in of omstreeks de periode van 13 december 2015 tot en met 14 december 2015 te
Oss, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een bankpas, in elk geval van enig
goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
en/of
met het oogmerk van wederrechtelijk toeëigening heeft weggenomen geld en/of
een bankpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte
of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van/door geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren
welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en/of
genoemde afpersing hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s)
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'ik moet jou hebben' en/of
- die [slachtoffer 2] een vuurwapen (welke hij, verdachte, in een holster onder zijn

kleding droeg) heeft getoond (door de rits van zijn jas te openen) en/of

- tezamen met zijn mededader met die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] is meegelopen diens

woning in en/of

- eenmaal in die woning die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen de
huissleutels en/of telefoons af te geven en/of plaats te nemen op een bank
waarna hij, verdachte, de voordeur van de woning heeft afgesloten (teneinde te
beletten dat die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] de woning zou(den) ontvluchten) en/of
- geld heeft genomen uit de portemonnees van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan

kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben';

4.
hij op of omstreeks 13 december 2015 te Oss, in elk geval in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
opzettelijk [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door
- voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te zeggen (in hun woning) naar binnen te gaan en/of hun sleutels en/of telefoon in te leveren en/of
- (daarbij) voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] een vuurwapen te tonen en/of
- de voordeur van voornoemde woning op slot te draaien en/of
- voornoemde [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] te beletten de woning waarin zij waren, te verlaten;
5.
hij in of omstreeks de periode van 14 december 2015 tot en met 20 december 2015 te Oss en/of elders in Nederland, in elk geval in Nederland ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
met zijn mededader(s), althans alleen
- meermalen (telefonisch) contact heeft gezocht met genoemde [slachtoffer 2] en/of
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'betaal wat je moet betalen' en/of 'denk je dat het een grapje is, je moet goed luisteren ik heb je gezegd dat optie twee ook open staat je weet wat ik bedoel' en/of je gaat gewoon die twee betalen, vriend, klaar' en/of 'je hebt zelf fout gemaakt en die boete opgehaald' en/of 'weet dat ik in de buurt ben, ik zie jou zonder dat jij het weet', althans woorden van gelijke aard en/of strekking
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
6.
hij op of omstreeks 16 december 2015 te Boxmeer, in elk geval in het arrondissement Oost Brabant ter uitvoering van het door verdachte en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld een of meer pers(o)n(en), genaamd [slachtoffer 4] , te dwingen tot de afgifte van een of meer geldbedragen, in elk geval van enig goed en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan genoemde persoon, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
met zijn mededader(s), althans alleen
- genoemde [slachtoffer 4] een bezoek heeft gebracht en/of
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij nog geld van hem moest krijgen en/of dat hij, verdachte, hem met rust zou laten als die [slachtoffer 4] hem zou betalen, althans woorden van gelijke aard en/of strekking en/of
- (daarbij) genoemde [slachtoffer 4] een vuurwapen heeft getoond

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 05/901297-12 is aangebracht bij vordering van 25 mei 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland, locatie Arnhem d.d. 28 april 2014. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
In de periode van 10 december 2015 tot en met 16 december 2015 hebben er drie (woning)overvallen plaatsgevonden op de adressen [adres 1] , [adres 2] en [adres 3] bij (aangevers) [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] . Verdachte wordt verdacht van betrokkenheid bij deze overvallen. Tevens wordt verdachte verdacht van bedreiging van de zoon van aangever [slachtoffer] en een wederrechtelijke vrijheidsbeneming en een poging tot afpersing van aangever [slachtoffer 2] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de feiten 1, 2, 3, 5 en 6 bewezen te verklaren.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de aangifte van [slachtoffer] op veel relevante onderdelen en details wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen, te weten objectieve technische gegevens (printhistorie), de vondst en beschrijving van de enveloppen en de verklaringen van de getuige [getuige 1] , [getuige 2] en verdachte. De afpersing van [slachtoffer] op 10 december 2015 in Boxmeer waarbij verdachte door bedreigingen aan het adres van [slachtoffer] en door het meermalen tonen van een vuurwapen [slachtoffer] heeft gedwongen tot afgifte van een geldbedrag, kan derhalve wettig en overtuigend bewezen worden verklaard. Ook de woordelijke bedreiging van [slachtoffer] , zoals opgenomen in de tenlastelegging onder feit 2, geuit tegen vader [slachtoffer] , kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezenverklaard.
Met betrekking tot feit 3 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat de aangifte van [slachtoffer 2] op diverse relevante en essentiële onderdelen wordt ondersteund door zowel objectieve technische gegevens (camerabeelden/printhistorie) als door de verklaringen van [slachtoffer 3] en verdachte. Op grond hiervan en gelet op de consequentheid in de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] bij de politie en bij de rechter-commissaris acht de officier van justitie de aangifte van [slachtoffer 2] betrouwbaar en geloofwaardig. De afpersing van aangever [slachtoffer 2] op 13 en 14 december 2015 in Oss door het bedreigen en tonen van een vuurwapen, waardoor [slachtoffer 2] werd gedwongen tot het afstaan van geld en een bankpas, kan daarom wettig en overtuigend worden bewezenverklaard. Dit geldt ook voor feit 5, de poging tot afpersing van [slachtoffer 2] door meerdere malen telefonisch bedreigingen te uiten, hetgeen blijkt uit de tapgesprekken van het telefoonnummer van verdachte. Voor feit 4, de wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , dient volgens de officier wegens gebrek aan bewijs vrijspraak te volgen.
Over feit 6 heeft de officier van justitie aangevoerd dat de verklaring van [slachtoffer 4] wordt ondersteund door de historische printgegeven en de verklaring van verdachte die daarom de verklaring van [slachtoffer 4] geloofwaardig en betrouwbaar maken. De poging tot afpersing van [slachtoffer 4] op 16 december 2015 in Boxmeer door het tonen van een vuurwapen en door het daarbij aangeven dat [slachtoffer 4] moet betalen, kan derhalve volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 heeft de raadsman naar voren gebracht dat onvoldoende bewijsmiddelen in het dossier aanwezig zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte aangever [slachtoffer] met een vuurwapen heeft bedreigd en dat hij enveloppen met geld heeft meegenomen. Er zijn geen getuigen of andere bewijsmiddelen in het dossier aanwezig die aantonen dat verdachte een vuurwapen bij zich had en op de aangetroffen enveloppen zijn geen sporen van verdachte aangetroffen. Hetzelfde geldt voor de bedreiging van [slachtoffer] , feit 2. Wegens een gebrek aan bewijs dient ook voor dit feit vrijspraak te volgen.
Met betrekking tot feit 3 heeft de raadsman aangevoerd dat aangever [slachtoffer 2] in eerste instantie heeft verklaard dat getuige [slachtoffer 3] het vuurwapen niet heeft gezien. Getuige [slachtoffer 3] verklaart vervolgens een week later dat hij het vuurwapen wel heeft gezien en bij de rechter-commissaris verklaart hij dat hij twee vuurwapens heeft gezien. Nu de verklaringen van aangever [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet overeenkomen, kunnen deze verklaringen niet worden gebezigd voor het bewijs. Derhalve dient vrijspraak te volgen voor de feiten 3, 4 en 5. Mocht feit 3 wel wettig en overtuigend bewezen worden verklaard, dan is bij feit 4 sprake van samenloop en bij feit 5 van een voortgezette handeling.
Ten slotte heeft de raadsman ten aanzien van feit 6 naar voren gebracht dat ook voor dit feit onvoldoende bewijsmiddelen aanwezig zijn om te kunnen vaststellen dat verdachte heeft gepoogd [slachtoffer 4] af te persen door middel van het tonen van een vuurwapen.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Vrijspraakoverweging met betrekking tot feit 2 en feit 4:
De rechtbank is van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 2 en 4 ten laste gelegde feiten wegens het ontbreken van wettig bewijs. In beide gevallen bevat het dossier enkel de verklaringen van de aangevers en ontbreekt steunbewijs, waardoor niet wordt voldaan aan het in het Wetboek van Strafvordering genoemde wettelijk bewijsminimum. Ten aanzien van feit 2 is naast de verklaring van aangever [slachtoffer] weliswaar tevens sprake van de verklaring van diens vader, [slachtoffer] , doch aangever heeft de aan zijn adres geuite bedreiging slechts vernomen via zijn vader en daarom is sprake van dezelfde bron. De rechtbank zal verdachte vrijspreken van deze feiten.
Bewijsmiddelen.
Ten aanzien van feit 1:
Aangever [slachtoffer] heeft in zijn aangifte verklaard [2] dat hij zich op donderdagavond
10 december 2015 omstreeks 19:55 uur bevond in zijn woning gelegen aan de [adres 1] . Zijn vriendin [getuige 1] was ook in zijn woning aanwezig. Rond 19:55 uur hoorde aangever dat er geklopt werd op het zijraam naast zijn voordeur. Hij zag toen iemand bij de voordeur staan met een petje op. Voordat hij de sleutel om had gedraaid van de voordeur, hoorde hij een mannenstem zeggen: “Hey [slachtoffer] , ken jij mij nog?"
Aangever maakte vervolgens de voordeur open en hij zag een buitenlandse jongen staan met een baseball petje op en hij zag en voelde dat hij hem een hand gaf. Aangever hoorde de jongen zeggen dat hij ergens mee zat en dat hij problemen had. Hij noemde de naam van zijn zoon [slachtoffer] . Aangever hoorde de jongen zeggen dat hij hem wenste te spreken en dat het opgelost moest worden. Op dat moment besloot aangever om de jongen binnen te laten en hij sloot vervolgens de voordeur. Toen zij aan tafel zaten, hoorde hij de jongen zeggen "Mijn naam wordt hier in huis genoemd, ik ben heel erg boos, hierdoor ben ik in de problemen gekomen". Aangever hoorde hem weer de naam van zijn zoon [slachtoffer] noemen. Hij hoorde de jongen zeggen: "ik ben zo boos jongen" en aangever zag op dat moment dat hij zijn ritssluiting van zijn jas open maakte en hem een vuurwapen liet zien. Aangever zag dat de jongen ter hoogte van zijn buik een vuurwapen had zitten. Hij herkent een vuurwapen, omdat hij dat wel eens op de tv heeft gezien. Aangever zag de zijkant en de achterkant van een vuurwapen. Door de vorm die hij zag, dacht hij dat het om een vuurwapen ging. Aangever had het idee dat de jongen het meende, dat hij niet voor niets kwam en hij zag dat hij zijn ritssluiting van zijn jas weer omhoog deed. Aangever hoorde de jongen zeggen dat hij het nu opgelost wilde hebben en vroeg naar een voorstel c.q. bod c.q. oplossing. Hierop haalde aangever twee briefjes van € 50,- uit zijn broekzak en vroeg aan hem of het om geld ging. Aangever hoorde de jongen zeggen: "geld, wie praat er over geld, jij praat over geld". Aangever hoorde hem hierop zeggen: "Ik ben geen dom Marokkaantje die je voor 100 euro kan omkopen". Hij hoorde de jongen ook naar een kluis vragen en hij zei hierop dat hij inderdaad een kluis had in de kelder, maar dat daar niets in lag. Aangever hoorde de jongen weer naar geld vragen en hij zei ook dat ze anders gingen pinnen. Aangever zei tegen de jongen dat hij misschien nog geld in zijn tas had zitten. Dat geld zat in meerdere enveloppen, een stuk of vijf. De tas, zwart van kleur, stond in de keuken en aangever is met de jongen naar de keuken gelopen en heeft uit het zijvakje de enveloppen gehaald. Aangever zag dat de jongen nog een paar keer zijn ritssluiting open deed en zijn hand op het vuurwapen legde. Hij liep met hem weer terug naar de kamer en aangever legde de enveloppen op tafel neer. Aangever hoorde de jongen vragen hoeveel dat was. De enveloppen werden door de jongen opengescheurd en hij had het geld dat uit de enveloppen kwam, in stapeltjes op tafel gelegd. Hij vroeg hoeveel het was en aangever noemde hem het bedrag van € 4.500,- à € 5.000,- en een bedrag van € 3.000,-. Aangever zag dat de jongen het stapeltje geld pakte en in zijn rechter jaszak deed. De jongen is hierna via de voordeur weggegaan. Aangever voelde zich ontzettend bedreigd door het hele gebeuren. Hij was ontzettend bang en angstig voor zijn kinderen, vooral omdat hij de naam van [slachtoffer] noemde.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard [3] dat zij op donderdag 10 december 2015 omstreeks 19:50 uur in de woning was aan de [adres 1] . Zij was daar samen met [slachtoffer] , haar vriend. Een paar minuutjes later hoorde zij dat er iemand hard op het raam van de woonkamer klopte. Zij liep vervolgens naar voren en zag een jongeman uit een andere cultuur. Zij dacht meteen aan Marokko. Zij merkte bij deze jongen meteen een negatieve energie, alsof hij heel boos en agressief was. Zij hoorde de jongen vragen waar [slachtoffer] was, de zoon van [slachtoffer] . Zij hoorde hem zeggen dat hij naar hem op zoek was. Getuige hoorde hem zeggen: “Ik zoek hem, ik ben boos op hem” en toen iets over Nijmegen en een bar. Zij hoorde hem zeggen dat [slachtoffer] verteld had dat hij van alles fout deed en dat dat allemaal niet klopte. Getuige merkte dat de emoties hoog opliepen en dat [slachtoffer] meerdere malen zei dat die jongen rustig moest blijven. Zij is toen naar de kelder gegaan, want daar zit haar lokaal waar zij les geeft. Getuige is toen een paar keer naar boven gekomen om te checken. Zij was namelijk heel bang en had er gewoon geen goed gevoel over. Zij vertrouwde het allemaal niet. Vlak daarna merkte getuige dat [slachtoffer] bij de deur van de kelder stond. Zij liep naar [slachtoffer] toe en zag dat hij helemaal wit was. Zij zag dat op de keukentafel zijn zwarte tasje stond, dit is het tasje waar hij altijd zijn geld in heeft zitten van de winkel. Toen vertelde [slachtoffer] wat er gebeurd was en dat die jongen geld meegenomen had. [slachtoffer] gaf ook aan dat die jongen een wapen bij zich had.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd [4] dat hij op 12 januari 2016 telefonisch contact heeft gehad met de heer [betrokkene 1] . Hij vertelde dat hij envelopstukken onder de struiken in zijn tuin had gevonden. Hij vertelde dat hij de envelopstukken niet had aangeraakt en ze in een doosje had gedaan en het doosje aan [slachtoffer] had gegeven.
Aangever [slachtoffer] heeft deze enveloppen herkend [5] als de enveloppen die door verdachte zijn weggenomen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard [6] dat hij naar [slachtoffer] is gegaan omdat [slachtoffer] in Nijmegen verhalen over verdachte heeft zitten vertellen. [slachtoffer] , de zoon van [slachtoffer] , en verdachte liggen elkaar niet. [slachtoffer] heeft over verdachte zitten lullen en verdachte is bij [slachtoffer] langs geweest om te vragen wanneer dat zou stoppen.
Ten aanzien van feit 3:
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte [7] verklaard dat hij tussen zondag 13 december 2015 te 22:35 uur en maandag 14 december 2015 te 00:10 uur onder bedreiging van een vuurwapen is overvallen in zijn appartement aan de [adres 2] . Aangever was samen met [slachtoffer 3] in een café in Oss. Omstreeks 22.30 uur reden [slachtoffer 3] en aangever naar zijn woning. Vanaf het moment dat aangever de portaaldeur opentrok, stonden er twee Marokkanen voor zijn neus. Eén van de Marokkanen kende aangever, te weten [betrokkene 2] . [betrokkene 2] is een bekende van een vriendin van aangever. Toen [slachtoffer 3] en aangever oog in oog stonden met [betrokkene 2] en die andere Marokkaanse jongen, hoorde hij dat [betrokkene 2] tegen hem zei: "ik moet jou hebben". Aangever zei toen tegen [betrokkene 2] "Niet hier". Aangever hoorde dat [betrokkene 2] toen tegen hem zei: "Nee, dat klopt, we gaan ook naar binnen". Aangever zag dat [betrokkene 2] terwijl hij dat zei de linkerkant van zijn jas opentrok. Hij zag dat [betrokkene 2] een wapen droeg, net onder borsthoogte. Aangever zag dat het wapen een zwart pistool was. Aangever keek op de kolf van het pistool. Hij zag dat het een wat lomper wapen was. Aangever voelde zich ernstig bedreigd en hij was bang dat hij het wapen zou gebruiken. Door de dreiging met het vuurwapen zag aangever geen andere mogelijkheid dan te doen wat [betrokkene 2] tegen hem zei. Aangever zag dat [betrokkene 2] zijn jasje openhield en hij opende met zijn huissleutel de voordeur van zijn woning. Aangever liep naar binnen en [betrokkene 2] liep met hem mee naar binnen. [slachtoffer 3] en die andere Marokkaan kwamen ook naar binnen. Zij zijn toen op de bank in de woonkamer gaan zitten. Aangever hoorde dat [betrokkene 2] en die andere Marokkaan de opdracht gaven om de sleutels in te leveren. Zij moesten ook hun telefoons inleveren. [slachtoffer 3] en aangever moesten hun zakken leegmaken. Toen kwamen hun portemonnees uit hun zakken. Die moesten zij ook afgeven. Aangever hoorde dat [betrokkene 2] zei dat hij zijn naam had genoemd als dader van een autodiefstal. Hij hoorde dat [betrokkene 2] zei dat hij zijn naam moest zuiveren en dat hij aangever nu een boete van € 2.000,- oplegde daarvoor. Uiteindelijk hebben ze alleen geld meegenomen en zijn oude bankpas van de Rabobank van de opgeheven rekening. Uit zijn portemonnee hebben ze € 50,- aan briefgeld meegenomen en wat kleingeld. Aangever hoorde dat [betrokkene 2] tegen hem zei: "Jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben". Uiteindelijk heeft [betrokkene 2] gezegd dat aangever maar € 2.000,- moest zien te regelen en dat ze voor het einde van de week bij hem terug zouden komen om het geld op te halen.
Er is geen geweld gebruikt, alleen heeft die andere Marokkaan aangever met zijn vlakke hand tegen zijn achterhoofd geslagen, omdat hij niet meteen mee wilde werken met het inleveren van zijn spullen.
Getuige [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard [8] dat hij met [slachtoffer 2] naar zijn woning is gereden aan de [adres 2] . Zij zagen dat er bij de voordeur twee jongens stonden. Getuige herkende een van de jongens als zijnde [betrokkene 2] . De andere jongen had hij nog nooit gezien. Getuige hoorde dat [betrokkene 2] tegen [slachtoffer 2] zei dat hij dingen over hem had verteld die niet waar waren. [betrokkene 2] zei dat hij mee naar binnen wilde. Getuige zag dat hij een wapen droeg in de binnenzak van zijn bodywarmer. In de woning zei [betrokkene 2] dat hij € 2.000,- van [slachtoffer 2] wilde om zijn naam te zuiveren. Getuige zag dat [betrokkene 2] en de andere jongen de hele woning doorzochten op spullen van waarde. Zij moesten hun zakken leeg maken en het geld uit hun portemonnee op tafel leggen.
Verdachte heeft bij de politie verklaard [9] dat zijn bijnaam [betrokkene 2] is, omdat hij daar op lijkt. Verder heeft verdachte verklaard dat hij bij [slachtoffer 2] was samen met een vriend van hem, dat [slachtoffer 2] horloges voor hem zou verkopen en dat hij hem om die reden heeft gevraagd waar zijn geld is. Hij is een uur bij hem binnen geweest. Verdachte heeft tegen hem gezegd: “Ik heb mijn geld nodig”.
Ten aanzien van feit 5:
Aangever [slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte [10] verklaard dat [betrokkene 2] hem nog heeft gebeld toen [betrokkene 2] en die andere Marokkaan nog geen tien minuten weg waren. Hij zei dat hij nog wel zou bellen wanneer ze het geld moesten hebben en dat de overdracht van dat geld dan plaats zou vinden in Nijmegen of in Amsterdam. Dinsdagmiddag 15 november 2015, om 12.06 uur, belde [betrokkene 2] weer. Aangever hoorde dat [betrokkene 2] aan hem vroeg of het al opschoot. Aangever hoorde dat hij zei dat hij wat meer bezig moest zijn met het los krijgen van geld en niet zoveel moest biljarten. Toen zij dinsdagavond aankwamen bij het hotel, omstreeks 22.30 uur, belde [betrokkene 2] weer. [slachtoffer 3] heeft hem toen afgewimpeld.
Verbalisant [verbalisant 2] heeft gerelateerd [11] dat hij op 21 december 2015 [slachtoffer 2] sprak en dat hij verklaarde dat ze hem weer gebeld hadden dat hij borg moest betalen. Verder heeft [slachtoffer 2] verklaard dat hij doodsbang is. Zijn telefoonnummer is [telefoonnummer 1] .
Getuige [slachtoffer 3] heeft bij de politie verklaard [12] dat [betrokkene 2] nog gebeld heeft naar het nummer van [slachtoffer 2] . Dat is ongeveer een dag geweest nadat zij in de woning van [slachtoffer 2] zijn geweest. [slachtoffer 2] vertelde hem dat [betrokkene 2] gebeld had. [slachtoffer 2] vertelde ook dat [betrokkene 2] na dit gesprek nog een keer had gebeld. Dat is een aantal dagen daarna geweest. Daarna heeft [betrokkene 2] nog een keer gebeld naar [slachtoffer 2] en toen heeft getuige [slachtoffer 3] opgenomen. Hij hoorde dat [betrokkene 2] vroeg waar [slachtoffer 2] was en waarom hij de telefoon opnam.
Omdat aangever [slachtoffer 2] bij zijn aangifte heeft verklaard dat hij op 14 december 2015 na 00:00 uur en op 15 december 2015 om 12:06 en omstreeks 22:30 uur is gebeld door verdachte met een afgeschermd telefoonnummer, is door het onderzoeksteam besloten de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van aangever op te vragen. Naar aanleiding van een viertal ontvangen gesprekken in voornoemde periode werd vastgesteld dat in deze periode het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik was bij verdachte. [13]
Uit een tapgesprek [14] tussen verdachte (telefoonnummer [telefoonnummer 2] ) en aangever [slachtoffer 2] (telefoonnummer [telefoonnummer 1] ), blijkt dat verdachte op 19 december 2015 om 14.10.26 uur naar [slachtoffer 2] belt. Verdachte zegt onder meer tegen [slachtoffer 2] : “betaal gewoon wat je moet betalen kerel of denk je nou echt serieus dat het een grapje is elke keer met jou. Ik heb gezegd dat optie twee ook open staat je weet wat ik bedoel. Je hebt zelf naar gemaakt, ge gaat gewoon die twee betalen vriend. Je hebt zelf fout gemaakt en die boete opgehaald en je gaat dat betalen klaar. Weet gewoon dat ik in de buurt ben, dat weet jij, ik heb je zien biljarten, ik heb jou gezien in het café, maar geloof mij nou dat ik jou gewoon zie. Ik zie jou gewoon zonder dat jij het weet”.
Ten aanzien van feit 6:
[slachtoffer 4] heeft bij de politie verklaard [15] dat hij zich op 16 december 2015 in zijn zaak [winkel] in Boxmeer bevond toen hij [verdachte] in zijn zaak zag staan. [slachtoffer 4] voelde tijdens de begroeting dat [verdachte] een pistool onder zijn jas had zitten. [verdachte] vroeg of [slachtoffer 4] aangifte tegen hem had gedaan. [verdachte] zei dat hij hiervoor moest boeten en er een vergoeding voor moest betalen. [verdachte] maakte zijn jas open waardoor een pistool zichtbaar werd. [verdachte] heeft tegen hem gezegd dat met rust zou laten als hij zou betalen. Hij liep vervolgens de zaak uit. [slachtoffer 4] voelde zich bedreigd.
Verdachte heeft bij de politie verklaard [16] dat hij bij [betrokkene 3] in de keuken heeft gewerkt in de zaak [winkel] . Hij moest nog altijd een openstaand bedrag van hem krijgen. Toen is verdachte daarnaartoe gegaan. Hij heeft daarom gevraagd, maar hij wilde het niet geven. Verdachte heeft toen gezegd dat hij dan wel naar zijn zoon zou gaan. Het kan wel kloppen dat het op 16 december 2015 was. Die meneer heet [slachtoffer 4] en zijn zoon is [betrokkene 3] .
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Gelet op alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat verdachte, al dan niet samen met zijn mededader, [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] heeft afgeperst, althans een poging daartoe heeft gedaan. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Kenmerkend voor deze drie woning/bedrijfsovervallen (de feiten 1, 3 en 6) is naar het oordeel van de rechtbank de gehanteerde modus operandi. Verdachte is naar de woning van [slachtoffer] en die van [slachtoffer 2] , alsmede naar de zaak van [slachtoffer 4] gegaan. Deze personen zijn allen oude bekenden van verdachte. Verdachte heeft telkens zijn vuurwapen getoond en steeds duidelijk gemaakt dat deze personen geld moesten betalen aan hem (een ‘boete’), omdat hij daar recht op zou hebben. Dit alles in een periode van minder dan een week tijd.
De rechtbank stelt vast dat de slachtoffers op verschillende momenten (bij de politie en bij de rechter-commissaris) uitvoerige verklaringen hebben afgelegd. De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen op belangrijke punten worden ondersteund door andere objectieve bewijsmiddelen. Zo wordt de aangifte van [slachtoffer] ondersteund door de verklaring van zijn vriendin [getuige 1] en door de verklaring van [betrokkene 1] , afgelegd tegen verbalisant [verbalisant 1] . Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat verdachte een vuurwapen toonde en hij daardoor werd gedwongen tot de afgifte van geld. Hij heeft vervolgens zijn zwarte tas met daarin enveloppen met geld gepakt. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat de emoties hoog opliepen, dat zij bij terugkomst in de keuken een zwart tasje zag staan en dat dit het tasje is waar haar partner [slachtoffer] altijd zijn geld in heeft zitten van de winkel. Buurman [betrokkene 1] heeft vervolgens de lege enveloppen aangetroffen onder een struik in zijn tuin, die later weer zijn herkend door aangever [slachtoffer] . Verdachte zelf heeft ook verklaard dat hij die avond bij [slachtoffer] langs is gegaan.
Ook de verklaring van aangever [slachtoffer 2] wordt ondersteund door andere (objectieve) bewijsmiddelen, zoals door de verklaring van getuige [slachtoffer 3] . Zij spreken beiden over het feit dat verdachte een vuurwapen bij zich had en dat verdachte geld wilde hebben. De raadsman heeft in dit verband aangevoerd dat [slachtoffer 2] in eerste instantie heeft verklaard dat [slachtoffer 3] het wapen niet gezien zou hebben. De rechtbank stelt echter vast dat [slachtoffer 3] reeds bij zijn eerste verklaring bij de politie heeft gesproken over het tonen van een wapen door verdachte. Verdachte heeft ook bevestigd dat hij die avond naar de woning van [slachtoffer 2] is gegaan. Aangever [slachtoffer 2] heeft verder verklaard dat verdachte hem daarna meerdere malen telefonisch benaderd heeft om hem opnieuw te bewegen geld af te geven. Dit telefonisch contact wordt wederom bevestigd door getuige [slachtoffer 3] en wordt ondersteund door de opgenomen tapgesprekken. Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat hiermee sprake is van een nieuw wilsbesluit om te proberen aangever [slachtoffer 2] nogmaals af te persen en dat er daarom geen sprake is van een voortgezette handeling.
De verklaring van [slachtoffer 4] wordt door verdachte bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij nog geld tegoed had van [slachtoffer 4] , dat hij die avond bij [slachtoffer 4] is langsgegaan om dit geld op te halen, maar dat [slachtoffer 4] dit niet wilde geven.
De rechtbank is gelet op het voorgaande en gelet op de steeds gelijke modus operandi van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 4] , die onafhankelijk van elkaar zijn afgelegd, betrouwbaar zijn en bovendien voldoende steun vinden in de overige bewijsmiddelen. Derhalve acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de onder 1, 3, 5 en 6 ten laste gelegde feiten heeft begaan.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Ten aanzien van feit 1:
op 10 december 2015 te Boxmeer met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een geldbedrag toebehorende aan die [slachtoffer] , welke bedreiging met geweld bij genoemde afpersing hierin bestond dat hij verdachte
- die [slachtoffer] meermalen een vuurwapen welke ter hoogte van zijn buik zat heeft getoond door de rits van zijn jas te openen en meermalen zijn hand op genoemd vuurwapen heeft

gelegd en

- naar een bod en/of een oplossing en/of een voorstel heeft gevraagd aan die [slachtoffer] en hierna heeft gezegd 'ik ben geen dom Marokkaantje die je voor 100 euro kan omkopen' en naar de kluis van die [slachtoffer] heeft gevraagd en heeft gezegd 'anders gaan we pinnen.
Ten aanzien van feit 3:
in de periode van 13 december 2015 tot en met 14 december 2015 te Oss tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door
geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] heeft gedwongen tot de afgifte van geld en/of een bankpas, toebehorende aan die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] , welk geweld en welke bedreiging met geweld bij genoemde afpersing hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'ik moet jou hebben' en
- die [slachtoffer 2] een vuurwapen welke hij, verdachte, onder zijn kleding droeg heeft getoond door de rits van zijn jas te openen en
- tezamen met zijn mededader met die [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] is meegelopen diens woning in en
- eenmaal in die woning die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] heeft gedwongen de huissleutels en/of telefoons af te geven en plaats te nemen op een bank en
- geld heeft genomen uit de portemonnees van die [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'jij gaat mee met ons naar jouw ouders, dan

kijken we wel hoeveel geld ze voor jouw kop over hebben.

Ten aanzien van feit 5:
in de periode van 14 december 2015 tot en met 20 december 2015 te Oss ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld een persoon, genaamd [slachtoffer 2] , te dwingen tot de afgifte van geldbedragen, toebehorende aan genoemde persoon
- meermalen telefonisch contact heeft gezocht met genoemde [slachtoffer 2] en
- tegen die [slachtoffer 2] heeft gezegd 'betaal wat je moet betalen' en 'denk je dat het een grapje is, je moet goed luisteren ik heb je gezegd dat optie twee ook open staat je weet wat ik bedoel' en je gaat gewoon die twee betalen, vriend, klaar' en 'je hebt zelf fout gemaakt en die boete opgehaald' en 'weet dat ik in de buurt ben, ik zie jou zonder dat jij het weet',

terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

Ten aanzien van feit 6:
op 16 december 2015 te Boxmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [slachtoffer 4] , te dwingen tot de afgifte van een geldbedrag, toebehorende aan genoemde persoon,
- genoemde [slachtoffer 4] een bezoek heeft gebracht en
- tegen die [slachtoffer 4] heeft gezegd dat hij nog geld van hem moest krijgen en dat hij, verdachte, hem met rust zou laten als die [slachtoffer 4] hem zou betalen,
- daarbij genoemde [slachtoffer 4] een vuurwapen heeft getoond, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren. Daarnaast heeft zij gevorderd de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege aan verdachte op te leggen voor de duur van twee jaren.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij verzocht verdachte af te straffen door middel van een voorwaardelijke straf en niet de maatregel van terbeschikkingstelling aan verdachte op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal afpersingen en een tweetal pogingen daartoe. Verdachte is alleen of samen met zijn mededader naar de woning van [slachtoffer] en die van [slachtoffer 2] gegaan, alsmede naar de zaak van [slachtoffer 4] . Daar heeft hij de slachtoffers onder druk gezet door dreigend een vuurwapen te tonen. De verdachte heeft bij het plegen daarvan kennelijk slechts zijn eigen belang, te weten geldelijk gewin, voor ogen gehad. Door zijn handelen heeft hij een beangstigende situatie en ogenblikken van grote onveiligheid voor de slachtoffers veroorzaakt. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan, hetgeen ook is gebleken uit de ter terechtzitting voorgedragen slachtofferverklaring van het slachtoffer [slachtoffer] . De woning is bovendien bij uitstek de plaats waar men zich veilig moet kunnen voelen. Een overval in de woning veroorzaakt gevoelens van angst en onveiligheid bij de bewoners in het bijzonder en in de samenleving in het algemeen. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
Ten aanzien van de aard en de hoogte van de op te leggen straf heeft de rechtbank acht geslagen op de voor de straftoemeting geldende oriëntatiepunten ten aanzien van het delict overval op een winkel of een woning.
De rechtbank houdt in het nadeel van de verdachte rekening met het gegeven dat hij blijkens zijn strafblad al diverse keren is veroordeeld voor zowel gewelds- als vermogensdelicten. Verder houdt de rechtbank in het nadeel van de verdachte er rekening mee dat bij feit 3 sprake was van medeplegen.
Gelet op de ernst van de bewezenverklaarde feiten komt naar het oordeel van de rechtbank geen andere straf in aanmerking dat een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf.
Ten aanzien van de eis van de officier van justitie dat aan verdachte ook de maatregel terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege opgelegd zou moeten worden, overweegt de rechtbank als volgt.
In het kader van de onderhavige procedure is verdachte in de periode van 28 januari 2016 tot 10 maart 2016 opgenomen geweest in het Pieter Baan Centrum voor observatie en voor de beantwoording van de vraag of sprake is van een verband tussen eventueel vast te stellen stoornissen en het tenlastegelegde. Uit de NIFP-rapportage van 1 april 2016 van psycholoog J. Heerschop en psychiater T. den Boer blijkt dat verdachte tijdens die opname heeft geweigerd mee te werken aan het onderzoek. Uit voornoemde rapportage blijkt het volgende. Er zijn geen aanwijzingen gevonden voor op de voorgrond staande psychiatrische problematiek. Ondanks informatie uit eerdere rapportages wijst het denk- en functioneringsniveau van verdachte niet op een verstandelijke beperking. Op basis van zijn functioneren en de gevoerde gesprekken wordt zijn intelligentie beneden gemiddeld tot gemiddeld geschat. Verder wordt in voornoemde rapportage gesteld dat verdachtes neiging tot het vertellen van onwaarheden, de manipulatieve wijze van contact aangaan (met dwingen, charmeren, dreigen en overtuigen als elementen) in samenhang met de beperkte informatie over de levensloop van verdachte, met een zowel in aantal als thematiek van de zaken zeer uitgebreid justitieel verleden, het beeld van een parasitaire levensstijl en het beeld van gedragsproblemen vanaf jonge leeftijd, onderzoekers ertoe hebben gebracht te spreken van een gebrekkige ontwikkeling in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis. Zowel antisociale als narcistische kenmerken worden hierin waargenomen, maar het onderzoek is onvoldoende volledig, terwijl zicht op de zelfbeleving van verdachte onvoldoende helder is geworden om te komen tot een nadere typering van deze persoonlijkheidsstoornis. Ook is onvoldoende informatie voorhanden om de diagnose psychopathie te kunnen stellen. Tevens is er geen zicht verkregen op de mate en invloed van middelengebruik, waaronder cannabis, ook niet ten tijde van de ten laste gelegde feiten. De conclusie van de onderzoekers is dat zij geen doorwerking van de geconstateerde stoornis in de ten laste gelegde feiten kunnen onderbouwen.
In het geval dat een verdachte weigert medewerking te verlenen aan psychologisch en psychiatrisch onderzoek en aan observatie is het voor de rechter desalniettemin mogelijk om te komen tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling. In een dergelijk geval zal de rechter zich bij zijn oordeel omtrent de noodzaak van de maatregel sterk moeten laten leiden door de bevindingen en conclusies van gedragsdeskundigen. De officier van justitie heeft in dit verband verwezen naar de inhoud van het psychologisch onderzoek van psycholoog Van de Kant van 4 april 2013. Uit dit rapport blijkt echter dat een antisociale scheefgroei van de persoonlijkheid bij verdachte wordt vermoed, terwijl voldoende zicht op zijn intelligentie wordt gemist. Gezien de onvolledige diagnostiek is verder geen advies gegeven over eventuele doorwerking van een stoornis in de destijds ten laste gelegde feiten.
De rechtbank is - gelet op het voorgaande - van oordeel dat er thans onvoldoende aanwijzingen zijn om te kunnen oordelen dat bij verdachte ten tijde van het ten laste gelegde sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dan wel van een gebrekkige ontwikkeling. Nu de conclusies van de deskundigen van het Pieter Baan Centrum en het psychologisch rapport van 4 april 2013 de reële mogelijkheid openlaten dat bij verdachte tijdens het plegen van de ten laste gelegde feiten geen sprake was van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens dan wel van een gebrekkige ontwikkeling, legt de rechtbank niet de maatregel van terbeschikkingstelling op.
Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht passend en geboden. De rechtbank legt aldus een langere gevangenisstraf op dan geëist door de officier van justitie, omdat deze gevangenisstraf recht doet aan de ernst van de feiten.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 13.147,18, bestaande uit materiële schade van een bedrag van € 10.647,18 en immateriële schade van een bedrag van € 2.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde feit 1.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering. Subsidiair heeft hij met betrekking tot de door [slachtoffer] gevorderde kosten voor installatie van het nieuwe beveiligingssysteem aangevoerd dat hierbij geen sprake is van rechtstreekse schade. Hij heeft verzocht om enkel het immateriële gedeelte van de schade voor vergoeding in aanmerking te laten komen.
Het oordeel van de rechtbank.Ten laste van verdachte is het hiervoor ten laste gelegde feit 1 bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. De rechtbank acht de door de benadeelde [slachtoffer] opgevoerde posten met betrekking tot de weggenomen enveloppen met geld voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is conform de geldende jurisprudentie van oordeel dat de kostenpost ten aanzien van het nieuw aangelegde beveiligingssysteem geen rechtstreekse schade is en de rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de materiële schade derhalve toewijzen voor een bedrag van € 5.944,-.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank ziet wel aanleiding het gevorderde bedrag te matigen tot een bedrag van € 1.500,-.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 7.444,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 7.444,- tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 1.863,20, bestaande uit materiële schade van een bedrag van € 263,20 en immateriële schade van een bedrag van
€ 1.600,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van de ten laste gelegde feiten 3 en 5.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn vordering.
Het oordeel van de rechtbank.Ten laste van verdachte zijn het hiervoor ten laste gelegde feit 3 en 5 bewezen verklaard. Het zijn strafbare feiten en verdachte zal ter zake van deze feiten worden veroordeeld. De rechtbank acht de door de benadeelde [slachtoffer 2] opgevoerde post met betrekking tot het weggenomen geld voldoende onderbouwd en de rechtbank is van oordeel dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit 3 en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat de kostenpost met betrekking tot de verblijfskosten geen rechtstreekse schade is en de rechtbank zal de benadeelde partij ten aanzien van deze kostenpost niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank zal de materiële schade derhalve toewijzen voor een bedrag van € 110,-.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank acht het gevorderde bedrag voldoende onderbouwd en is van oordeel dat het gehele bedrag voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 1.710,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 1.710,- tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
13 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 05/901297-12.
De standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 april 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) aan verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan strafbaar feiten.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu sprake is van andersoortige feiten dan het feit waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd. Subsidiair heeft hij gevraagd om verlenging van de proeftijd met een jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat de vordering aan alle wettelijke eisen voldoet. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Verdachte is bij vonnis van 28 april 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) onder meer veroordeeld tot 24 maanden gevangenisstraf, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. De proeftijd is ingegaan op 14 oktober 2014. In het vonnis is opgenomen dat de rechter gehele of gedeeltelijke uitvoering van voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen onder andere kan bevelen indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf (de hiervoor bewezen verklaarde strafbare feiten), is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan, zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 60a, 312, 317, van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank;

Spreekt verdachte vrij van de feiten 2 en 4.

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1:
afpersingTen aanzien van feit 3:afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Ten aanzien van feit 5 en 6:
poging tot afpersingVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregelen.
Ten aanzien van feit 1, feit 3, feit 5 en feit 6:Een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer] van een bedrag van € 7.444,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 72 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] inzake het ten laste gelegde feit 1 van een bedrag van € 7.444,-, bestaande uit een bedrag van € 5.944,- uit materiële schade en een bedrag van € 1.500,-, aan immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verklaart de vordering met betrekking tot het overige gedeelte van de schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [slachtoffer 2] van een bedrag van € 1.710,- vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 27 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] inzake het ten laste gelegde feit 3 en feit 5 van een bedrag van € 1.710,-, bestaande uit materiële schade van een bedrag van
€ 110,- en immateriële schade van een bedrag van € 1.600,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 13 december 2015 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verklaart de vordering met betrekking tot het overige gedeelte van de materiële schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 05/901297-12:

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van 28 april 2014 van de meervoudige kamer van de rechtbank Gelderland (locatie Arnhem) in de zaak met parketnummer 05/901297-12 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.A. van Gameren, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.M. Bossink, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 7 november 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie Oost-Brabant, Districtsrecherche ‘s-Hertogenbosch, genummerd PL20160217-1028.5863.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 13 december 2015, pagina 177-185.
3.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 20 december 2015, pagina 29-31 en d.d. 22 december 2015, pagina 32-40.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 22 januari 2016, pagina 214.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 12 februari 2016, pagina 215.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 21 december 2015, pagina 188-189.
7.Proces-verbaal aangifte d.d. 17 december 2015, pagina 94-100.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 december 2015, pagina 102-105.
9.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 20 december 2015, pagina 29-31 en d.d. 22 december 2015, pagina 32-40.
10.Proces-verbaal aangifte d.d. 17 december 2015, pagina 94-100.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 december 2015, pagina 101.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 23 december 2015, pagina 102-105.
13.Proces-verbaal PV onderzoek histo [slachtoffer 2] d.d. 23 december 2015, pagina 115.
14.Een geschrift betreffende het tapgesprek van telefoonnummer 31685233402 d.d. 19 december 2015, pagina 116.
15.Proces-verbaal van verhoor betrokkene d.d. 16 december 2015, pagina 238-240.
16.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte d.d. 20 december 2015, pagina 29-31 en d.d. 22 december 2015, pagina 32-40.