De Wilhelminaschool verweert zich tegen het verzoek en voert daartoe, kort samengevat, het volgende aan.
In de CAO PO 2014-2015 is gebruik gemaakt van de afwijkingsmogelijkheid van lid 5 van artikel 7:668a (oud) BW. In het primair onderwijs kon een onbeperkt aantal tijdelijke contracten binnen drie jaar worden afgesproken zonder dat een vast dienstverband ontstond. De ratio van deze afwijking is erin gelegen dat in het primaire onderwijs ter vervanging van tijdelijk afwezige werknemers vaak behoefte is aan tijdelijke arbeidskrachten. Onder de toepassing van de WWZ is deze afwijkingsmogelijkheid sterk beperkt. Met de totstandkoming van de nieuwe CAO PO 2016-2017 zijn de mogelijkheden wel verruimd, maar deze CAO is pas per 1 juli 2016 van kracht. Tot 1 juli 2016 gold binnen het primair onderwijs op basis van het WWZ-overgangsrecht echter nog de ketenregeling zoals die was opgenomen in de CAO 2014-2015.
Op basis van het overgangsrecht blijft de ketenregeling uit de CAO PO 2014-2015 van toepassing ‘voor de duur van de looptijd van de collectieve arbeidsovereenkomst of regeling, maar ten hoogste gedurende twaalf maanden na die inwerkingtreding’. Dit geldt dus tot het moment dat de CAO of regeling afloopt c.q. tot de expiratiedatum van de CAO. De CAO PO 2014-2015 is opgezegd, maar de Cao-partijen hebben zelf over de gevolgen van een opzegging in de CAO beschreven dat de CAO van kracht blijft tot het moment dat een akkoord over een nieuwe CAO wordt verkregen en blijkens ondertekening is bekrachtigd. Ook achteraf hebben Cao-partijen richting hun leden bevestigd dat het gevolg van de opzegging is, dat de CAO PO 2014-2015 doorloopt tot 1 juli 2016.
In dit kader wijst de Wilhelminaschool erop dat artikel 1.6 een obligatoire Cao-bepaling is. Anders dan bij normatieve bepalingen mag bij de uitleg daarvan de bedoeling van partijen worden betrokken. Zodoende dient op basis van de duidelijke bedoeling van zowel werkgevers- als werknemerspartijen bij de CAO de conclusie te worden getrokken dat de bestaande CAO PO 2014-2015 per 30 juni 2015 doorliep. Ook wanneer de uitleg van de CAO zou plaatsvinden aan de hand van de zogenaamde CAO-norm, leidt dat niet tot een andere conclusie. In dat geval zijn voor de uitleg van de bepalingen van de CAO in beginsel de bewoordingen daarvan en eventueel van de daarbij behorende schriftelijke toelichting, gelezen in het licht van de gehele tekst van die overeenkomst, van doorslaggevende betekenis. Daarbij komt het niet aan op de bedoelingen van partijen bij de CAO voor zover deze niet uit de Cao-bepalingen en de toelichting kenbaar zijn, maar op de betekenis die naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen waarin de CAO en de toelichting zijn gesteld. Uit de tekst van artikel 1.6 volgt dat indien het overleg volgend op de opzegging van de CAO PO 2014-2015 niet leidt tot overeenstemming over een nieuwe CAO, de CAO PO 2014-2015 van kracht blijft tot dat akkoord wel is verkregen en bekrachtigd. En nu iedere andere uitleg van ‘van kracht blijven’ nadrukkelijk niet naar objectieve maatstaven volgt uit de bewoordingen van de CAO, laat de CAO-tekst geen andere mogelijkheid toe dan dat de opzegging tot gevolg heeft dat de CAO PO pas afloopt c.q. expireert op het moment dat een akkoord is verkregen over een nieuwe CAO dat blijkens ondertekening is bekrachtigd.
Door het doorlopen c.q. van kracht blijven van de CAO valt de doorlopende CAO PO 2014-2015 onder de werkingssfeer van het overgangsrecht van de WWZ en heeft de afwijking van artikel 7:668a (oud) BW in de CAO PO 2014-2015 zijn werking behouden tot 1 juli 2016, zijnde de datum waarop de CAO PO 2016-2017 van kracht is geworden. Omdat artikel XXIIe WWZ de duur van het overgangsrecht t.a.v. artikel 7:668a BW ook beperkt tot ten hoogste twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze wet, is op grond van het overgangsrecht de ketenbepaling uit de CAO PO 2014-2015 van toepassing gebleven.