Overwegingen
1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Het belang van verzoekster bij het treffen van een voorziening dient in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure te worden afgewogen tegen het belang van verweerder. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank op geen enkele wijze in een eventuele bodemprocedure.
3. Gelet op het feit dat de sluiting was gepland met ingang van 3 oktober 2016, heeft verzoekster voldoende spoedeisend belang bij het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
De standplaats en de zich daarop bevindende woonwagen zijn van verzoekster. Verzoekster is geboren in 1941. Ook een zoon van verzoekster woont op deze standplaats.
Op 21 juni 2016 heeft de politie Oost-Brabant onderzoek gedaan aan de [adres] en omgeving te Oss. Naar aanleiding van dit onderzoek is een bestuurlijke rapportage opgemaakt. In die rapportage is onder andere het volgende opgenomen:
Volgens een op 28 juni 2016 opgemaakte bestuurlijke rapportage van de politie, eenheid Oost-Brabant, RBT Maasland, betreffende het perceel [adres] te [woonplaats] , is onder meer het volgende aangetroffen:
- in de woonwagen: patroonhouders met munitie;
- in een toercaravan: 19 tabletten, na testen bleek het om MDMA (xtc-pillen) te gaan,
een luchtdrukwapen met munitie;
- in een bijgebouw: 36 tabletten, na testen bleek het om MDMA (xtc-pillen) te gaan, een doos met 50 stuks munitie.
Volgens dezelfde rapportage werd achter het woonwagenkamp in het openbaar groen een
ondergrondse ruimte, ingericht als hennepkwekerij, een ondergrondse ruimte, ingericht als
drogerij, en 2,4 kilo gedroogde henneptoppen, positief getest als hennep, aangetroffen.
Naar aanleiding van de rapportage heeft verweerder verzoekster bij brief van 25 juli 2016 op de hoogte gesteld van het voornemen de standplaats en het naastgelegen terrein voor de duur van zes maanden te sluiten.
Op 3 augustus 2016 heeft verzoekster haar zienswijze naar voren gebracht.
Verzoekster heeft een brief van 8 september 2016 van haar huisarts overgelegd waarin het volgende is vermeld:
“
(…) Mijn bovengenoemde patiente heeft ernstige COPD. Zij is bedlegerig en heeft zuurstof thuis. Er is besloten dat zij haar ziekbed thuis doorbrengt. Gezien haar kritische gezondheid is het onwenselijk haar elders onder te brengen. (…)“
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij, gelet op wat op het perceel van verzoekster is aangetroffen, de standplaats en de woonwagen voor de duur van zes maanden mag sluiten.
6. Verzoekster voert – kort en zakelijk weergegeven – het volgende aan. Verweerder was niet bevoegd om tot sluiting over te gaan omdat in de woonwagen geen Opiumwet-gerelateerde goederen of stoffen zijn aangetroffen en omdat verweerder bij zijn besluit goederen en stoffen heeft betrokken die het naastgelegen perceelnummer betreffen. Dat in de woonwagen patroonhouders met munitie zijn aangetroffen, is niet juist. Het is in strijd met het gelijkheidsbeginsel dat alleen de standplaats van verzoekster gesloten wordt en dat het naastgelegen perceelnummer ongemoeid wordt gelaten. De doorzoeking van het perceel was onrechtmatig. Verweerder heeft lange tijd gewacht met het nemen zijn besluit, waardoor vraagtekens kunnen worden geplaatst bij de noodzaak om handhavend op te treden. Verweerder heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van het feit dat volgens de wetsgeschiedenis vanwege de verstrekkende gevolgen van sluiting van een woning het uitgangspunt dient te zijn dat een waarschuwing wordt gegeven, tenzij sprake is van een ernstige situatie. Verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom voor de duur van 6 maanden wordt gesloten en niet, conform het door hem gevoerde beleid, voor de duur van 3 maanden. De sluiting brengt een grote inbreuk op het privéleven van verzoekster met zich. Het bestreden besluit geeft geen blijk van een zorgvuldige belangenafweging. Verweerder heeft te weinig rekening gehouden met de gezondheidssituatie en leeftijd van verzoekster. Het is voor verzoekster vanwege haar gezondheid niet mogelijk voor de duur van de sluiting bij familie of in de maatschappelijke opvang te verblijven.
7. In het verweerschrift heeft verweerder kenbaar gemaakt dat het aangrenzende terrein naast nummer [nummer] , waarvan melding is gemaakt in de bestuurlijke rapportage, een openbaar terrein is dat door enkele bewoners als daghandelterrein wordt gebruikt. Op dit terrein zijn hard- en softdrugs en vuurwapens aangetroffen. Omdat het terrein eigendom is van de gemeente Oss, heeft verweerder daarvoor een besluit tot sluiting genomen dat is gericht aan het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oss.
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
9. Voor het ontstaan van de bevoegdheid om op grond van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet bestuursdwang toe te passen is niet vereist dat daadwerkelijk drugs zijn verhandeld. Uit het woord “daartoe” in deze bepaling volgt dat deze bevoegdheid ontstaat door de enkele aanwezigheid in een woning of lokaal, dan wel in of op het daarbij behorende erf, van een handelshoeveelheid drugs bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking. Daarbij is in beginsel aannemelijk dat de drugs voor verkoop, aflevering of verstrekking bestemd zijn, indien de aangetroffen drugs de maximale hoeveelheid voor eigen gebruik, te weten 0,5 gram (5 ml GHB) bij harddrugs, 5 gram bij softdrugs en 5 wiet- of hennepplanten overschrijdt.
10. In de enkele opmerking van verzoekster dat zij betwijfelt of de doorzoeking van het perceel en de woonwagen rechtmatig was, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding voor de conclusie dat sprake is van onrechtmatig verkregen bewijs. Bovendien is in het bestuursrecht onrechtmatig verkregen bewijs slechts dan niet toegestaan als het bewijs is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen wat van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Gesteld noch gebleken is dat een dergelijke situatie zich hier voordoet.
11. Bij de beoordeling of verweerder bevoegd was een last onder bestuursdwang aan verzoekster op te leggen, betrekt de voorzieningenrechter niet wat volgens verweerder zou zijn aangetroffen op het daghandelterrein en de zich op dat stuk grond bevindende blauwe (koel)container. Dat dit terrein door enkele personen als daghandelterrein wordt gebruikt, zoals verweerder stelt, betekent immers niet dat dit terrein en wat daarop is aangetroffen met het perceel van verzoekster in verband kan worden gebracht. De wel op verzoeksters perceel aangetroffen zaken, zoals onder de feiten vermeld, rechtvaardigen echter de conclusie dat verweerder bevoegd was een last onder bestuursdwang aan verzoekster op te leggen. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter was verweerder bevoegd de woonwagen onder de last te brengen. Daarbij is van belang dat de woonwagen, vanwege de daarin aangetroffen patroonhouders met munitie, als samenhangend geheel kan worden beschouwd met de overige, onder de feiten vermelde, bouwwerken op hetzelfde perceel waarin wel drugs zijn aangetroffen. Verweerder heeft de ondergrondse hennepkwekerij naar voorlopig oordeel in zijn besluitvorming mogen betrekken omdat deze direct aan de standplaats van verzoekster grenst. De voorzieningenrechter ziet in wat verzoekster heeft gesteld geen aanleiding om eraan te twijfelen dat de onder de feiten vermelde drugs en overige zaken op de standplaats van verzoekster zijn aangetroffen. Dat verweerder uit navraag bij de politie is gebleken dat in de bestuurlijke rapportage onjuist is vermeld dat het daghandelterrein bij perceelnummer [nummer] hoort, doet daar niet aan af. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet omdat het daghandelterrein, dat geen deel uitmaakt van het perceel van verzoekster, wel is gesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft de besluitvorming van verweerder niet dusdanig lang geduurd dat hij niet langer bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen.
12. Vervolgens is de vraag aan de orde of verweerder in redelijkheid gebruik heeft mogen maken van zijn bevoegdheid een last onder bestuursdwang op te leggen. De sluiting van de woonwagen wordt als laatste besproken. Eerst zal de voorzieningenrechter beoordelen of de standplaats mocht worden gesloten. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder, gelet op wat daarop is aangetroffen, in redelijkheid gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid om, zonder eerst een waarschuwing te geven, de standplaats voor de duur van zes maanden te sluiten. Verweerder heeft in het besluit toereikend gemotiveerd waarom hij heeft besloten om tot zes maanden in plaats van drie maanden sluiting over te gaan. Zo zijn volgens verweerder twee van de, in het door hem gevoerde beleid vermelde, indicatoren van toepassing die hij als verzwarende omstandigheden heeft aangemerkt om tot een langere sluiting over te gaan. Zo is sprake van een combinatie van middelen als bedoeld in lijst I en II van de Opiumwet. De tweede verzwarende omstandigheid is dat in de woonwagen patroonhouders met munitie aanwezig waren, dat in de toercaravan een luchtdrukwapen met munitie aanwezig was en dat in het bijgebouw een doos met 50 stuks munitie aanwezig was. Wat de woonwagen betreft overweegt de voorzieningenrechter het volgende. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter kan de hoge leeftijd van verzoekster op zichzelf niet als een bijzondere omstandigheid worden aangemerkt. Dit geldt echter vooralsnog wel voor de gezondheidssituatie van verzoekster. Volgens verweerder is het mogelijk om voor verzoekster een geschikte woonruimte te vinden met de voor haar benodigde voorzieningen maar wil verzoekster dit niet. Volgens verweerder kan verzoekster ook door familie worden opgevangen die dit zelf zou hebben gezegd. Daarbij gaat verweerder echter voorbij aan de eerdergenoemde brief van de huisarts van verzoekster, waarin is vermeld dat het gezien de “kritische gezondheid” van verzoekster onwenselijk is om haar elders onder te brengen. Dat verweerder in het bestreden besluit niets over deze brief heeft gezegd, is logisch omdat hij daar toen nog niet over beschikte. Het voorgaande betekent dat als verweerder de tijdelijke sluiting van de woonwagen wil doorzetten, hij in het nog te nemen besluit op bezwaar zal moeten motiveren waarom hij, ondanks dat de huisarts van verzoekster dit onwenselijk acht, verzoekster voor de duur van de sluiting elders kan worden ondergebracht.
13. Gelet op wat hiervoor is overwogen, wijst de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening toe in die zin dat het bestreden besluit, uitsluitend voor zover het om de woonwagen gaat, wordt geschorst tot zes weken nadat verweerder het besluit op bezwaar heeft bekendgemaakt. Voor het overige wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Deze beslissing betekent concreet dat verweerder de standplaats en de zich daarop bevindende toercaravan en bijgebouw (dat zijn de, onder de feiten vermelde, bouwwerken waarin drugs zijn aangetroffen) mag sluiten, maar hij ervoor moet zorgen dat de woonwagen toegankelijk blijft tot zes weken nadat verweerder het te nemen besluit op bezwaar heeft bekendgemaakt.
14. Omdat het verzoek gedeeltelijk wordt toegewezen, veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 992,- (1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor de zitting, conform het Besluit proceskosten bestuursrecht). Ook dient verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht te vergoeden.