ECLI:NL:RBOBR:2016:588
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Mensenhandel met minderjarige in de prostitutie
Op 18 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die een 17-jarig kwetsbaar meisje ertoe heeft gebracht zich beschikbaar te stellen voor de prostitutie. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele handelingen die het meisje verrichtte tegen betaling. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 8 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met als voorwaarden toezicht van de reclassering en een ambulante behandeling.
De zaak kwam aan het licht na een aangifte van het slachtoffer, die verklaarde dat de verdachte haar had voorgesteld om als prostituee te werken en haar had geholpen met het plaatsen van advertenties op internet. De rechtbank achtte de verklaringen van het slachtoffer geloofwaardig en concludeerde dat de verdachte het meisje had gedwongen haar verdiensten af te staan. De rechtbank stelde vast dat de verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het slachtoffer minderjarig was, wat een geobjectiveerd bestanddeel van de tenlastelegging vormde.
De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, waarbij zij benadrukte dat mensenhandel met minderjarigen een ernstige schending van de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer inhoudt. De verdachte werd ook veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.500,- aan het slachtoffer, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank oordeelde dat de vordering van de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk was, omdat de behandeling daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren.