ECLI:NL:RBOBR:2016:587

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 februari 2016
Publicatiedatum
17 februari 2016
Zaaknummer
01/845637-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk brand stichten met gemeen gevaar voor goederen en voorbereiding zware mishandeling van ambtenaren

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 17 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning in Valkenswaard. De verdachte heeft op 10 augustus 2015 een vuilniscontainer in brand gestoken, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De rechtbank legt een gevangenisstraf op van 18 maanden, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor een tweede feit, namelijk de voorbereiding van zware mishandeling van twee gemeenteambtenaren met zoutzuur. De rechtbank oordeelt dat de verdachte niet langer de intentie had om deze mishandeling te plegen, wat leidt tot ontslag van rechtsvervolging voor dit feit. De rechtbank houdt rekening met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een Pervasieve ontwikkelingsstoornis, en legt bijzondere voorwaarden op voor reclasseringstoezicht en behandeling. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten en omstandigheden, waarbij de rechtbank de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845637-15
Datum uitspraak: 17 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1959,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 november 2015 en 3 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 12 oktober 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 3 februari 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 augustus 2015 in de gemeente Valkenswaard, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk (meermalen, althans eenmaal,) door middel van open vuur (onder meer) (een stoel en/of een afvalcontainer in/bij) de woning aan de [adres 1] (zijnde de woning van verdachte) in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor verdachte zijn (directe) bu(u)r(en) en/of personen woonachtig en/of aanwezig in/bij de aangrenzende percelen en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de (goederen in/bij de) woning van verdachte en/of de (goederen in/bij de) woning(en) van zijn (directe) buren en/of goederen van andere personen te duchten was;
2.
hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 augustus 2015 tot en met 10 augustus 2015 te Valkenswaard, althans in Nederland, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenis van acht jaren of meer is gesteld, te weten een zware mishandeling van ambtenaren met voorbedachte rade, althans de poging daartoe, (artikel 302 Wetboek van Strafrecht),
van één of meer personen (te weten gemeenteambtenaren [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ) opzettelijk twee, althans één of meer fles(sen) zoutzuur, althans een substantie bevattende zoutzuur en/of een bijtende stof, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, heeft verworven, vervaardigd, ingevoerd, doorgevoerd, uitgevoerd en/of voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bijzondere bewijsoverweging

Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen is dat er door het handelen van verdachte levensgevaar voor personen te duchten was. Het huis waarin verdachte brand heeft gesticht betreft een hoekwoning. De bewoner van de aangrenzende woning was niet thuis. Verdachte heeft verklaard dat hij dat wist en dat hij heeft gewacht met het stichten van brand totdat deze buurman niet meer thuis zou zijn. Van het tegendeel is niet gebleken. Het risico van de brandstichting voor bewoners van of aanwezigen in woningen die verderop in de rij gelegen zijn, volgt niet uit verklaringen in het dossier en wordt evenmin door een deskundigenrapport in kaart gebracht. Aldus ontbreken de bewijsmiddelen om vast te stellen dat er een daadwerkelijk levensgevaar voor personen te duchten was, zodat verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1.
op 10 augustus 2015 in Valkenswaard opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk door middel van open vuur (een afvalcontainer in) de woning aan de [adres 1] (zijnde de woning van verdachte) in brand gestoken, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de (goederen in/bij de) woning van verdachte en/of de (goederen in/bij de) woning(en) van zijn (directe) buren, te duchten was;
2.
in de periode van 1 augustus 2015 tot en met 10 augustus 2015 te Valkenswaard, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten een zware mishandeling van gemeenteambtenaren [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] , opzettelijk twee flessen zoutzuur, bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Verdachte heeft op enig moment flessen zoutzuur aangeschaft met het doel om dat zoutzuur over twee gemeenteambtenaren van de gemeente Valkenswaard te gooien.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat verdachte ongeveer een week voor de brandstichting de flessen bevattende zoutzuur in een tas naar een buurvrouw heeft gebracht, alsmede dat verdachte ná de brandstichting in zijn woning naar een park te Valkenswaard is gegaan en aldaar een suïcidepoging heeft ondernomen. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de flessen zoutzuur niet meer met dat misdadig doel in huis had, alsmede dat hij op de betreffende flessen zoutzuur handgeschreven brieven / etiketten had bevestigd, zodat zijn familie na zijn overlijden zou weten waarom hij ervoor had gekozen om zijn leven te beëindigen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de brieven / etiketten (foto op pagina 52 van het dossier) en stelt vast dat uit die brieven / etiketten blijkt dat verdachte afzag van zijn misdadig plan, om de gemeenteambtenaren zwaar te mishandelen. Dit maakt de rechtbank op uit de bewoordingen ‘ik had graag dit gebruikt’.
Deze woordkeuze past bij het voornemen van verdachte om een einde aan zijn leven te maken. Hoewel hij met de tekstkeuze op de etiketten geen blijk geeft het verwerpelijke van zijn eerdere misdadige intenties in te zien, heeft verdachte met de serieuze suïcidepoging aangetoond niet langer van plan te zijn geweest deze intenties te verwezenlijken.
Ambtshalve stelt de rechtbank vast dat daarmee het misdrijf niet is voltooid vanwege omstandigheden van de wil van verdachte afhankelijk.
Van een strafbare dader is derhalve geen sprake. Verdachte zal daarom worden ontslagen van alle rechtsvervolging ten aanzien van feit 2.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte ten aanzien van feit 1 uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen onder feit 1 bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.

Ten aanzien van feit 1 en 2: gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht en een klinische opname in een instelling voor de duur van maximaal 12 maanden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft in zijn (hoek)woning een vuilniscontainer geplaatst en de inhoud van die vuilniscontainer in brand gestoken. Vervolgens heeft hij zijn woning verlaten. Verdachte heeft de brand gesticht omdat hij boos was op en teleurgesteld was in de gemeente Valkenswaard. Verdachte was in de veronderstelling dat zijn woning toebehoorde aan voornoemde gemeente.
Met zijn handelen heeft verdachte de belangen van de eigenaar van zijn woning fors geschaad en gevaar voor andere woningen en angst bij buurtgenoten teweeg gebracht.
Door feiten als het onderhavige feit wordt de rechtsorde ernstig geschokt. Zij brengen doorgaans ingrijpende gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. In het onderhavige geval speelt dat des te meer, nu het feit zich heeft afgespeeld in een woonwijk.
Voorts betrekt de rechtbank bij haar oordeel de omtrent verdachte uitgebrachte rapporten, zoals hieronder kort samengevat.
Psychiater C.G. Huisman heeft op 30 november 2015 pro justitia een psychiatrisch rapport over de persoon van verdachte uitgebracht. De in de dit rapport vermelde conclusie luidt onder meer, verkort zakelijk weergegeven:
Bij betrokkene is sprake van een Pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven (PDD-NOS). Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten is sprake geweest van de genoemde stoornis. De stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Betrokkene dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.Er zijn twee interventiemogelijkheden om te komen tot een vermindering van het recidiverisico. De eerste mogelijkheid betreft onderzoekers voorkeur.
  • Betrokkene een zo groot mogelijk deel van de straf op te leggen als een bijzondere voorwaarde waarbij betrokkene zich, voor minimaal 6 tot maximaal 12 maanden, klinisch laat behandelen in een instelling die zich heeft toegelegd op de behandeling van patiënten met aan autisme verwante stoornissen. Het vereiste beveiligingsniveau kan laag zijn. Aansluitend via reclassering toezicht op een verplicht vormgegeven ambulante nazorg.
  • Na afstraffing zoeken naar ambulante zorg bij een instelling die zich richt op patiënten met autistiforme problematiek in de vorm van (dag-)behandeling. Dit vraagt om intensiever toezicht vanuit de reclassering. Verder dient er zorg te zijn voor sociaal maatschappelijke begeleiding, financiën en omgang met bijvoorbeeld instanties zoals de sociale dienst rondom de toekomstige woonplek van betrokkene.
De gezondheidszorgpsychologen dr. B.J.M. Jogems-Kosterman en drs. M.M.F. van Casteren hebben op 18 december 2015 pro justitia een psychologisch rapport over de persoon van verdachte uitgebracht. De in dit rapport vermelde conclusie luidt onder meer, verkort zakelijk weergegeven:
Er is bij betrokkene sprake van een Pervasieve ontwikkelingsstoornis Niet Anderszins Omschreven (PDD-NOS). Ook ten tijde van de ten laste gelegde feiten is sprake geweest van de genoemde stoornis. De stoornis beïnvloedde betrokkenes gedragskeuze ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten. Betrokkene dient als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd.
Betrokkene is gebaat bij een structurerende behandeling afgestemd op zijn pervasieve ontwikkelingsstoornis en verslavingsgevoeligheid. Gelet op de risico-inschatting kan bij onderzochte gedacht worden aan een klinische behandeling bij GGZe of een soortgelijke instelling.
De rechtbank neemt de conclusies van de psychiater en de psychologen omtrent de toerekeningsvatbaarheid van verdachte over en maakt deze tot de hare. Zij houdt daar bij de straftoemeting in matigende zin rekening mee.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de aard en de ernst van het feit in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. In verband met een juiste normhandhaving kan niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf welke vrijheidsbeneming meebrengt voor een duur als na te melden.
De rechtbank zal de gevangenisstraf voor een gedeelte voorwaardelijk opleggen, om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld. De rechtbank ziet reden om ten aanzien van die bijzondere voorwaarden aansluiting te zoeken bij de door psychiater Huisman als eerste genoemde, en meest wenselijke, interventiemogelijkheid. De rechtbank zal de termijn voor de klinische opname op maximaal twaalf maanden bepalen.
Aan de voorwaardelijk op te leggen gevangenisstraf zal de rechtbank een proeftijd van aanzienlijke duur verbinden, zodat ook na de klinische opname (indien dan nog vereist) nog geruime tijd besteed kan worden aan het (ambulant) behandelen van de problemen van verdachte.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat zij verdachte ten aanzien van feit 2 zal ontslaan van alle rechtsvervolging en zij verdachte ten aanzien van feit 1 vrijspreekt van het door de officier van justitie wel bewezen geachte levensgevaar voor personen. De rechtbank is van oordeel dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 46, 46b, 157.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

Ten aanzien van feit 1:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Ten aanzien van feit 2:voorbereiding van zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.

Ten aanzien van feit 2:
ontslag van alle rechtsvervolging, zijnde de verdachte niet strafbaar.
Verklaart verdachte voor feit 1 strafbaar.
Legt op de volgende straf.

Ten aanzien van feit 1:gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 9 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen
van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de
Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de
medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden
gegeven door de reclassering;
- zich gedurende de proeftijd zal melden bij Reclassering Nederland, via telefoonnummer
073 - 640 80 80, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- wordt verplicht om zich klinisch op te laten nemen bij de Woenselse Poort te Eindhoven
of een soortgelijke instelling voor de duur van maximaal 12 maanden, waarbij de
veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die (klinische)
behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden
gegeven;
- aansluitend aan de klinische behandeling wordt de veroordeelde verplicht om zich te laten
behandelen bij een ambulante forensische zorg die zich richt op patiënten met autistiforme
problematiek, zulks ter beoordeling van de reclassering. Veroordeelde dient zich te houden
aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de
instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
waarbij de Reclassering Nederland, Regio 's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 17 februari 2016.