III. Conclusie
Gelet op al het vorenoverwogene acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met medeverdachte [medeverdachte 2] de ten laste gelegde overval heeft gepleegd.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 13 december 2012 te Helmond, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een portemonnee en een hoeveelheid geld (ongeveer 2858 euro), toebehorende aan [benadeelde 1] en/of [benadeelde 1] , welke diefstal werd vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [benadeelde 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat verdachte
en zijn mededader:
- die [benadeelde 1] twee op vuurwapens gelijkende voorwerpen hebben getoond en
- die [benadeelde 1] met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp op diens hoofd heeft geslagen en
- hebben geroepen "geld" en
- die [benadeelde 1] onder voornoemde dreiging hebben gedwongen de kluis te openen en
- die [benadeelde 1] tegen de grond hebben geduwd.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van het feit.
Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.
De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie vordert een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van het voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft vrijspraak bepleit en heeft zich niet uitgelaten over een eventueel op te leggen straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een gewapende roofoverval op [benadeelde 1] .
Een overval, zeker wanneer daarbij geweld wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Overvallen leiden bovendien tot gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot op een gewelddadige manier snel aan geld te willen komen.
Het gewelddadig karakter van het door verdachte gepleegde strafbare feit laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om samen met een ander geweld tegen andere mensen te gebruiken. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
De rechtbank houdt verder rekening met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De redelijke termijn.
De redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM vangt aan op het moment dat vanwege de overheid jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het openbaar ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
De rechtbank stelt vast dat de redelijke termijn in deze zaak is aangevangen op 15 mei 2013. Verdachte is op die datum door de politie verhoord over de onderhavige strafzaak en hij heeft -gelet op de inhoud van dit verhoor- hieraan in redelijkheid de verwachting kunnen ontlenen dat hij tegen hem ter zake een strafvervolging zou worden ingesteld door het openbaar ministerie. Het eindproces-verbaal was gereed op 27 juni 2013. Op verzoek van de verdediging in de zaak van medeverdachte [medeverdachte 1] zijn op 30 juli 2013 diverse getuigen gehoord. Nadien zijn nog stukken uit een ander strafrechtelijk onderzoek toegevoegd (op
17 oktober 2013), evenals stukken in onderhavig onderzoek, laatstelijk een proces-verbaal van 27 augustus 2015, dat evenwel kennelijk een weergave betrof van reeds bij emailbericht van 21 augustus 2013, derhalve ruim twee jaar eerder, gegeven antwoorden. De uitspraak in deze zaak is van 17 februari 2016. In totaal zijn derhalve twee jaar en ruim negen maanden verstreken sinds het moment dat verdachte mocht en kon vermoeden dat hij voor de onderhavige zaak zou worden vervolgd. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan een langere termijn dan twee jaar zou moeten worden gehanteerd is in casu niet gebleken, zodat sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn met ruim negen maanden. De rechtbank zal dit compenseren en zal daarom een korting toepassen van drie maanden op de op te leggen gevangenisstraf.
Het voorgaande leidt ertoe dat de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 36 maanden zal opleggen in plaats van 39 maanden.
De vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] .
Het standpunt van de officier van justitie.
De vordering van de benadeelde partij kan hoofdelijk worden toegewezen tot een bedrag van 250 euro, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Het overig gevorderde dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat die gevorderde schade niet nader is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De vordering van de benadeelde partij dient niet-ontvankelijk te worden verklaard, omdat de verdediging vrijspraak heeft bepleit.
Beoordeling.De rechtbank acht toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de gevorderde materiële schade van € 250,00 (eigen risico van de verzekering bij Interpolis).
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren ten aanzien van de overig gevorderde materiële schade (eigen risico van de zorgverzekering), aangezien de bewijstukken thans ontbreken. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van de vordering (in zoverre) zou een nadere behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van (dit deel van) de vordering, mede gelet op de ouderdom van de zaak, een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 24c, 36f, 63, 310, 312
DE UITSPRAAK
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
diefstal vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar en legt op de volgende straf en maatregel.
Gevangenisstrafvoor de duur van
36 maanden.
Maatregel van schadevergoedingvan EUR 250,00 subsidiair 5 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [benadeelde 1] van een bedrag van EUR 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 5 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van EUR 250,00 materiële schade (post: eigen risico verzekering Interpolis).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [benadeelde 1] van een bedrag van EUR 250,00 (zegge: tweehonderdvijftig euro), te weten EUR 250,00 materiële schade (post: eigen risico verzekering Interpolis).
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het overige deel van de vordering (post: eigen risico zorgverzekering, EUR 350,00) niet ontvankelijk is.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M. Senden, voorzitter,
mr. L.G.J.M. van Ekert en mr. J.M.J. Denie, leden,
in tegenwoordigheid van M.J.H. Rijnbeek, griffier,
en is uitgesproken op 17 februari 2016.
mr. J.M.J. Denie is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.