ECLI:NL:RBOBR:2016:5723

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2016
Publicatiedatum
17 oktober 2016
Zaaknummer
01/860142-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met dodelijke afloop door onoplettendheid van bestuurder

Op 17 oktober 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 8 december 2014 te Eersel. De verdachte, geboren in 1955, werd beschuldigd van het veroorzaken van een dodelijk ongeval door roekeloos rijgedrag, in strijd met artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte als bestuurder van een personenauto, een Kia, onvoldoende aandacht heeft gehouden op de weg en geen voorrang heeft verleend aan een van rechts komende personenauto, een Volvo. Dit leidde tot een aanrijding waarbij de bestuurder en bijrijdster van de Volvo om het leven kwamen.

Tijdens de rechtszitting op 3 oktober 2016 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De officier van justitie eiste een zware straf, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde feit. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke schuld in de zin van artikel 6, maar dat het rijgedrag van de verdachte wel gevaar op de weg had veroorzaakt. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeeld voor de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994.

De rechtbank legde een geldboete op van EUR 750,- subsidiair 15 dagen hechtenis en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, waarbij de ernst van de gevolgen van het ongeval en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte in de strafoplegging zijn meegewogen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860142-15
Datum uitspraak: 17 oktober 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, [meervoudige kamer] voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1955,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 3 oktober 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 8 september 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 08 december 2014 te Eersel als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de toerit van de rechter rijbaan van de A67 zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, te handelen als volgt, verdachte heeft, rijdende over de weg, de toerit van de rechter rijbaan van de A67 niet, althans onvoldoende zijn aandacht op die weg gehouden en/of heeft gekomen bij het kruispunt dat gevormd door deze toerit en de N397 de door hem bestuurde (personen)auto niet (vóór de stopstreep) tot stilstand gebracht (welk stopverbod ter plaatse kenbaar werd gemaakt middels bord(en) volgens model B7 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en/of heeft (vervolgens) een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende, over de N397 rijdende, personenauto (Volvo) niet, althans niet tijdig, opgemerkt en/of heeft die van
rechts komende personenauto geen voorrang verleend, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding/botsing is ontstaan tussen die door verdachte bestuurde personenauto (merk Kia) en die (gezien verdachtes rijrichting van rechts komende) personenauto (merk Volvo) (waardoor) laatstgenoemde personenauto (merk Volvo) van het aldaar gesitueerde talud is afgereden en/of afgegleden, althans gerold, en deze personenauto (merk Volvo) (vervolgens) op de lager gelegen verharde berm van de rijksweg A67 terecht is gekomen, waardoor de inzittende(n) van deze personenauto (Volvo) (genaamd [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] werd(en) gedood;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 08 december 2014 te Eersel als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de toerit van de rechter rijbaan van de A67, onvoldoende zijn aandacht op die weg gehouden en/of gekomen bij het kruispunt dat gevormd door deze toerit en de N397 de door hem bestuurde (personen)auto niet (vóór de stopstreep) tot stilstand gebracht (welk stopverbod ter plaatse kenbaar werd gemaakt middels bord(en) volgens model B7 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en/of (vervolgens) een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende, over de N397 rijdende, personenauto (Volvo) niet, althans niet tijdig, opgemerkt en/of die van rechts komende personenauto geen voorrang verleend, waardoor, althans mede waardoor, een aanrijding/botsing is ontstaan tussen die door verdachte bestuurde personenauto (merk Kia) en die (gezien verdachtes rijrichting van rechts komende) personenauto (merk Volvo) (waardoor) laatstgenoemde personenauto (merk Volvo) van het aldaar gesitueerde talud is afgereden en/of afgegleden, althans gerold, en deze personenauto (merk Volvo) (vervolgens) op de lager gelegen verharde berm van de rijksweg A67 terecht is gekomen, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde feit wettig en overtuigend bewezen. Hij verwijt verdachte dat hij zijn personenauto niet voor de stopstreep tot stilstand heeft gebracht (welk stopgebod ter plaatse kenbaar werd gemaakt middels bord volgens model B7 van de bijlage 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens) en vervolgens geen voorrang heeft verleend aan de van rechtskomende personenauto. Door aldus te handelen heeft verdachte onoplettend gereden waardoor hij een verkeersongeval heeft veroorzaakt, ten gevolge waarvan de bestuurder en de bijrijdster van de van rechts komende personenauto zijn komen te overlijden.
Het standpunt van de verdediging.
Van de zijde van de verdediging is aangevoerd dat verdachte wel zijn personenauto voor de stopstreep tot stilstand heeft gebracht, waardoor hem alleen verweten kan worden dat hij de personenauto van rechts geen voorrang heeft verleend. De raadsman heeft aangevoerd dat deze gedraging onvoldoende schuld oplevert voor een bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde misdrijf van artikel 6 van de Wegenverkeerswet. De subsidiair tenlastegelegde overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet kan wel bewezen worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op 8 december 2014 heeft een verkeersongeval plaatsgevonden op de kruising van de toerit van de rechter rijbaan van de A67 en de N397 te Eersel. Verdachte is de N397 opgereden en is daar in botsing gekomen met een van rechts komende personenauto (Volvo). De bestuurder en de bijrijdster van de Volvo zijn ten gevolge van het ongeval overleden.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994.
Van schuld in deze zin is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid.
Bij de beantwoording van die vraag komt het blijkens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. Verder is van belang dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met een of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer, kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in de vorenbedoelde zin.
Het overlijden van haar beide ouders heeft de nabestaande en haar overige familie veel verdriet bezorgd. De onmiskenbare ernst van de gevolgen van het ongeval, kunnen, zoals hiervoor is overwogen, niet bepalend worden geacht voor het antwoord op de vraag welk strafrechtelijk verwijt verdachte kan worden gemaakt.
De rechtbank gaat er op basis van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier vanuit dat de auto van verdachte ten tijde van het ongeval rijtechnisch in voldoende staat verkeerde, dat verdachte niet onder invloed van alcohol verkeerde en dat verdachte een ervaren bestuurder is. Voorts staat vast dat het weer droog was en dat de verkeerssituatie overzichtelijk was. [2]
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij verkeerd was gereden, besloot om de eerstvolgende afslag te nemen en daar om te keren zodat hij weer terug richting Eindhoven (de rechtbank begrijpt: via de A67) kon rijden. Hij is een stukje over het viaduct gereden en heeft daar voorgesorteerd om weer linksaf de snelweg op te kunnen rijden. Hij naderde een voorrangsweg en moest kruisend verkeer voor laten gaan. Hij minderde vaart om te kijken of er verkeer van rechts kwam. Volgens verdachte reed hij hierbij stapvoets. Toen hij niets zag heeft verdachte gas gegeven om de kruising met de provinciale weg weer over te steken en oprit van de A67 op te gaan rijden. Hij heeft hierbij de personenauto van rechts niet gezien en is in botsing met de personenauto (Volvo) gekomen [3] .
Ter terechtzitting heeft verdachte aangegeven dat hij het stopbord heeft gezien en dat hij om die reden vaart heeft geminderd en zijn auto tot stilstand heeft gebracht alvorens hij de N397 wilde kruisen.·.
[getuige 1] , die ten tijde van het ongeval ongeveer 200 meter achter de Volvo reed, verklaart dat hij zag dat een klein model auto de A67, richting Eindhoven, wilde opdraaien. Hij zag dat deze auto aan kwam rijden en hij zag dat deze auto stapvoets richting de oprit van de A67 wilde rijden. Hij weet niet zeker of de auto heeft stil gestaan voordat hij opreed, maar volgens hem niet [4] .
De rechtbank kan op basis van het dossier niet vaststellen of verdachte het ter plaatse geldende stopbord heeft genegeerd en heeft verzuimd voor de stopstreep zijn auto tot stilstand te brengen alvorens de N397 op te rijden. De verklaring van de enige [getuige 1] kan op dit punt geen uitsluitsel geven, nu [getuige 1] aangeeft niet (zeker) te weten of verdachte heeft stilgestaan alvorens op te trekken. Verdachte heeft bij de politie niet verklaard dat hij is gestopt, maar uit het proces-verbaal van verhoor blijkt niet dat verdachte hierop door de politie is bevraagd. Ter zitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat hij niet beter weet dan dat hij wel degelijk is gestopt.
Desondanks blijft de vraag overeind hoe de aanrijding heeft kunnen plaatsvinden. Verdachte heeft verklaard dat hij naar rechts heeft gekeken maar dat hij de auto van rechts niet heeft opgemerkt. Hiervoor heeft verdachte geen verklaring, hij spreekt over een blinde vlek. Op basis van het dossier en de verklaring van verdachte ter terechtzitting acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte heeft gekeken of er verkeer naderde alvorens hij de N397 op reed en dat de auto van de slachtoffers waarneembaar moet zijn geweest.
De rechtbank concludeert dat verdachte, hoewel daartoe gehouden, geen voorrang heeft verleend aan de van rechts naderende personenauto (Volvo). Dit enkele verwijt is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is geweest van aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend rijgedrag in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. De verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde misdrijf.
Wel kan op grond van het vorenstaande worden vastgesteld dat verdachtes rijgedrag een gevaar op de weg heeft opgeleverd. Deze overtreding, zoals subsidiair ten laste is gelegd, is hiermee bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte:
Subsidiair
op 08 december 2014 te Eersel als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende op de weg, de toerit van de rechter rijbaan van de A67, onvoldoende zijn aandacht op die weg heeft gehouden en gekomen bij het kruispunt gevormd door deze toerit en de N397 de door hem bestuurde personenauto, een (gezien verdachtes rijrichting) van rechts komende, over de N397 rijdende, personenauto (Volvo) niet heeft opgemerkt en die van rechts komende personenauto geen voorrang heeft verleend, waardoor een aanrijding/botsing is ontstaan tussen die door verdachte bestuurde personenauto (merk Kia) en die (gezien verdachtes rijrichting van rechts komende) personenauto (merk Volvo) waardoor laatstgenoemde personenauto (merk Volvo) van het aldaar gesitueerde talud is afgereden, en deze personenauto (merk Volvo) vervolgens op de lager gelegen verharde berm van de rijksweg A67 terecht is gekomen, door welke gedraging van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie gaat uit van bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis en een ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op grond van het subsidiair tenlastegelegde verzocht aan verdachte een volledig voorwaardelijke straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft bij het kruisen van de N397 een van rechts komende personenauto niet opgemerkt, waardoor een botsing tussen de personenauto van rechts en de personenauto van verdachte heeft plaatsgevonden. Hierdoor zijn [de 81-jarige] bestuurder en zijn echtgenote, de 74-jarige bijrijdster, van de personenauto die op de N397 reed, overleden. Aan de nabestaanden is daarmee groot en onherstelbaar leed toegebracht. Bij de strafoplegging zal dit in het nadeel van verdachte worden meegenomen.
In het voordeel van verdachte weegt de rechtbank mee dat hij niet eerder is veroordeeld.
Op grond van de gevolgen van het onoplettende gedrag van verdachte kan, in tegenstelling van hetgeen door de verdediging is bepleit, niet worden volstaan met een volledig voorwaardelijke straf.
Omdat het primair ten laste gelegde niet bewezen wordt verklaard zal de rechtbank aan verdachte een geldboete van EUR 750,-- subsidiair 15 dagen hechtenis opleggen.
Daarnaast is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat wat betreft de rijbevoegdheid kan worden volstaan met een voorwaardelijke rijontzegging, zodat verdachte zijn vrijwilligerswerkzaamheden in de thuiszorg, ten behoeve van demente bejaarde mensen, kan blijven uitvoeren.
Omdat de rechtbank slechts toekomt aan de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gestelde zal een voorwaardelijke rijontzegging van 6 maanden met een proeftijd van 1 jaar worden opgelegd.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c
Wegenverkeerswet 1994 art. 5, 179.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte primair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de overtreding:

subsidiairOvertreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel.
BESLISSING:
T.a.v. subsidiair: Geldboete van EUR 750,00 subsidiair 15 dagen hechtenis
T.a.v. subsidiair: Ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen (bromfietsen daaronder begrepen) voor de duur van 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 1 jaar
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. A.M.R. van Ginneken, leden,
in tegenwoordigheid van N.J.M. van Rooij, griffier,
en is uitgesproken op 17 oktober 2016.
mr. A.M.R. van Ginneken is buitens staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie, eenheid Oost-Brabant, BZO Hulpofficieren van justitie, BZO Afdeling Veldhoven, registratienummer PL2100-2014186139.
2.Proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] d.d. 23 januari 2015 (pagina 22/24) en de verklaring van verdachte ter terechtzitting
3.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 8 december 2014 (pagina 18/19)
4.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] d.d. 8 december 2015 (pagina 15/16)