Op 14 oktober 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een verkeersongeval op 1 oktober 2015 te Haaren. De verdachte, bestuurder van een tractor met aanhangwagen, werd beschuldigd van roekeloos rijgedrag dat leidde tot de dood van een motorrijder. Tijdens de zitting op 30 september 2016 werd de vordering van de officier van justitie besproken, evenals de verdediging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op het moment van de aanrijding zijn snelheid had verlaagd en zich had vergewist van aankomend verkeer. Ondanks dat hij de motorrijder niet had opgemerkt, oordeelde de rechtbank dat er geen sprake was van aanmerkelijke schuld. De rechtbank benadrukte dat niet elke verkeersovertreding automatisch leidt tot schuld in de zin van de Wegenverkeerswet. De verdachte werd vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, maar schuldig verklaard voor het subsidiair ten laste gelegde, namelijk het niet verlenen van voorrang aan de motorrijder.
Bij de strafoplegging hield de rechtbank rekening met de impact van het ongeval op de verdachte en de nabestaanden, evenals met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Uiteindelijk werd er geen straf of maatregel opgelegd, maar werd de verdachte wel schuldig verklaard voor de overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. E.C.P.M. Valckx als voorzitter.