ECLI:NL:RBOBR:2016:571

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 februari 2016
Publicatiedatum
15 februari 2016
Zaaknummer
01/993287-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van verdachte in zaak van uitvoer van MDMA

In de zaak tegen de verdachte, geboren in 1983 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, heeft de rechtbank Oost-Brabant op 15 februari 2016 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland brengen van een grote hoeveelheid MDMA, alsook van het telen, bereiden, bewerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en aanwezig hebben van deze verdovende middelen. De tenlastelegging was gebaseerd op een incident dat plaatsvond op 29 juli 2015, waarbij de verdachte werd aangehouden in een Mercedes, waarin 20 pakketten MDMA met een totaalgewicht van 19.769 gram werden aangetroffen. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 10 november 2015 en 1 februari 2016, waarbij de officier van justitie een gevangenisstraf van 4 jaar eiste.

De verdediging pleitte voor vrijspraak, stellende dat de verdachte niet op de hoogte was van de aanwezigheid van de verdovende middelen in de auto. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen bewijs was dat de verdachte enige wetenschap had van de MDMA in de Mercedes. De geheime bergplaats waar de MDMA was verstopt, was pas zichtbaar na demontage van het middenconsole en was niet opgemerkt tijdens een eerdere APK-keuring. Bovendien waren er geen sporen van de verdachte aangetroffen op de verpakkingen van de verdovende middelen.

Gelet op deze omstandigheden heeft de rechtbank geoordeeld dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte wist van de aanwezigheid van de verdovende middelen, en heeft hij derhalve vrijspraak gekregen. Tevens is de teruggave van inbeslaggenomen goederen, waaronder een geldbedrag van € 720,-, gelast.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Datum uitspraak: 15 februari 2016
Parketnummer: 01/993287-15
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 november 2015 en 1 februari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdediging naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 september 2015.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 10 november 2015 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 29 juli 2015 te 's-Hertogenbosch en/of Born, gemeente Sittard-Geleen en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 19.769 gram (bestaande uit 15 pakketten met een totaalgewicht van 14976 gram en/of 21.302 pillen/tabletten, althans een grote hoeveelheid pillen/tabletten met een totaalgewicht van 4793 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), in elk geval (een) middel(en) voorkomend op lijst I van de Opiumwet, zijnde MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), in elk geval dat middel, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, immers heeft verdachte en/of zijn mededaders die MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), in elk geval (een) middel(en) voorkomend op lijst I van de Opiumwet, opzettelijk met een voertuig richting Spanje en/of Marokko, in elk geval richting buitenland vervoerd;
en/of
hij op of omstreeks 29 juli 2015 te 's-Hertogenbosch en/of Born, gemeente Sittard-Geleen en/of een of meerdere (andere) gemeente(n) in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 19.769 gram (bestaande uit 15 pakketten met een totaalgewicht van 14976 gram en/of 21.302 pillen/tabletten, althans een grote hoeveelheid pillen/tabletten met een totaalgewicht van 4793 gram), in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), in elk geval (een) middel(en) voorkomend op lijst I van de Opiumwet, zijnde MDMA (3,4-methyleendioxy-methamfetamine), in elk geval dat middel, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft geconcludeerd tot een bewezenverklaring van het aan verdachte ten laste gelegde, te weten het medeplegen van uitvoer van verdovende middelen (MDMA).
De officier van justitie heeft een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht gevorderd.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit.

Vrijspraak.

Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is het volgende gebleken.
In de maand juli 2015 komt er bij het Team Criminele Inlichtingen een melding binnen dat er op zeer korte termijn een aanzienlijke partij verdovende middelen zal worden vervoerd richting Zuid-Europa. Deze partij zou verborgen zijn in een Mercedes voorzien van het [kenteken 1] .
Betreffende Mercedes staat op naam van [medeverdachte] . Op 29 juli 2015 vindt er vanaf 15.45 uur een observatie plaats waarbij [medeverdachte] en een NN-man in en nabij de Mercedes worden waargenomen door verbalisanten. Verbalisanten zien dat zij spullen via de achterklep in de auto leggen.
Om 21.40 uur wordt verdachte als bestuurder van voornoemde Mercedes op het Esso tankstation te Born aangehouden nadat dit voertuig vanaf de aanvang van de observatie vrijwel continu door verbalisanten was gevolgd.
Met behulp van een speurhond wordt in de Mercedes onder het middenconsole een toegang tot een geheime bergplaats ontdekt waarin zich 20 pakketten bevattende MDMA met een totaalgewicht van 19.769 gram bevinden.
Verdachte en [medeverdachte] hebben beiden verklaard dat verdachte de Mercedes van [medeverdachte] had geleend om op vakantie te gaan naar Marokko.
Verdachte zegt dat hij niet wist dat er verdovende middelen in de Mercedes verborgen waren.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier niet kan worden afgeleid wanneer en door wie de verdovende middelen in de geheime bergplaats in de Mercedes zijn verstopt.
Deze geheime bergplaats werd pas na demontage van het middenconsole zichtbaar en is niet opgemerkt tijdens de APK keuring van de Mercedes op 26 juni 2015.
Bovendien zijn er in de geheime bergplaats en op de verpakkingsmaterialen van de verdovende middelen geen biologische en/of dactyloscopische sporen aangetroffen die te zijn herleiden tot verdachte.
Gelet op het bovenstaande in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte enige wetenschap had van de aanwezigheid van verdovende middelen in de Mercedes, zodat verdachte van het hem ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken.

Beslag.De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerp aan verdachte, nu de rechtbank met de officier van justitie en de verdediging van oordeel is dat het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegde en spreekt hem daarvan vrij.
Gelast de teruggave van het inbeslaggenomen goed, te weten: een geldbedrag ter hoogte van € 720,-.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. H.M. Hettinga, voorzitter,
mr. H.A. van Gameren en mr. J.J.A. Donkersloot, leden,
in tegenwoordigheid van mr. A.J.H.L. Coppens, griffier,
en is uitgesproken op 15 februari 2016.