ECLI:NL:RBOBR:2016:5636

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2016
Publicatiedatum
12 oktober 2016
Zaaknummer
01/865095-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van mensenhandel en mishandeling; onvoldoende bewijs voor misbruik van kwetsbare positie

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 oktober 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van mensenhandel en mishandeling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde mensenhandel en de subsidiair ten laste gelegde mishandeling. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om de beschuldigingen te ondersteunen. De tenlastelegging betrof onder andere het werven, vervoeren en huisvesten van een slachtoffer met het oog op seksuele uitbuiting, alsook het mishandelen van het slachtoffer. Tijdens de zitting op 29 september 2016 werd duidelijk dat zowel de verdachte als het slachtoffer een liefdesrelatie hadden en dat het slachtoffer vrijwillig in de prostitutie werkte. De rechtbank concludeerde dat er geen bewijs was van dwang of uitbuiting, en dat het slachtoffer niet in een kwetsbare positie verkeerde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en andere getuigen onvoldoende steun boden voor de beschuldigingen. De rechtbank sprak de verdachte vrij van alle ten laste gelegde feiten, omdat de bewijsvoering niet voldeed aan de wettelijke eisen voor een veroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Parketnummer: 01/865095-15
Datum uitspraak: 13 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 september 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 29 september 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 01 juli 2014 tot en met 08 maart 2016 te Eindhoven en/of elders in Nederland,
een ander of anderen, te weten [slachtoffer] , (telkens) door dwang, geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en) of door dreiging met geweld of (een) andere feitelijkhe(i)d(en), door afpersing, fraude, misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht, misbruik van een kwetsbare positie heeft geworven en/of vervoerd en/of overgebracht en/of gehuisvest en/of opgenomen, met het oogmerk van seksuele uitbuiting van die [slachtoffer] (sub 1°)
en/of
[slachtoffer] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten, te weten het verrichten van seksuele handelingen met of voor een derde tegen betaling (sub 4°)
en/of
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de seksuele uitbuiting van die/een ander of anderen, te weten naam [slachtoffer] (sub 6°)
en/of
[slachtoffer] (telkens) door dwang, geweld of één of meer andere feitelijkheden, door dreiging met geweld of één of meer andere feitelijkheden, door misleiding dan wel door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie heeft gedwongen dan wel bewogen hem, verdachte, te bevoordelen uit de opbrengst van de seksuele handelingen van [slachtoffer] met of voor een derde (sub 9°)
immers heeft/is verdachte in voornoemde periode (telkens) - met die [slachtoffer] een liefdesrelatie aangegaan en/of
- die [slachtoffer] naar haar werkplek(ken) gebracht en/of laten brengen en/of van haar werkplek(ken) opgehaald en/of laten ophalen en/of - voor die [slachtoffer] huisvesting geregeld en/of laten regelen en/of die [slachtoffer] onderdak verschaft en/of - die [slachtoffer] als prostituee laten werken en/of
- die [slachtoffer] als prostituee laten werken en (het) door die [slachtoffer] met/in de prostitutie verdiende geld geheel of gedeeltelijk onder zich genomen/gehouden en/of door die [slachtoffer] aan hem, verdachte, doen afstaan en/of doen afdragen en/of - die [slachtoffer] agressief en/of gewelddadig bejegend en/of - die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of bij de keel en/of nek vastgepakt.
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 juli 2014 tot en met 8 maart 2016 te Eindhoven en/of elders in Nederland,
(telkens) opzettelijk mishandelend zijn levensgezel, althans een persoon, te weten [slachtoffer] heeft geslagen en/of gestompt en/of getrapt en/of geschopt en/of bij de keel en/of nek heeft vastgepakt, waardoor deze letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen en vordert dat verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. De officier van justitie vordert tevens de gevangenneming van verdachte.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsvrouwe van verdachte stelt primair dat er meerdere vormen zijn verzuimd en dat dit moet leiden tot bewijsuitsluiting van de telefoons en alles wat daaruit uit fysiek onderzoek is gebleken, van de auto en alles wat in deze auto heeft gelegen en van de verklaringen van verdachte die hij voor zijn aanhouding heeft gedaan. De raadsvrouwe stelt subsidiair dat het primair en subsidiair ten laste gelegde niet bewezen kan worden en verzoekt verdachte integraal vrij te spreken. Verdachte ontkent de ten laste gelegde feiten.

Vrijspraak.

De rechtbank is bij de beraadslaging naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting tot het oordeel gekomen dat er onvoldoende bewijs voorhanden is om tot bewezenverklaring van het aan verdachte onder primair en subsidiair ten laste gelegde te komen.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De primaire verdenking tegen verdachte komt er op neer dat hij zich in de periode van 1 juli 2014 tot en met 8 maart 2016 schuldig heeft gemaakt aan mensenhandel. De tenlastelegging is geënt op de delictsomschrijvingen van artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4, 6 en 9 van het Wetboek van Strafrecht. De subsidiaire verdenking tegen verdachte komt er op neer dat hij zich in diezelfde periode schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling van [slachtoffer] .
De rechtbank stelt vast dat zowel verdachte als [slachtoffer] hebben verklaard dat zij in de ten laste gelegde periode een liefdesrelatie met elkaar hadden. [slachtoffer] heeft verklaard dat zij in die periode vrijwillig in de prostitutie werkzaam was. [slachtoffer] heeft geen aangifte tegen verdachte gedaan en verklaart dat verdachte haar nimmer heeft uitgebuit.
Voor een bewezenverklaring van een tenlastelegging die is geënt op artikel 273f, eerste lid, onderdelen 1, 4 en 9 van het Wetboek van Strafrecht is vereist dat komt vast te staan dat gebruik is gemaakt van de in het eerste onderdeel van dit wetsartikel genoemde dwangmiddelen. Op basis van de stukken in het dossier acht de rechtbank niet bewezen dat verdachte gebruik heeft gemaakt van dwang, geweld of andere feitelijkheid, dreiging met geweld of andere feitelijkheden of afpersing. De rechtbank overweegt dat in het dossier wel aanwijzingen naar voren komen die erop duiden dat van deze dwangmiddelen sprake is geweest, namelijk het toepassen van geweld door verdachte tegen [slachtoffer] . Zo zijn er aanwijzingen dat verdachte het letsel, dat op 11 augustus 2015 bij [slachtoffer] is geconstateerd, heeft toegebracht. [slachtoffer] ontkent dit evenwel. Volgens [slachtoffer] is zij die dag hard gevallen. Daarnaast hebben de moeder van [slachtoffer] en de eigenaresse van het privéhuis waar [slachtoffer] werkzaam was enkele keren gezien dat zij blauwe plekken had. [slachtoffer] ontkent echter dat verdachte dit letsel had toegebracht. Verder zijn er aanwijzingen dat verdachte [slachtoffer] mishandelde toen zij een kamer huurde aan het [adres 2] te [gemeente] . De verklaringen van de betreffende buurtbewoners zijn echter onvoldoende specifiek en worden onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier om tot een bewezenverklaring van geweldshandelingen door verdachte jegens [slachtoffer] te komen. De rechtbank komt dan ook tot de conclusie dat er voor deze aanwijzingen onvoldoende steunbewijs aanwezig is in het dossier, ook in samenhang met de overige inhoud van het dossier.
Voor een bewezenverklaring van de dwangmiddelen ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’ en ‘misbruik van een kwetsbare positie’ zijn twee factoren vereist: het bestaan van een dergelijke situatie en het bewustzijn daarvan aan de kant van verdachte. Op basis van de wetsgeschiedenis kan misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht worden verondersteld indien een slachtoffer in een situatie verkeerde of kwam te verkeren die niet gelijk was aan de omstandigheden waarin een mondige prostituee in Nederland pleegt te verkeren. Volgens de wetgever kan bijvoorbeeld het niet beschikken over eigen financiële middelen of het eigen paspoort leiden tot een afhankelijke relatie.
De rechtbank overweegt dat [slachtoffer] als volwassen vrouw de keuze heeft gemaakt om te gaan werken in de prostitutie. In dit verband verdient het opmerking dat [slachtoffer] die keuze reeds had gemaakt voordat zij contact kreeg met verdachte. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de stukken van het dossier onvoldoende gebleken dat sprake was van een afhankelijke relatie tussen verdachte en [slachtoffer] of dat verdachte in meer of mindere mate overwicht had op [slachtoffer] . Ook is onvoldoende gebleken dat [slachtoffer] niet zelf kon beschikken over haar verdiensten of haar paspoort. Uit het dossier komen weliswaar aanwijzingen voor het tegendeel naar voren, zoals blijkt uit de verklaring van [getuige 1] , de tapgesprekken tussen [slachtoffer] en een aantal vriendinnen/kennissen van haar en het paspoort van [slachtoffer] dat verdachte op 11 augustus 2015 in zijn bezit had, maar het zijn niet meer dan aanwijzingen. De lat van voldoende wettig bewijs wordt in deze niet gehaald, nu deze aanwijzingen in onvoldoende mate worden ondersteund door ’hardere’ bewijsmiddelen in het dossier. [slachtoffer] zelf ontkent dat sprake was van een dergelijke misbruiksituatie. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat in onvoldoende mate kan worden vastgesteld dat de situatie van [slachtoffer] zodanig van aard was dat deze niet gelijk was aan die van een mondige prostituee in Nederland. Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] geen andere werkelijke of aanvaardbare keuze had dan zich te prostitueren in dienst van verdachte. Daarnaast overweegt de rechtbank dat [slachtoffer] de vrijheid en de mogelijkheid heeft gehad om zich aan de situatie te onttrekken. Zo heeft zij enige tijd bij haar moeder verbleven. Verder heeft [slachtoffer] zelf verklaard dat zij het werk niet erg vond. Gelet hierop is onvoldoende gebleken van enige omstandigheid die de keuzevrijheid van [slachtoffer] beperkt zou kunnen hebben.
Voor een bewezenverklaring van een op artikel 273f, eerste lid, onderdeel 6 van het Wetboek van Strafrecht geënte tenlastelegging is vereist dat komt vast te staan dat het betrokken slachtoffer is uitgebuit. Bij de beoordeling of sprake is van uitbuiting komt onder meer betekenis toe aan de aard en duur van de tewerkstelling, de beperkingen die dit voor de betrokkene meebrengt en het economisch voordeel dat daarmee door de tewerksteller wordt behaald. Bij de weging van deze en andere relevante factoren dienen de in de Nederlandse samenleving geldende maatstaven als referentiekader te worden gehanteerd.
De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet is gebleken dat [slachtoffer] haar diensten onredelijk lang of buitenissig vaak verleende en ook niet dat zij niet zelf over haar werkdagen en werktijden kon beslissen. Daarnaast is onvoldoende gebleken dat verdachte [slachtoffer] tijdens haar werkzaamheden controleerde en haar in haar bewegings- of keuzevrijheid beknotte. Niet is gebleken dat de tewerkstelling op andere wijze beperkingen voor [slachtoffer] heeft meegebracht. Ten slotte overweegt de rechtbank dat er weliswaar getuigen zijn die verklaren dat [slachtoffer] haar geld aan verdachte moest afdragen, maar deze verklaringen zijn naar het oordeel van de rechtbank te weinig specifiek om tot een bewezenverklaring van uitbuiting te komen. Veel verklaringen zijn bovendien gebaseerd op gissingen, aannames en vermoedens ofwel zonder nadere invulling van de context waarbinnen een en ander zich zou hebben toegedragen. [slachtoffer] zelf verklaart dat zij zelf over haar verdiende geld beschikte en het geld ook zelf opmaakte. De vaststelling van het tegendeel zou al met al in ontoelaatbare mate berusten op invullingen en feitelijke conclusies zonder dragende grond.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van ‘misbruik van een kwetsbare positie’ of ‘misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht’. De rechtbank acht ook niet bewezen dat van een uitbuitingssituatie sprake is geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook integraal vrijspreken van het hem primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt.
[slachtoffer] heeft verklaard dat ze een haat-liefdeverhouding met verdachte had en dat beiden jaloers waren, waardoor ze weleens ruzie hadden. Als reden voor de opgelopen verwondingen op 11 augustus 2015 geeft [slachtoffer] aan dat zij hard is gevallen. Verdachte heeft ter terechtzitting toegegeven dat hij en [slachtoffer] regelmatig ruzie hadden, maar hij heeft ontkend dat hij [slachtoffer] heeft mishandeld. Nu zich in het dossier geen verklaringen van getuigen bevinden die concreet kunnen verklaren dat verdachte [slachtoffer] in de ten laste gelegde periode heeft mishandeld, dient bij gebrek aan bewijs vrijspraak te volgen voor de subsidiair ten laste gelegde mishandeling.
Nu de rechtbank verdachte zal vrijspreken van het ten laste gelegde, behoeven de overige door de raadsvrouwe gevoerde verweren/vormverzuimen geen bespreking.

DE UITSPRAAK

T.a.v. primair, subsidiair: De rechtbank acht niet bewezen hetgeen aan verdachte primair en subsidiair is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.J. Sangers- de Jong, voorzitter,
mr. C.P.J. Scheele en mr. H.F. van Kregten, leden,
in tegenwoordigheid van L.M.E. de Roo, griffier,
en is uitgesproken op 13 oktober 2016.
Mr. H.F. van Kregten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.