ECLI:NL:RBOBR:2016:5632

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 oktober 2016
Publicatiedatum
11 oktober 2016
Zaaknummer
01/879330-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Straatroof met geweld en blijvend letsel aan slachtoffer

Op 12 oktober 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte een straatroof heeft gepleegd. De feiten vonden plaats op 10 april 2016 in Eindhoven, waar de verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer, [slachtoffer 1], insloten en met geweld beroofden van zijn mobiele telefoon, bankpas en fiets. Het slachtoffer liep blijvend letsel op aan zijn oog door het geweld dat werd gebruikt. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer van € 24.000,19, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van medeplegen, gezien de nauwe samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachte tijdens de straatroof. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging gelast van eerder opgelegde voorwaardelijke straffen, omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig had gemaakt aan een nieuw strafbaar feit. De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] werd niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879330-16
Parketnummers vorderingen: 02/285279-14 en 02/801058-14
Datum uitspraak: 12 oktober 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte ] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum 1] 1997,
wonende te [adresgegevens] , [adres 1] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 28 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 september 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 april 2016 te Eindhoven, althans in het arrondissement Oost Brabant tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm (Samsung Galaxy S6 Edge) en/of een bankpas (ING onv [slachtoffer 1] ) en/of een fiets (zwarte omafiets), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [bedrijf] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s)
welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- die [slachtoffer 1] insloten en/of omsingelden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal (met kracht) (met de vuist) op/tegen het hoofd en/of het lichaam heeft/hebben geslagen.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout staat in regel 5 “ [bedrijf] ” vermeld in plaats van “ [bedrijf] ”. De rechtbank zal het laatste lezen in plaats van het eerste.

De vorderingen na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 02/285279-14 is aangebracht bij vordering van 17 augustus 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 24 februari 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.
De zaak met parketnummer 02/801058-14 is aangebracht bij vordering van 19 augustus 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant d.d. 2 juni 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd het ten laste gelegde bewezen te verklaren. De officier van justitie heeft aangevoerd dat aangever [slachtoffer 1] en de [getuige 1] een gedetailleerd signalement hebben gegeven van de daders. Aan de hand van het signalement en de vermoedelijke looproute van aangever is de politie camerabeelden gaan bekijken. Op de beelden is aangever te zien en vlak achter hem lopen twee mannelijke personen. Deze twee personen zijn door twee verbalisanten en drie medewerkers van de woongroep waar de verdachten wonen, herkend als verdachte en de [medeverdachte 1] . Daarom kan vastgesteld worden dat verdachte en medeverdachte achter aangever liepen, in ieder geval tot aan de [snackbar] . Deze snackbar ligt op 500 meter van de woning van aangever. Daarnaast blijkt uit de gegevens die zijn bijgehouden door de beveiliging van de woongroep van de verdachten dat zij om 1:00 uur samen zijn weggegaan en zij om 5:05 uur samen zijn thuisgekomen. [getuige 1] heeft voor zijn woning tussen twee kliko’s een petje gevonden. Dit petje lag één meter van een plasje bloed. Getuige [getuige 3] heeft het petje herkend als het petje van verdachte. Tot slot heeft er een fotoconfrontatie plaatsgevonden en [getuige 1] heeft verdachte daarbij herkend als één van de daders. Gelet op het voorgaande kan volgens de officier van justitie wettig en overtuigend worden bewezenverklaard dat het verdachte en [medeverdachte 1] zijn geweest die zich schuldig hebben gemaakt aan de diefstal met geweld.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van het dossier weliswaar sprake is van ernstige bezwaren tegen verdachte, maar het bewijs is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te kunnen komen. Verdachte heeft een verklaring gegeven voor waar hij de bewuste avond was, te weten in een kroeg in Eindhoven. Dat verdachte op de camerabeelden wordt herkend, wil nog niet zeggen dat verdachte de persoon is geweest die de diefstal met geweld heeft gepleegd. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van de tenlastelegging. Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen. Niet kan worden vastgesteld dat de rollen van de verdachten min of meer inwisselbaar zijn geweest.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Aangever [slachtoffer 1] heeft bij zijn aangifte [2] verklaard dat hij op zaterdag 19 april 2016 rond middernacht naar het uitgaanscentrum van Eindhoven ging. Rond 4:00 uur is hij weggegaan van het Stratumseind. Onderweg naar huis heeft hij zijn fiets uit de fietsenstalling opgehaald onder de Heuvelgalerie. Toen aangever thuis kwam probeerde hij met de sleutel de voordeur open te maken. Dat lukte niet goed want het slot ging niet open. Hij is vervolgens de straat ingegaan. Op een gegeven moment is aangever terug gegaan naar zijn voordeur. Daar was hij bijna toen hij twee jongens in de straat zag. Aangever had ze niet eerder gezien. Hij zag dat één van die jongens een petje droeg. Het was een donkerkleurige met een grote klep. Hij zag dat die jongens naar hem toe kwamen lopen en dat ze van elkaar vandaan gingen, alsof ze hem in gingen sluiten. Wat er precies gebeurde, kan aangever zich niet herinneren maar er ontstond een contact waardoor hij zich niet veilig voelde. Op een gegeven moment heeft aangever één van de jongens met allebei zijn armen om zijn bovenlijf heen vastgepakt en omklemd. Toen voelde hij een harde klap tegen de linker zijkant van zijn hoofd. Aangever heeft die klap niet aan zien komen en weet niet hoe die gegeven is. Aangever heeft gezien dat de klap van de plaats vandaan kwam waar de tweede man stond. Door de kracht en inwerking van de klap viel aangever meteen op de grond. Aangever had in de gaten dat hij hier niet tegen was opgewassen en heeft geroepen “pak alles maar wat je wilt”. Wat hij zich dan herinnert is dat hij [buurman] , zijn buurman, over straat zag rennen.
In het ziekenhuis is aangever naar eigen zeggen geopereerd en daarna kreeg hij te horen dat hij een harde klap tegen de zijkant van zijn hoofd heeft gekregen, die een schokgolf in zijn hoofd heeft veroorzaakt. Het gevolg was dat er een scheur onder zijn linker oogkas is veroorzaakt, en een scheur in de oogbal van zijn linkeroog. Door die scheur zijn er elementaire delen van het oog uit dat oog gedrukt. Daardoor is de kans zeer klein dat hij ooit nog met dit oog zal kunnen zien.
Aangever is zijn GSM, Samsung Galaxy S6 Edge, zijn bankpas van de ING en zijn zwarte omafiets kwijt. De GSM behoort toe aan zijn werkgever, [benadeelde] , de overige voorwerpen zijn van aangever zelf.
Aangever heeft een signalement van de daders gegeven. Dader 1 had een erg donkere, zwarte huidskleur, was ongeveer 1.70 meter, had een normaal postuur, de vorm van zijn hoofd is rond, niet speciaal dik, hij had geen baard of snor, had kort zwart haar, 1 tot 2 centimeter lang kroeshaar/afro-achtig, leeftijd tussen de 18 en 25 jaar oud, een stuk jonger dan aangever en hij had een zwarte gewatteerde jas aan. Dader 2 had een bruine huidskleur, was iets kleiner dan aangever, maar langer dan dader 1, aangever schat ongeveer 1.75 meter, hij was dun tot normaal, zijn hoofd was smaller en spitser dan het hoofd van de meeste mannen, hij had geen snor of baard, hij had een donkerkleurig petje op met een embleem, hij was tussen de 18 en 25 jaar oud, hij had een zwarte of donkerblauwe jas en een lichtbruine kaki-achtige broek.
Getuige [getuige 1] heeft bij de politie verklaard [3] dat hij in de nacht van 9 op 10 april 2016 thuis was. Hij werd wakker van gestommel waarvan hij dacht dat dit de buurvrouw was. [getuige 1] is vervolgens in zijn onderbroek en een knuppel naar buiten gegaan omdat hij slechte ervaringen heeft in de straat. Toen hij buiten kwam, zag hij een jongen die hij dader 1 noemt, voor de woning van nummer 10 staan. Hij zag vervolgens een jongen op of naast zijn fiets om de hoek komen. Hij zag dat hij vanuit de Strijpsestraat uit de richting Hastelweg kwam. Deze noemt getuige dader 2. Hij hoorde vervolgens dader 1 zeggen: “waar is hij”. Getuige zag dat zij hem zagen en hij zag een twijfel, mischien omdat getuige een knuppel in zijn hand had. Hij zag dat de fietser dader 2 al om was gedraaid en daarna zag hij dat dader 1 ook wegging. Dader 1 en dader 2 gingen links de Strijpsestraat in richting de Hastelweg. Daarna zag hij zijn buurman voor zijn deur staan. Hij zag dat hij een gehavend en bebloed gezicht had. Getuige zag een gapende wond boven zijn oog.
[getuige 1] heeft ook een signalement van de daders gegeven. Dader 1 was een negroide man, mogelijk West Afrikaans, 1.80 tot 1.85 meter lang, 20/21 jaar, lang en slank postuur, brede schouders, kort zwart kroeshaar, donker groene jas tot halverwege zijn bovenbeen met capuchon, blauwe of grijze spijkerbroek, ronder gezicht en geen baard. Dader 2 was ook een negroide man, met een zwarte donkere jas, hij had mogelijk een petje op en hij had een donkere fiets.
[Verbalisant 1] heeft gerelateerd [4] dat [getuige 1] op 10 april 2016 naast zijn voordeur tussen twee kliko’s een petje had aangetroffen. [getuige 1] had het petje zojuist opgeraapt en hij dacht dat het vermoedelijk van één van de daders was. Verbalisant zei dat de getuige het petje los moest laten en hij zag dat het petje op enkele meters van de woning van aangever was verwijderd. Verbalisant zag dat voor de voordeur van nummer 6 een klein plasje bloed op de grond lag en hij zag dat de pet daar ongeveer een meter van verwijderd was.
De route die door aangever op 10 april 2016 werd gelopen is nagelopen door de politie om te onderzoeken of er camera’s op de route aanwezig waren. [5] Uit dit onderzoek bleek dat er meerdere camera’s op deze route hingen. Verbalisanten hebben gerelateerd [6] dat op de camerabeelden is te zien dat twee personen enige tijd kort achter aangever lopen. Op de kruising Willemstraat/Frederiklaan lopen de twee personen nog steeds achter aangever. Deze plek is in de omgeving van de woning van aangever achter de [adres 2] .
[Verbalisant 2] heeft gerelateerd [7] dat hij op de beelden verdachte 1 als [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] 1996 herkent. Op 8 april 2016 heeft hij [medeverdachte 1] aangehouden, als verdachte van het uitgeven van vals geld. Verbalisant herkende hem aan de volgende kenmerken:
  • Lengte en postuur komen overeen;
  • Gezichtscontouren en opvallende oren komen overeen;
  • De jas met specifieke gestikte structuur en zand/bruine kleur komen overeen;
  • De adidas schoenen en zwarte zool komen overeen;
  • De bruinkleurige pet komt overeen.
Bij zijn aanhouding op 8 april 2016 droeg [medeverdachte 1] dezelfde Adidas schoenen, dezelfde jas en dezelfde pet als die hij op de camerabeelden droeg.
[verbalisant 3] heeft gerelateerd [8] dat zij op de beelden de eerste persoon herkende als een man welke zij eerder gecontroleerd had in Asten. Verbalisant herkende deze persoon aan zijn postuur, pet en voorkomen. Zij heeft de man destijds gevraagd of ze een foto van hem mocht maken. Deze persoon bleek [medeverdachte 1] .
[getuige 3] heeft bij de politie verklaard [9] dat zij [verdachte ] en [medeverdachte 1] voor 99% zeker op de beelden herkent. Zij herkent [verdachte ] aan zijn loopje, zijn hele houding en de fragmenten waarop zijn gezicht deels is te zien. Zij herkent [medeverdachte 1] aan heel zijn houding, manier van lopen en zijn jas. Getuige ziet de jongens drie keer per dag als zij aan het werk is bij het [instelling] , waar de jongens verblijven. Zij werkt 32 uur in de week, gemiddeld vier dagen per week.
Verder herkent zij het aan haar getoonde petje aan de bloemetjes op de klep en het bull logo. Zij herinnert zich ook dat zij er een opmerking over gemaakt had omdat ze het een leuke pet vond. [verdachte ] had toen de pet op.
[getuige 4] heeft bij de politie verklaard [10] dat zij op het eerste fragment voor 100% zeker [verdachte ] herkent als de jongen met de zwarte jas. Zij herkent [medeverdachte 1] voor 100% zeker op de beelden als de jongen met de groene jas. Getuige herkent [verdachte ] vooral aan zijn loopje in combinatie met zijn signalement. Getuige herkent [medeverdachte 1] aan zijn gezicht en zijn jas. [medeverdachte 1] zit vanaf 23 januari 2016 op de groep waar zij werkt bij het [instelling] en zij ziet hem gemiddeld vier dagen in de week. [verdachte ] zit hier zeker al een half jaar en zij ziet hem ook vier keer per week.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] [11] hadden op dinsdag 14 juni 2016 een gesprek met [betrokkene 1] en [betrokkene 2] , teamleider en procescoordinator van het [instelling] . Zij deelden mede dat er altijd een rapportage bijgehouden wordt aangaande de bijzonderheden tijdens de diensten van de beveiliging en begeleiding. Zij overhandigden verbalisanten een rapportage die deze nacht (9 op 10 april 2016) was opgemaakt. Hieruit bleek dat verdachte en [medeverdachte 1] op 10 april 2016 om 1:00 uur naar buiten zijn gegaan en om 05.05 uur zijn thuisgekomen. [12]
[getuige 1] heeft bij een meervoudige fotoconfrontatie op 1 juli 2016 [13] verdachte herkend als één van de daders.
Vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van [medeverdachte 1] op de camerabeelden door verbalisanten [Verbalisant 2] en [verbalisant 3] en daarna de herkenningen van verdachte en [medeverdachte 1] door de medewerkers van het [instelling] , [getuige 3] en [getuige 4] van zodanige aard zijn dat geen twijfel bestaat over de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank heeft op grond hiervan de overtuiging bekomen dat de verbalisanten en de medewerkers van het [instelling] , die los van elkaar bovenstaande herkenningen hebben gerelateerd, door hun ervaringen in de buurt en hun contacten met de verdachten, hen op de beelden hebben kunnen herkennen en ook hebben herkend. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij niet de persoon op de beelden is, dat hij de hele avond in een café in Eindhoven is geweest en niet met [medeverdachte 1] op pad is geweest, schuift de rechtbank derhalve als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank stelt vast dat verdachte en [medeverdachte 1] de personen zijn die op de camerabeelden te zien zijn en die aangever enige tijd hebben achtervolgd tot vlakbij zijn woning.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachten ook de personen zijn geweest die aangever met geweld hebben beroofd. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt. [getuige 1] heeft op 10 april 2016 op de plaats van het delict tussen twee kliko’s een pet gevonden. Deze lag één meter van een plasje bloed. Deze pet heeft getuige [getuige 3] herkend als de pet van verdachte. Zij herinnert zich deze specifieke pet nog omdat zij er een opmerking over had gemaakt dat ze het zo’n leuke pet vond. Daarbij komt dat [getuige 1] , twee maanden na het incident, verdachte bij de fotocontrontantatie als één van de daders herkent. Uit de bijgehouden gegevens door de beveiliging van de woongroep van het [instelling] blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] die nacht om 01:00 uur samen naar buiten zijn gegaan en om 05:05 uur die nacht samen thuis zijn gekomen.
Gelet op de aangetroffen pet op de plaats delict, de herkenning van de pet als de pet van verdachte door de getuige [getuige 3] , de herkenning van de [getuige 1] van verdachte, het tijdspad en de passende signalementen opgegeven door aangever [slachtoffer 1] en [getuige 1] , kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte en [medeverdachte 1] de personen zijn geweest die aangever hebben beroofd.
Ten aanzien van het verweer van de raadsman dat niet kan worden vastgesteld dat sprake is geweest van medeplegen, overweegt de rechtbank als volgt. Voor medeplegen moet sprake zijn van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen de betrokken personen, gericht op de totstandkoming van het delict. Het accent ligt daarbij op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijkheden heeft verricht. De bijdrage aan het delict dient van voldoende intellectueel of materieel gewicht te zijn.
Verdachte en medeverdachte hebben, gelet op voornoemde bewijsmiddelen, in de nachtelijke uren aangever achtervolgd, hebben hem bij zijn woning ingesloten en een van hen heeft vervolgens, nadat aangever uit angst de ander had vastgepakt, aangever met kracht tegen zijn hoofd geslagen. Zij hebben de GSM, bankpas en fiets van aangever gestolen, zijn er vervolgens samen vandoor gegaan en zijn samen teruggekeerd naar het [instelling] . Gelet op deze gang van zaken is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Hun rollen waren (nagenoeg) inwisselbaar. Uit de gehele gang van zaken zoals hierboven beschreven blijkt naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar van medeplegen zodat verdachte en zijn medeverdachte voor alle in die samenwerking gepleegde handelingen verantwoordelijk kunnen worden gehouden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 10 april 2016 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een gsm (Samsung Galaxy S6 Edge) en een bankpas (ING onv [slachtoffer 1] ) en een fiets (zwarte omafiets) toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [benadeelde] , welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen die [slachtoffer 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader
- die [slachtoffer 1] insloten en
- die [slachtoffer 1] met kracht op/tegen het hoofd heeft/hebben geslagen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 2 jaren met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair acht hij een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend. Er dient rekening gehouden te worden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte en met name met zijn jeugdige leeftijd. De raadsman heeft daarom gevraagd om aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten straftoemeting voor jeugdigen. Tot slot heeft de raadsman verzocht om de voorlopige hechtenis op te heffen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich op 10 april 2016 in de nachtelijke uren schuldig gemaakt aan het medeplegen van een straatroof. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om een laf en gewelddadig feit. Verdachte en zijn mededader zijn planmatig te werk gegaan. Zo hebben zij aangever eerst geruime tijd achtervolgd, alvorens zij hem bij zijn woning hebben overvallen, waarbij fors geweld is gebruikt.
Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen en heeft dit ogenschijnlijk puur gedaan uit geldelijk gewin. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Aangever heeft het handelen van verdachte en zijn mededader als buitengewoon bedreigend ervaren en heeft daardoor ook ernstig en blijvend letsel opgelopen. Ter terechtzitting is gebleken dat hij waarschijnlijk nooit meer zal kunnen zien met zijn linkeroog. Zowel in zijn werk als privé zal aangever permanent de gevolgen van wat hem op 10 april 2016 is overkomen ervaren. De impact en de gevolgen voor aangever zijn derhalve groot en de rechtbank rekent dit verdachte zeer aan.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om bij de straftoemeting rekening te houden met de jeugdige leeftijd van verdachte en daarom aansluiting te zoeken bij de oriëntatiepunten straftoemeting voor jeugdigen. De rechtbank vindt echter in hetgeen de raadsman heeft aangevoerd daarvoor onvoldoende gronden. Verdachte heeft niet mee willen werken aan het opstellen van een reclasseringsrapport. Wel heeft de rechtbank acht geslagen op het door de verdediging overgelegde emailbericht van de jeugdreclassering van 26 juli 2016. De rechtbank ziet echter onvoldoende aanknopingspunten in de persoon van verdachte of in de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan, om de oriëntatiepunten voor jeugdigen toe te passen. Daarbij heeft de rechtbank tevens gelet op de indruk die verdachte ter terechtzitting heeft gemaakt.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening gehouden met het gegeven dat verdachte in 2015 reeds twee keer eerder is veroordeeld ter zake van diefstal en ten tijde van het onderhavige feit in een tweetal proeftijden liep. Dat heeft verdachte er niet van kunnen weerhouden het onderhavige feit te plegen. De rechtbank constateert dat verdachte klaarblijkelijk niets heeft geleerd van zijn eerdere veroordelingen.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 24.000,19, bestaande uit materiële schade tot een bedrag van € 2.000,19 en immateriële schade tot een bedrag van € 22.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] integraal toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich ten aanzien van de materiële schade op het standpunt gesteld dat de kostenposten met betrekking tot de huishoudelijke hulp en de annuleringskosten niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden, omdat deze kosten onvoldoende causaal verband hebben met het ten laste gelegde. Voor de overige gevorderde materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de immateriële schade heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat dit gedeelte van de schade eveneens niet-ontvankelijk verklaard dient te worden, nu hiervoor een deskundigenrapportage nodig is om te kunnen vaststellen welk bedrag passend is. De benadeelde in de gelegenheid stellen dit alsnog nader te onderbouwen door een deskundigenrapportage te laten opmaken, is een onevenredige belasting van het strafgeding.
Het oordeel van de rechtbank.Het ten laste gelegde is bewezenverklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. De rechtbank acht de door de benadeelde [slachtoffer 1] opgevoerde posten met betrekking tot de materiële schade voldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van de kostenposten met betrekking tot de huishoudelijke hulp en de annuleringskosten is de rechtbank van oordeel dat deze schades het rechtstreekse gevolg zijn van het bewezenverklaarde feit en daarom ook voor vergoeding in aanmerking komen.
Ten aanzien van de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 1] immateriële schade heeft geleden en dat ook deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit. De rechtbank acht het gevorderde bedrag ook zonder een nader deskundigenrapport zoals door de raadsman is betoogd, voldoende onderbouwd en is daarom van oordeel dat het gehele bedrag voor toewijzing in aanmerking komt.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is naar burgerlijk recht aansprakelijk voor deze schade.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een ander heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededader samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 24.000,19 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
10 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [bedrijf] vordert een schadevergoeding van
€ 500.000,- bestaande uit materiële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] niet-ontvankelijk te verklaren, omdat de vordering niet is onderbouwd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat de gevorderde schade op geen enkele wijze is onderbouwd en bovendien te ver is verwijderd van de tenlastelegging.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het gevorderde bedrag door de benadeelde partij onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij [bedrijf] , die niet ter zitting aanwezig was, alsnog in de gelegenheid stellen om één en ander nader te onderbouwen vormt naar het oordeel van de rechtbank evenwel een onevenredige belasting van het strafgeding. Daarnaast is de benadeelde partij geen rechtstreekse benadeelde voor de gevorderde schade. Op deze gronden, die ieder voor zich reeds dragend zijn voor deze beslissing, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren en bepalen dat zij de vordering slechts bij de civiele rechter kan aanbrengen.
De benadeelde partij zal dan ook niet-ontvankelijk in haar vordering worden verklaard en veroordeeld worden in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot op heden op nihil.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02/285279-14.
De standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2015 aan verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij gevraagd om de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Verdachte is bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 februari 2015 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 maart 2015. In het vonnis is opgenomen dat de rechter gehele of gedeeltelijke uitvoering van voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen kan bevelen indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf – het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit – is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02/801058-14.
De standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2015 aan verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu verdachte dient te worden vrijgesproken. Subsidiair heeft hij gevraagd om de voorwaardelijk opgelegde vrijheidsstraf om te zetten in een taakstraf in de vorm van een werkstraf.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Verdachte is bij vonnis van de kinderrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 2 juni 2015 veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 17 juni 2015. In het vonnis is opgenomen dat de rechter gehele of gedeeltelijke uitvoering van voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen kan bevelen indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf – het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit – is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:
Diefstal voorafgegaan en/of vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
Een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 7 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis en onmiddellijke invrijheidstelling.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 1] voornoemd van een bedrag van € 24.000,19 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 155 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] inzake het ten laste gelegde van een bedrag van € 24.000,19, bestaande uit € 2.000,19 aan materiële schade en € 22.000,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 april 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededader is betaald;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
Bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [bedrijf] :
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in haar vordering;
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02/285279-14:

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak met parketnummer 02/285279-14 van 24 februari 2015 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 2 weken.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 02/801058-14:

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant in de zaak met parketnummer 02/801058-14 van 2 juni 2015 opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van 3 maanden.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. W.B. Kok, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 12 oktober 2016.
mr. W.B. Kok is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District Eindhoven, Districtsrecherche Eindhoven, genummerd PL2100-2016079622.
2.Proces-verbaal aangifte d.d. 12 april 2016, pagina 126-131.
3.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 10 april 2016, pagina 149-150.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 april 2016, pagina 142-144.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 10 juni 2016, pagina 169-195.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 juli 2016, pagina 1-18.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 mei 2016, pagina 196-201.
8.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016, pagina 203-205.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juni 2016, pagina 237-240.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 16 juni 2016, pagina 245-248.
11.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 16 juni 2016, pagina 210-212.
12.Een geschrift opgemaakt door het [instelling] , inhoudende een rapportage van de beveiliging en begeleiding d.d. 10 april 2016, pagina 234.
13.Proces-verbaal van meervoudige fotobewijsconfrontatie met één getuige d.d. 1 juli 2016, pagina 260-266.