ECLI:NL:RBOBR:2016:540

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
01/993248-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs met MDMA-pillen voorhanden

In deze zaak heeft de rechtbank Oost-Brabant op 11 februari 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. De verdachte had in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 samen met een medeverdachte grote hoeveelheden chemicaliën besteld en voorhanden gehad, die gebruikt kunnen worden voor de productie van MDMA en andere verdovende middelen. Tijdens de zittingen op 28 januari 2016 en 26 januari 2016 is het bewijs tegen de verdachte gepresenteerd, waaronder e-mailcorrespondentie en chatberichten die de betrokkenheid van de verdachte bij de voorbereidingshandelingen aantonen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, ondanks eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten, doorging met het plegen van strafbare feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 21 maanden, waarbij rekening is gehouden met de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn gepleegd. De rechtbank heeft ook conservatoir beslag gelegd op een geldbedrag van € 8.000,- en heeft bepaald dat 20 kg natriumboorhydride en 10 valse bankbiljetten van 50 euro onttrokken worden aan het verkeer. De rechtbank oordeelde dat er geen overschrijding van de redelijke termijn was en dat de verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993248-14
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen van 28 november 2014, 26 januari 2016 en 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 november 2014.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 te Eindhoven en/of Schiphol(gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde dit/deze middel(en) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, althans een of meer andere middel(en) vermeld op die lijst I behorende bij de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader(s) wist(en) of ernstige redenen had(den) te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s) (telkens) natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicalien en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, althans een middel voorkomend op de bij de Opiumwet behorende lijst I besteld en/of gekocht en/of geimporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
[bedrijf 1] op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 te Eindhoven en/of Schiphol(gemeente Haarlemmermeer), in elk geval in Nederland, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk telen, bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren, vervaardigen en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde dit/deze middel(en) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen, (telkens) een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of (telkens) zich en/of een of meer ander(en) gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of (telkens) (een) voorwerp(en) en/of (een) stof(fen) en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan [bedrijf 1] wist of ernstige redenen had te vermoeden, dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), hebbende [bedrijf 1] (telkens) natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicalien en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, althans een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I besteld en/of gekocht en/of geimporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad, aan welk feit de verdachte en/of zijn mededader(s) feitelijk leiding heeft/hebben gegeven en/of tot welk feit de verdachte en/of zijn mededader(s) opdracht heeft/hebben gegeven;
art 51 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 23 mei 2014 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 72 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDMA en/of 1,2 gram cocaine, althans een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaine, zijnde MDMA en/of cocaine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overweging met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde.

De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 1 primair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft op grond van zijn op schrift gestelde pleidooi voor dit feit vrijspraak bepleit. Kort gezegd is de raadsman van oordeel dat niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zelf de in de tenlastelegging genoemde uitvoeringshandelingen heeft verricht en evenmin dat gesproken kan worden van medeplegen. Mocht de rechtbank daar anders over denken, dan blijkt niet uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen dat deze handelingen bedoeld waren om een feit als bedoeld in artikel 10, vierde en vijde lid, meer specifiek met betrekking tot de genoemde stoffen, voor te bereiden of te bevorderen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 1 primair ten laste gelegde het volgende.
Verdachte en [medeverdachte 1] werden in de strafzaak met de naam Amber verdacht van het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van synthetische drugs (o.a. de invoer van apaan uit China) in de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012. Op 25 januari 2013 is de voorlopige hechtenis van beide personen geschorst.
In februari 2013 is het [bedrijf 1] vervolgens opgericht. Uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel blijkt dat [bedrijf 1] een groothandel in elektronische en telecommunicatie apparatuur en bijbehorende onderdelen is en dat het bedrijf actief is in de wereld van draadloze telecommunicatie. Verdachte en [medeverdachte 1] zijn ieder voor 50% aandeelhouder van dit bedrijf en zij zijn ook de bestuurders van dit bedrijf.
Op 7 maart 2014 is op Schiphol een zending ter invoer aangeboden. De zending was afkomstig van [bedrijf 2] en bestemd voor [bedrijf 1] Volgens de invoice van [bedrijf 2] van 5 maart 2014 zou de inhoud 20 kg phenylsalicylate bevatten, maar uit onderzoek bleek dat de zending de stof natriumboorhydride betrof. Dit is een stof die als reductiemiddel kan worden gebruikt bij de productie van amfetamine, metamfetamine, MDMA, MDA en MDEA. De partij zou moeten worden bezorgd bij [bedrijf 1] op het adres [adres 1] te [woonplaats] . Dit is het woonadres van verdachte. Het contacttelefoonnummer voor [vervoerder] was [telefoonnummer] . Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel was dit het telefoonnummer van verdachte. Het prepaid contactnummer voor de zending natriumboorhydride ( [telefoonnummer] ) komt voor in de telefoon van de echtgenote van verdachte.
In de administratie van [bedrijf 1] (welke administratie is aangetroffen in het door [bedrijf 1] in het verleden gehuurde pand aan de [adres 2] te [plaats] ) zijn schriftelijke bescheiden aantroffen waaruit blijkt dat verdachte en [medeverdachte 1] handel dreven met bedrijven in China. Er zijn onder andere formulieren aangetroffen waaruit blijkt van een geldtransactie van verdachte aan [betrokkene 1] bij de Western Union Money Transfer op 28 februari 2013, van een betaling door [medeverdachte 1] via Western Union op 1 maart 2013, van een commercial invoice voor een bedrag van 406 USD d.d. 2 april 2013 van [betrokkene 2] uit China aan [bedrijf 1] / [bedrijf 3] ter attentie van [medeverdachte 1] op zijn adres aan de [adres 3] te [plaats] en van een commercial invoice voor een bedrag van 113 USD d.d. 30 mei 2013 van [betrokkene 2] uit China aan [bedrijf 1] / [bedrijf 3] ter attentie van verdachte op zijn adres aan de [adres 1] te [plaats] . Uit bescheiden van [vervoerder] is gebleken van een zending uit China aan [verdachte] d.d. 30 mei april 2013 met een opgegeven waarde van 113 USD, betreffende 1 colli met een gewicht van 4,5 kg en voorts van een zending uit China gericht aan [medeverdachte 1] d.d. 3 april 2013 met een opgegeven waarde van 406 USD, betreffende 3 colli met een totaalgewicht van 22 kg.
Uit de bij verdachte in beslag genomen digitale datadragers blijkt onder meer dat er tussen [emailadres 1] en [emailadres 2] in de periode van 14 mei 2013 tot en met 12 september 2013 e-mailverkeer heeft plaatsgevonden met betrekking tot bestellingen en leveringen van chemicaliën, benodigd voor het maken van synthetische drugs of producten die vallen onder de Opiumwet of de Wet Voorkoming Misbruik Chemicaliën. In het chat-verkeer wordt gesproken over CAS-nummers, bestellingen en leveringen, over export met een verhullende en valse benaming (bijvoorbeeld als ‘moisture barrier coating’) en over prijzen.
Uit de emailconversatie blijkt dat [bedrijf 4] in juli 2013 twee monsters van [bedrijf 2] heeft ontvangen van 300 gram Mephedrone (CAS-nummer 1189805-46-6 vermeld op lijst I van de Opiumwet) en van 1 kilogram Methyl3 (CAS-nummer 39829-16-8). Nadat verdachte heeft gemeld dat de monsters akkoord zijn, bestelt hij vervolgens 100 kilogram Mephedrone en 200 kilogram Methyl3 bij dezelfde firma. Door [bedrijf 4] wordt vervolgens gemeld dat de bestelling is betaald en door [bedrijf 2] wordt dan bevestigd dat de betaling is ontvangen. Per e-mail van 20 augustus 2013 geeft [bedrijf 4] aan dat de eerste 50 kg veilig zijn aangekomen en vraagt of zij ook aan Piperonal kunnen komen.
In dezelfde laptop die onder verdachte in beslag is genomen, is ook e-mailverkeer aangetroffen over de bestelling van Piperonal tussen [bedrijf 4] en een andere Chinese producent/leverancier van chemicaliën genaamd [bedrijf 6] , in de periode van 9 september tot en met 12 september 2013. Piperonal is een categorie I-stof Wet Voorkoming Misbruik Chemicalieën. Een zekere ‘ [alias 1] ’ van [bedrijf 6] geeft kort daarna aan dat een monster direct wordt verstuurd en [bedrijf 4] vraagt om een trackingnummer. In datzelfde e-mailverkeer schrijft [bedrijf 4] dat hij [alias 1] wil toevoegen aan skype.
In de betreffende laptop worden zogenoemde “Skype chat-messages” aangetroffen tussen [bedrijf 6] en [bedrijf 4] , tussen [betrokkene 3] van [bedrijf 2] en [bedrijf 5] en tussen [betrokkene 2] en [bedrijf 5] . In het chatverkeer tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 6] informeert [bedrijf 4] of het CAS-nummer 4468-48-8 geleverd kan worden en wat de prijs is. Dit CAS-nummer betreft Apaan. Tot slot is e-mailcontact aangetroffen in de periode van 15 januari 2014 tot en met 26 februari 2014 tussen [bedrijf 4] en [bedrijf 7] (het bedrijf dat Apaan heeft geleverd in het Amber-onderzoek) over CAS-nummer 16940-66-2, Natriumboorhydride, de stof die op 7 maart 2014 als postpakket op Schiphol was onderschept.
Verdachte heeft gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht. Bij monde van zijn raadsman heeft hij aangegeven dat hij niets van doen heeft met de aangetroffen e-mails en het chatverkeer. De rechtbank is evenwel van oordeel dat verdachte achter het personage “ [alias 2] ” van [bedrijf 4] schuilgaat. Daartoe overweegt de rechtbank ten eerste dat de e-mailwisseling en het chatverkeer is aangetroffen in de laptop die in zijn woning lag. Voor de toezending van de monsters en de postpakketten heeft verdachte gebruik gemaakt van het adres [adres 4] te [plaats] . Dit betreft zijn voormalig woonadres en op dit adres is nu zijn opa woonachtig, genaamd [persoon 1] . [verdachte] heeft dit adres ook nadien nog gebruikt voor de facturering van zijn huurauto’s. Verder blijkt uit de chat-messages dat [bedrijf 5] met [bedrijf 2] en [betrokkene 2] heeft geskypet. [bedrijf 5] is de eenmanszaak van verdachte. [betrokkene 2] heeft het over ‘ [verdachte] ’, de voornaam van verdachte en [bedrijf 5] schrijft ‘ [betrokkene 2] ’. [bedrijf 4] geeft in de chat messages aan [betrokkene 4] aan dat [bedrijf 5] zijn skype-account is en dat dit een ander bedrijf van hem is. Uit de e-mailwisseling met [betrokkene 3] van [betrokkene 4] van 24 juni 2013 (p. 380) komt naar voren dat verdachte aankondigt met [betrokkene 2] binnen een uur te gaan skypen, dat uit de Skype chat messages blijkt dat hij dat inderdaad heeft gedaan (p. 425) en dat hij vervolgens aan [betrokkene 3] even later aankondigt dat [betrokkene 2] contact met haar zal opnemen. In de laptop zijn tot slot e-mails aangetroffen van [emailadres 3] en [emailadres 4] .
Voor het bepalen van de strafbaarheid van voorbereidingshandelingen is van belang de opzet die de verdachte had, ongeacht het feit of die handelingen al dan niet tot het beoogde resultaat hebben geleid.
Uit de aangetroffen berichten blijkt dat er in ieder geval naast de natriumboorhydride op 7 maart 2013, op 15 juli 2013 pepper expoxy methyl en mephedrone als phenylsalicy en op 16 augustus 2013 pepper expoxy methyl als phenyl salicate door [bedrijf 2] aan [bedrijf 4] in [plaats] op het adres [adres 4] is geleverd ter attentie van [alias 2] . Op 21 augustus 2013 is pepper expoxy methyl als phenyl salicate via [bedrijf 2] door [bedrijf 8] aan [bedrijf 4] in [plaats] op het adres [adres 4] geleverd ter attentie van [naam 1] en op een datum in september 2013 is piperonal geleverd door het bedrijf [bedrijf 6] .
Voormelde stoffen zijn alle stoffen die gebruikt worden of kunnen worden gebruikt voor de productie van synthetische drugs. Gelet onder andere op de aard van de stoffen, het feit dat bij bestellingen daarvan gebruik is gemaakt van onjuiste en verhullende benamingen van die chemicaliën en daarnaast het gebruik van valse adresgegevens van ontvangers van die stoffen, acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verdachte en zijn medeverdachte opzet hadden op de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen als hieronder bewezenverklaard.
Gelet op het vorenstaande -in onderling verband en samenhang bezien- is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte en [medeverdachte 1] in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 voormelde stoffen hebben besteld, gekocht en geïmporteerd uit China en in Nederland voorhanden hebben gehad.

Overweging met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde.

De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gesteld requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde aanwezig hebben van 72 pillen bevattende MDMA wettig en overtuigend bewezen kan worden.
Van het tevens aanwezig hebben van 1,2 gram cocaïne behoort verdachte te worden vrijgesproken, nu het mogelijk is dat, zoals verdachte heeft verklaard, iemand anders de cocaïne in zijn auto heeft laten liggen.
De raadsman heeft zich voor wat betreft de pillen gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en voor wat betreft de cocaïne vrijspraak bepleit. Dit laatste gelet op de verklaring van verdachte dat iemand anders de cocaïne buiten zijn medeweten in zijn auto heeft laten liggen.
De rechtbank overweegt met betrekking tot het onder 2 ten laste gelegde het volgende.
Gelet op het aantreffen van de 72 pillen bevattende MDMA en de bekennende verklaring van verdachte is de rechtbank van oordeel dat het aanwezig hebben van deze pillen wettig en overtuigend kan worden.
Nu verdachte voor de aanwezigheid van 1,2 gram cocaïne een plausibele verklaring heeft gegeven, zal de rechtbank verdachte van het aanwezig hebben van 1,2 gram cocaïne vrijspreken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. primair in de periode van 28 februari 2013 tot en met 23 mei 2014 in Nederland, meermalen, telkens tezamen en in vereniging met een ander, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, vervaardigen van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, zijnde middelen vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, stoffen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of verdachtes mededader wist(en) dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten, hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader natriumboorhydride en/of piperonal en/of formamide en/of alphaphenylacetoacetonitril (APAAN) en/of piperonyl methyl keton en/of andere chemicaliën en/of grondstoffen bestemd voor de productie van MDMA en/of MDA en/of MDEA en/of amfetamine en/of methamfetamine, besteld en/of gekocht en/of geïmporteerd en/of betaald en/of voorhanden gehad.
2. op 23 mei 2014 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 72 pillen van een materiaal bevattende MDMA, zijnde MDMA een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

Voor het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde:
- gevangenisstraf voor de duur van anderhalf jaar, met aftrek van voorarrest.
- onttrekking aan het verkeer van 20 kg natriumboorhydride en van 10 valse bankbiljetten van 50 euro.
- verbeurdverklaring van een geldbedrag van EUR 8.000,-.
De officier van justitie maakt kenbaar voornemens te zijn een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken. Zij heeft tevens medegedeeld dat daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 van het Wetboek van Strafvordering, is ingesteld.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zich in de periode van 28 februari 2012 tot en met 23 mei 2014 samen met [medeverdachte 1] schuldig gemaakt aan strafbare voorbereidingshandelingen gericht op de productie van synthetische drugs. Hij heeft samen met [medeverdachte 1] grote hoeveelheden stoffen die gebruikt kunnen worden bij de productie van synthetische drugs besteld, vervoerd, opgeslagen en aanwezig gehad. Het is algemeen bekend dat de van deze stoffen te maken verdovende middelen schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen.
Ook heeft verdachte 72 MDMA-pillen voorhanden gehad.
Verdachte heeft de mede door hem onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feiten gepleegd in georganiseerd verband. Men is daarbij planmatig te werk gegaan. De mede door hem gepleegde strafbare feiten zijn begaan na een periode van voorbereiding en overeenkomstig een welbewust opgesteld plan.
Ten bezware van verdachte houdt de rechtbank er rekening mee dat uit een uittreksel uit het justitieel documentatieregister is gebleken dat verdachte eerder door de politierechter op 23 augustus 2011 is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen hechtenis voor hennepteelt en diefstal van elektriciteit.
Ook houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat ter terechtzitting is gebleken dat verdachte eerder meermalen voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft gepleegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar het vonnis van heden tegen verdachte in de zaak Amber welke zaak gelijktijdig doch niet gevoegd met de onderhavige zaak op de zittingen van 26 en 28 januari 2016 is behandeld. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat, ondanks dat hij eerder is aangehouden voor dergelijke feiten en hiervoor ook in voorlopige hechtenis heeft gezeten, dit hem er niet van heeft weerhouden om door te gaan met het plegen van strafbare feiten op het gebied van de Opiumwet. Uit het vorenstaande concludeert de rechtbank dat verdachte kennelijk niet bereid is zijn crimineel gedrag te veranderen.
De rechtbank stelt vast dat sinds het tijdstip waarop de bewezenverklaarde strafbare feiten zin gepleegd inmiddels geruime tijd is verstreken, maar dat er nog wel sprake is van een berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM.
Voor de bewezenverklaarde feiten is naar het oordeel van de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden passend. Dat verdachte het onder 1 bewezenverklaarde heeft begaan tijdens de schorsing van de voorlopige hechtenis in een soortgelijke zaak geeft de rechtbank aanleiding deze gevangenisstraf van 15 maanden te verhogen met 6 maanden.
Derhalve zal de rechtbank verdachte in de onderhavige zaak veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de door de officier van justitie gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.De rechtbank is gebleken dat op het onder verdachte in beslag genomen geldbedrag van

€ 8.000,- zowel strafvorderlijk als ook conservatoir beslag is gelegd.
De rechtbank heft het strafvorderlijk beslag op. Nu de officier van justitie te kennen heeft gegeven dat er tegen verdachte een strafrechtelijk financieel onderzoek zal worden ingesteld, zal de rechtbank zich in dit vonnis niet uitlaten over het conservatoir beslag.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen 20 kg natriumboorhydride vatbaar is voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting - dit een goed is met betrekking tot welke een van de feiten is begaan en het goed van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen 10 valse bankbiljetten van 50 euro vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – deze bankbiljetten bij gelegenheid van het onderzoek naar de feiten waarvan verdachte werd verdacht zijn aangetroffen, terwijl het goed van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 36b, 36c, 36d, 47, 57, 63, 91.
Opiumwet art. 2, 10, 10a.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het onder 1 primair en het onder 2 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair en 2 meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1 primair: medeplegen van: om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, stoffen voorhanden hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, meermalen gepleegd. T.a.v. feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C, van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf en maatregel.
T.a.v. feit 1 primair, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen goederen, te weten van 20 kg natriumboorhydride en van 10 valse bankbiljetten van 50 euro.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2016.