Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende feiten met betrekking tot de handel in synthetische drugs. De zaak was aanhangig gemaakt na een onderzoek ter terechtzitting op 26 en 28 januari 2016. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk invoeren en in bezit hebben van een geregistreerde stof van categorie 1, te weten Alpha-phenylacetoacetonitrille, zonder de benodigde vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de officier van justitie en de verdediging, heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de kwalificatie van de stof in kwestie. Het Hof heeft op 12 februari 2015 geoordeeld dat Alpha-phenylacetoacetonitrille niet valt onder de werking van de relevante verordeningen, omdat deze stof niet in de bijlagen van de verordeningen voorkomt. Hierdoor kon de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achten dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het voorbereiden en aanwezig hebben van amfetamine en het gebruik van een jammer. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, aangezien deze al eerder was geschorst. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.H.P.G. Wielders als voorzitter.