ECLI:NL:RBOBR:2016:534

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2016
Publicatiedatum
11 februari 2016
Zaaknummer
01/993225-12
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Algehele vrijspraak in synthetische drugszaak Waalre

Op 11 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van verschillende feiten met betrekking tot de handel in synthetische drugs. De zaak was aanhangig gemaakt na een onderzoek ter terechtzitting op 26 en 28 januari 2016. De tenlastelegging omvatte onder andere het opzettelijk invoeren en in bezit hebben van een geregistreerde stof van categorie 1, te weten Alpha-phenylacetoacetonitrille, zonder de benodigde vergunning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat er geen gronden waren voor schorsing van de vervolging. Na het horen van de officier van justitie en de verdediging, heeft de rechtbank prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over de kwalificatie van de stof in kwestie. Het Hof heeft op 12 februari 2015 geoordeeld dat Alpha-phenylacetoacetonitrille niet valt onder de werking van de relevante verordeningen, omdat deze stof niet in de bijlagen van de verordeningen voorkomt. Hierdoor kon de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen achten dat de verdachte de ten laste gelegde feiten had gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte dan ook vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, waaronder het voorbereiden en aanwezig hebben van amfetamine en het gebruik van een jammer. De voorlopige hechtenis van de verdachte werd opgeheven, aangezien deze al eerder was geschorst. Het vonnis is uitgesproken door de meervoudige kamer van de rechtbank, met mr. J.H.P.G. Wielders als voorzitter.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/993225-12
Datum uitspraak: 11 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1988] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 26 januari 2016 en 28 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van de officier van justitie.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. primair:
hij, als een in de Europese Gemeenschap gevestigde marktdeelnemer, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012, meermalen, althans eenmaal, te Frankfurt (Duitsland) en/of te Waalre en/of te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk, een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage I van de Verordening nummer 111/2005 van de Raad, te weten een stof (Alpha-phenylacetoacetonitrille) waaruit gemakkelijk met eenvoudige en/of economisch rendabele middelen 1-Fenyl-2-propanon (BMK) is te extraheren en/of die gemakkelijk met eenvoudige en/of economische rendabele middelen is om te zetten in 1-Fenyl-2-propanon (BMK), zonder in het bezit te zijn van een door de bevoegde instantie van de lidstaat (Duitsland en/of Nederland) afgegeven vergunning, binnen het douanegebied van de Europese Gemeenschap heeft ingevoerd en/of uitgevoerd en/of met betrekking tot die stof intermediaire activiteiten heeft ontplooid, namelijk heeft/hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s), in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012, meermalen, althans eenmaal, bovenvermelde stof besteld bij een leverancier in China, te weten bij [bedrijf 1] te Hangzhou, Zhejiang in China en/of vervolgens voormelde bestelling(en) betaald en/of laten transporteren van China naar Duitsland en/of vervolgens voormelde bestelling(en) naar Nederland heeft getransporteerd en/of laten transporteren;
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004, houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren).
(artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 6 lid 1 van de EG verordening 111/2005)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, als marktdeelnemer, op een of meerdere tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012 te Frankfurt (Duitsland) en/of te Waalre en/of te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) geregistreerde stof van de categorie 1 van bijlage I van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad, te weten een stof (Alpha-phenylacetoacetonitrille), waaruit gemakkelijk met eenvoudige en/of economisch rendabele middelen 1-Fenyl-2-propanon (BMK) is te extraheren en/of die gemakkelijk met eenvoudige en/of economische rendabele middelen is om te zetten in 1-Fenyl-2-propanon (BMK), zonder een door de bevoegde instanties afgegeven vergunning, in zijn/hun bezit heeft/hebben gehad en/of in de handel heeft/hebben gebracht;
(De terminologie is gebruikt in de zin van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën en de Verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren)
(artikel 2 onder a van de Wet voorkoming misbruik chemicaliën juncto artikel 2 sub a en lid 3 lid 2 van de EG verordening nr. 273/2004)
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012 te Waalre en/of te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzttelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, vervoeren en/of binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen van amfetamine en/of 4-methylamfetamine, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of 4-methylamfetamine, zijnde amfetamine en/of 4-methylamfetamine (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I en/of een ander middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft/hebben getracht te bewegen om dat/die feit(en)te plegen, te doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een of meer anderen gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen en/of gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan verdachte en/of zijn mededaders wist(en) of ernstige redenen had(den) om te vermoeden, dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en),
immers heeft hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) (telkens) (al dan niet via (een) ander(en)):
- ( een) stof(fen), te weten een (grote) hoeveelhe(i)d(en) Alpha-phenylacetoacetonitrille en/of methanol en/of ethanol en/of zwavelzuur (- welke stof(fen) benodigd is/zijn, althans kunnen worden gebruikt bij/voor de bereiding en/of verwerking en/of vervaardiging van amfetamine en/of 4-methylamfetamine, in elk geval (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I besteld en/of vervoerd en/of opgeslagen en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of gekocht en/of verkocht en/of ter beschikking gesteld en/of voorhanden gehad en/of
- ( telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en), leverancier(s), transporteur(s), financier(s), afnemer(s), tussenperso(o)n(en), verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid, prijs, kwaliteit, levering, betaling, verpakking, opslag en/of het vervoer van (een) (grote) hoeveelheid/heden methanol en/of ethanol en/of zwavelzuur en/of Alpha-phenylacetoacetonitrille;
(artikel 10a lid 1 ahf/sub 1 alinea Opiumwet)
2.
hij op een of meer tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012 te Waalre, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of aanwezig heeft gehad (een) hoeveelhe(i)d(en) van een stof bevattende amfetamine en/of 4-methylamfetamine, zijnde amfetamine en/of 4-methylamfetamine (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(artikel 2 Opiumwet)
3.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012, in elk geval op of omstreeks 28 juni 2012, te Waalre en/of te Eindhoven, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) al dan niet opzettelijk, één of meer radiozendapparaten, te weten 2, in elk geval een of meerdere radiozendappara(a)t(en), te weten twee 4 band mobiele telefoon jammers (bestemd voor het uitzenden van radiocommunicatiesignalen met grote bandbreedte, liggende in de mobiele netwerk banden) heeft/hebben aangelegd, geheel of gedeeltelijk aangelegd aanwezig heeft/hebben gehad en/of heeft/hebben gebruikt, terwijl voor het gebruik ervan aan de houder van die radiozendapparaten op grond van hoofstuk 3 van de Telecommunicatiewet geen vergunning voor het gebruik van frequentieruimte was verleend;
(art. 10.9 lid 1 Telecommunicatiewet)
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.

Ten aanzien van feit 1 primair en subsidiair.Onder 1 primair is aan verdachte -kort gezegd- ten laste gelegd dat “hij samen in vereniging met een ander of anderen althans alleen zonder vergunning opzettelijk een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage I van de Verordening nummer 111/2005 van de Raad (te weten alfa-fenylacetoacetonitril (hierna te noemen: “apaan”) binnen het douanegebied van de Europese Gemeenschap heeft ingevoerd en/of uitgevoerd”. Onder 1 subsidiair is aan verdachte -kort gezegd- ten laste gelegd dat “hij samen in vereniging met een ander of anderen althans alleen zonder vergunning opzettelijk een geregistreerde stof van categorie 1 van bijlage I van de Verordening nummer 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad (te weten apaan) in zijn bezit heeft gehad en/of in de handel heeft gebracht”.
Naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 januari 2013 heeft de rechtbank bij beslissing van 25 januari 2013 prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, teneinde vast te kunnen stellen of, en zo ja op welke grond(en), apaan is aan te merken als een stof die valt onder de werking van artikel 2, onder a, van de Verordeningen 273/2004 en 111/2005, met inbegrip van de bijlage “Geregistreerde stoffen in de zin van artikel 2, onder 1, categorie I” bij deze Verordeningen.
Bij arrest van 12 februari 2015 heeft het Hof van Justitie (vijfde kamer) voor recht verklaard:
Artikel 2, onder a), van verordening (EG) nr. 273/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 inzake drugsprecursoren, en artikel 2, onder a), van verordening (EG) nr. 111/2005 van de Raad van 22 december 2004 houdende voorschriften voor het toezicht op de handel tussen de Gemeenschap en derde landen in drugsprecursoren, moeten aldus worden uitgelegd dat de kwalificatie van "geregistreerde stof” in de zin van die bepalingen niet geldt voor een stof als alfa-fenylacetoacetonitril, die niet is genoemd in bijlage I bij verordening nr. 273/2004 of de bijlage bij verordening nr. 111/2005, zelfs gesteld dat die met eenvoudige of economisch rendabele middelen, in de zin van die verordening, kan worden omgezet in een stof die in bedoelde bijlagen wordt genoemd.
Eerst bij Verordening (EU) nr. 1259/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 20 november 2013 (Pb. L330 van 10-12-2013) is apaan opgenomen in voornoemde bijlage I.
Nu ten tijde van de aan verdachte onder feit 1 primair en subsidiair verweten gedragingen de kwalificatie van “geregistreerde stof” in de zin van voormelde Verordeningen niet gold voor een stof als apaan, die niet voorkwam in de lijst van geregistreerde stoffen in de zin van artikel 2, onder a, van de Verordeningen 273/2004 en 111/2005, die in de relevante bijlage bij elk van die Verordeningen is opgenomen, is de rechtbank met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het onder 1 primair en 1 subsidiair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Verdachte zal van deze feiten worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 1 meer subsidiair.
Onder 1 meer subsidiair zijn aan verdachte de voorbereidingshandelingen als omschreven in artikel 10a van de Opiumwet ten laste gelegd.
De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman van verdachte heeft voor dit feit vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet bij de transporten van apaan op 5 juni 2012 en 28 juni 2012 is gezien. Dat op handschoenen in de loods aan [adres 2] het DNA van verdachte is aangetroffen, is best mogelijk, aangezien het de loods van zijn vader betrof waar hij regelmatig kwam. Dat er in de woning van [medeverdachte 1] in een damesjas een briefje is aangetroffen waarop de code van apaan stond vermeld en waarop het DNA van verdachte is aangetroffen, is ook verklaarbaar. Verdachte verbleef immers in die woning en het zou kunnen dat hij op enig moment in contact is geweest met dat papier. Het is echter onduidelijk wanneer. Mogelijk is het DNA van verdachte op dat briefje terechtgekomen voordat de code van apaan daarop is vermeld. Volgens de raadsman is er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs om tot een bewezenverklaring van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde te komen.
De rechtbank stelt vast dat er in het afgesloten deel van de loods aan [adres 2] te Waalre op 28 juni 2012 op een jerrycan en in een vuilniszak latex handschoenen met sporen van amfetamine en 4-methylamfetamine zijn aangetroffen, waarop bij nader onderzoek DNA van verdachte is aangetroffen. Verder is tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 oktober 2012 in een zak van een damesjas een papiertje aangetroffen met daarop een stempel van de code van apaan. Op dit papiertje is een dactyloscopisch spoor van verdachte aangetroffen.
De rechtbank overweegt dat de aangetroffen DNA-sporen en het aangetroffen dactyloscopische spoor niet in tijd te plaatsen zijn. Verder overweegt de rechtbank dat verdachte niet bij de leveringen van apaan op 5 juni 2012 en 28 juni 2012 is gezien. Ook is niet vastgesteld wanneer verdachte in de loods aan [adres 2] te Waalre is geweest. Niet bewezen kan worden dat verdachte betrokken is geweest bij de leveringen van apaan in de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012.
Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte in de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012 voorbereidingshandelingen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet heeft gepleegd. De rechtbank zal verdachte van het onder 1 meer subsidiair ten laste gelegde dan ook vrijspreken.
Ten aanzien van feit 2.
Onder 2 is aan verdachte -kort gezegd- ten laste gelegd het samen met een ander of anderen althans alleen, bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van een stof bevattende amfetamine en/of 4-methylamfetamine.
De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 2 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman van verdachte heeft voor dit feit vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman is uit niets gebleken dat verdachte al dan niet samen met anderen amfetamine en/of 4-methylamfetamine heeft bereid of aanwezig heeft gehad in de periode van 27 januari 2012 tot en met 28 juni 2012.
De rechtbank stelt vast dat er op 28 juni 2012 in de loods van [medeverdachte 2] , de vader van verdachte, aan [adres 2] te Waalre een aantal stoffen is aangetroffen die kunnen worden gebruikt bij de productie van amfetamine en/of 4-methylamfetamine, waaronder apaan, methanol, ethanol en zwavelzuur. Ook zijn er in de loods sporen van amfetamine en 4-methylamfetamine aangetroffen, onder meer in een jerrycan, in een Fanta-fles en op tissues. Niet is vastgesteld kunnen worden dat er in de betreffende loods amfetamine en/of 4-methylamfetamine is geproduceerd of opgeslagen.
Nu niet is vast komen te staan waar, in welke periode en door wie amfetamine en-of 4-methylamfetamine is geproduceerd, zijn de verdachte omstandigheden waaronder voornoemde stoffen in de loods van de vader van verdachte zijn aangetroffen onvoldoende om tot een bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit te komen.
De omstandigheid dat er in de loods van de vader van verdachte DNA van verdachte is aangetroffen op een latex handschoen, waarop sporen van amfetamine en 4-methylamfetamine zijn aangetroffen, maakt dit niet anders, temeer nu de mogelijkheid van contaminatie door deskundigen niet wordt uitgesloten.
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van het onder 2 ten laste gelegde.
Ten aanzien van feit 3.
Onder 3 is aan verdachte -kort gezegd- ten laste gelegd het samen met een ander of anderen althans alleen opzettelijk aanwezig hebben van twee dan wel een jammer.
De officier van justitie is op grond van de in het op schrift gestelde requisitoir vermelde feiten en omstandigheden van oordeel dat het onder 4 ten laste gelegde feit wettig en overtuigend bewezen kan worden.
De raadsman heeft voor dit feit vrijspraak bepleit. Volgens de raadsman is uit niets gebleken dat verdachte al dan niet samen met anderen een of meer jammer(s) voorhanden heeft gehad.
De rechtbank stelt vast dat er op 28 juni 2012 in de loods van de vader van verdachte aan [adres 2] te Waalre een in werking zijnde jammer is aangetroffen.
Nu niet vastgesteld is kunnen worden of verdachte in de ten laste gelegde periode in de betreffende loods is geweest, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van betrokkenheid bij het aanwezig hebben van deze jammer.
Weliswaar is tijdens de doorzoeking van de woning van [medeverdachte 1] op 16 oktober 2012 nog een jammer aangetroffen sterk gelijkend op de jammer die op 28 juni 2012 is aangetroffen in de loods op [adres 2] te Waalre, maar nog afgezien of betrokkenheid van verdachte bij deze jammer wettig en overtuigend bewezen kan worden, valt de datum waarop deze jammer is aangetroffen (16 oktober 2012) buiten de in feit 3 ten laste gelegde periode, zodat de rechtbank verdachte al om die reden van het aanwezig hebben van deze jammer vrijspreekt.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1 primair,
1 subsidiair, 1 meer subsidiair, 2 en 3 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 25 januari 2013 en vervolgens op 26 januari 2016 reeds geschorst tot de uitspraak op 11 februari 2016.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.H.P.G. Wielders, voorzitter,
mr. R.J. Bokhorst en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van G. Dirks, griffier,
en is uitgesproken op 11 februari 2016.