ECLI:NL:RBOBR:2016:5329

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
01/879538-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens carnaval in Asten met taakstraf en jeugddetentie

Op 30 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tijdens carnaval op 6 februari 2016 in Asten. De verdachte, geboren in 1996, werd beschuldigd van het in vereniging plegen van geweld tegen een slachtoffer op de openbare weg, de Prins Bernhardstraat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, samen met medeverdachten, betrokken was bij een incident waarbij het slachtoffer meerdere keren werd geduwd, geslagen en getrapt. De tenlastelegging werd op 16 september 2016 gewijzigd, en de zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 augustus 2016. Tijdens de zitting op 16 september 2016 heeft de rechtbank kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage had geleverd aan het geweld, ondanks zijn verdediging dat hij niet bij de groep hoorde en geen wezenlijke bijdrage had geleverd. De rechtbank legde een taakstraf op van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, en gelastte de tenuitvoerlegging van een eerder opgelegde werkstraf van 20 uren te vervangen door 10 dagen jeugddetentie. De rechtbank overwoog dat het handelen van de verdachte en zijn mededaders maatschappelijk onaanvaardbaar was en gevoelens van onveiligheid teweegbracht. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, en de rechtbank heeft rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en zijn eerdere veroordelingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879538-16
Parketnummer vordering: 01/879936-14
Datum uitspraak: 30 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [adresgegevens] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 24 augustus 2016.
Aan verdachte is, na wijziging tenlastelegging van 16 september 2016, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 06 februari 2016 te Asten openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Prins Bernhardstraat, in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meerdere keren duwen en/of met gebalde vuisten slaan en/of trappen.
De tenlastelegging is op vordering van de officier van justitie ter terechtzitting van 16 september 2016 gewijzigd. Van deze vordering is een kopie aan dit vonnis gehecht.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/879936-14 is aangebracht bij vordering van 8 augustus 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de kinderrechter te Oost-Brabant van
24 februari 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
In de carnavalsnacht 6 februari 2016 tussen 01:30 uur en 02:30 uur hebben er drie incidenten plaatsgevonden op de Prins Bernhardstraat te Asten. Verdachte wordt verdacht van betrokkenheid bij het eerste incident.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het ten laste gelegde wordt bewezenverklaard. Het [slachtoffer 1] is door verdachte en de medeverdachten mishandeld op de openbare weg, de Prins Bernhardstraat te Asten. Wijkagent [wijkagent] heeft verdachte herkend op de camerabeelden en heeft gezien dat verdachte zich bij het groepje voegt. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd dat zij bij nadere bestudering van de camerabeelden hebben gezien dat verdachte een trappende beweging maakt naar het slachtoffer. Verder heeft verdachte bij de politie bekend dat hij het [slachtoffer 1] een trap heeft gegeven. Verdachte heeft derhalve deelgenomen aan het openlijk geweld en daaraan een significante bijdrage geleverd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de tenlastelegging. Verdachte heeft weliswaar bekend het [slachtoffer 1] een trap te hebben gegeven, echter er was geen sprake van openlijk geweld. Verdachte hoorde niet bij de groep en heeft geen significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het geweld. Er is daarom geen sprake van het in vereniging plegen van geweld.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
[slachtoffer 1] heeft als getuige bij de rechter-commissaris op 9 september 2016 verklaard [2] dat hij slachtoffer was van geweld in de nacht van 7 februari 2016 (de rechtbank begrijpt 6 februari 2016) in Asten in de buurt van [café 1] . Toen hij naar huis ging was hij aan het bellen en opeens kreeg hij een klap achterop zijn hoofd waardoor hij viel. [medeverdachte 1] heeft hem geschopt en geslagen. Dan is er nog een jongen die nog vast zit. Ook hij heeft hem geslagen en geschopt. Dat is er één van de familie van [medeverdachte 2] en hij heet [medeverdachte 3] . [verdachte] maakte toen het allemaal gebeurde deel uit van de groep. Hij was er bij. [slachtoffer 1] heeft hem die avond op het terras van [café 1] bij die groep zien staan. [slachtoffer 1] heeft geen aangifte willen doen omdat hij geen gezeik wil.
Wijkagent [wijkagent] heeft op maandag 15 februari 2016 de camerabeelden afkomstig van winkelcentrum Midas aan de Prins Bernhardstraat te Asten bekeken en geverbaliseerd wat hij waarnam. [3]
De verbalisant ziet dat er vanuit twee cameraposities beelden te zien zijn. De ene camera is vanuit de ingang van het winkelcentrum gericht op de straat in de richting van [café 1] (camera 1). De andere camera heeft zicht op een klein gedeelte van de doorgang van het winkelcentrum Midas naar het winkelgebied het Compas. Verder is deze camera ook gericht op de straat en dan in de richting van [café 2] (camera 2).
Op camera 1 ziet hij om 1:39:05 uur een voor hem onbekende jongen komen aanlopen, welke in zijn linkerhand een telefoon vast heeft en deze bij zijn linkeroor houdt. De verbalisant ziet dat naast hem, aan de linkerzijde, een jongen dicht tegen hem aanloopt. Hij ziet dat deze jongen de hem ambshalve bekende [medeverdachte 2] , geboren op [geboortedatum 5] 1994 te [geboorteplaats] woonachtig aan de [adres 1] is.
Op camera 1 ziet hij om 01:39:20 uur vanuit [café 1] een jongen aan komen rennen, gekleed in een blauw trainingspak, welke om 01:39:23 uur uit beeld verdwijnt. Hij herkent deze jongen als de hem ambthalve bekende [medeverdachte 1] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] , woonachtig op [adres 3] . Deze jongen treft hij vaak aan op de hangplek bij het Floraplein te Asten.
Op camera 1 ziet hij om 01:40:09 uur wederom een jongen vanuit [café 1] aan komen rennen. Deze jongen draagt een blauw trainingspak met reflecterende banden om zijn bovenarmen. Verder ziet hij dat deze jongen een donkere pet met opdruk draagt. Hij herkent deze jongen als de hem ambtshalve bekende [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats] , woonachtig op de [adres 2] . Deze jongen staat ook vaak bij de eerder genoemde hangplek.
Op camera 2 ziet de verbalisant om 01:39:11 uur de eerder genoemde onbekende jongen in beeld komen, met zijn mobiele telefoon nog steeds bij zijn linkeroor. Naast hem ziet hij [medeverdachte 2] lopen in dezelfde richting. Hij ziet dat [medeverdachte 2] om 01:39:21 uur een slaande beweging maakt naar de linkerhand van de onbekende jongen. Hij ziet dat de telefoon van deze jongen hierdoor op de grond valt.
Vervolgens ziet de verbalisant dat [medeverdachte 1] een dreigende houding aanneemt ten opzichte van de onbekende jongen, waarvan de telefoon uit handen is geslagen. Hij ziet dat [medeverdachte 1] met twee gebalde vuisten positie tegenover deze jongen aanneemt. Vervolgens wordt hij door een andere jongen weggetrokken. Daarna zie hij [verdachte] om 01:40:14 in beeld verschijnen en zich bij het groepje voegen.
De verbalisant ziet dat [medeverdachte 1] zich vervolgens losrukt en richting die onbekende jongen loopt. Hij ziet dat hij diverse malen met gebalde vuist uithaalt naar deze jongen en dat deze jongen uiteindelijk ten val komt op zijn rug. Hij ziet dat [medeverdachte 1] vervolgens op deze jongen zit en hem nog enkele klappen met zijn vuist geeft in de richting van het hoofd. Hij kan niet zien of hij de jongen ook daadwerkelijk raakt op zijn hoofd. Vervolgens ziet hij bijna iedereen weer uit beeld verdwijnen richting [café 1] . Alleen [medeverdachte 1] zit dan nog op de onbekende jongen en [medeverdachte 2] staat hierbij. Hij ziet dat hij [medeverdachte 1] van deze jongen aftrekt en hem wegduwt van deze jongen. Hij ziet dat [medeverdachte 1] zich weer omdraait en een gevechtshouding aanneemt naar de jongen. De jongen staat inmiddels weer overeind.
Op camera 1 ziet de verbalisant om 01:42:20 uur dat de onbekende jongen in gesprek is met een jongen met een petje. Vervolgens ziet hij dat [medeverdachte 1] erbij komt staan en uit het niets een aantal klappen in het gezicht van die jongen geeft.
Op dat moment ziet de verbalisant vanuit [café 1] een jongen met een wit shirt aan komen lopen. Hij ziet dat deze jongen samen met [medeverdachte 1] richting die onbekende jongen loopt. Hij ziet dat [medeverdachte 1] die jongen diverse klappen richting het hoofd van die jongen geeft en dat ze beiden ten val komen. Hij ziet dat het slachtoffer op zijn rug ligt. Hij ziet dat [medeverdachte 1] boven op de jongen gaat zitten en wederom diverse klappen met zijn vuist in de richting van het hoofd van deze jongen geeft. Hierna stapt hij van de jongen af en kan de jongen ook weer op staan. Vervolgens ziet hij dat de jongen met het witte shirt nu naar de onbekende jongen loopt en hier dicht tegenaan gaat staan. Hij ziet dat hij vervolgens een vijftal trappen met zijn rechtervoet geeft tegen de onbekende jongen. Deze trappen zijn ter hoogte van de buik van de jongen.
De verbalisant ziet dat [medeverdachte 1] en de jongen met het witte shirt ineens achter deze jongen aanrennen. Wanneer ze de jongen bijhalen geeft [medeverdachte 1] deze jongen met beide handen een harde duw in zijn rug en trapt hem van achteren tegen zijn benen. Dit gebeurt vlakbij de camera waardoor de verbalisant ziet dat de jongen met het witte shirt de hem ambshalve bekende [medeverdachte 3] , geboren op [geboortedatum 4] 1997 te [geboorteplaats] woonachtig op de [adres 4] is. Ook [medeverdachte 3] staat geregeld bij de hangroep bij het Floraplein.
Vervolgens ziet hij op camera 2 om 1:44:51 dat [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en de onbekende jongen weer in beeld komen. Hij ziet dat [medeverdachte 1] met zijn rechtervoet een trap van achteren geeft tegen de onbekende jongen. Hij ziet dat hij de onbekende jongen tegen zijn rechterbil trapt. Vervolgens ziet hij dat hij de jongen met zijn rechterhand een duw in zijn gezicht geeft. Hij ziet vervolgens dat [medeverdachte 3] met zijn rechtervoet een trap in het gezicht van de jongen geeft. Vervolgens ziet hij dat [medeverdachte 1] een trappende beweging maakt richting de onbekende jongen. Hij kan niet zien of hij de jongen hierbij raakt. Hierna ziet hij dat [medeverdachte 3] een trappende beweging maakt richting de onbekende jongen en deze wordt door de jongen met zijn handen geblokkeerd.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] hebben gerelateerd [4] dat omstreeks 01:40:12 uur op de camerabeelden is te zien dat [verdachte] in beeld van camera 2 komt gerend. Zij zien dat hij richting het slachtoffer rent. Het slachtoffer staat rechtsboven in beeld van de camera en is nauwelijks te zien op dat moment door het donkere beeld. Zij zien dat [verdachte] een trappende beweging maakt in de richting van waar het slachtoffer staat. Op de camerabeelden is niet te zien of hij het slachtoffer ook raakt. Vervolgens zien zij dat er een vechtpartij ontstaat.
Verdachte heeft bij de politie – zakelijk weergegeven – verklaard [5] dat hij bij het incident betrokken was. Er was een dronken jongen welke in [café 1] aan het irriteren was. Deze dronken jongen had zelfs zijn jongere neefje getrapt in [café 1] . Buiten [café 1] heeft verdachte deze dronken jongen op straat een keer geschopt. Verdachte heeft hem gewoon een trap gegeven en is toen weer gegaan. Verdachte is op hem afgerend en heeft hem een trap gegeven. Verdachte trapte hem tegen de zijkant van het lichaam, ter hoogte van de heup. Daarna zag hij de jongen met iemand over de grond rollen en is hij zelf weggelopen.
Verdachte heeft op 5 mei 2016 nog aanvullend bij de politie verklaard [6] dat hij de persoon op de camerabeelden is. Verdachte wijst naar het scherm ter hoogte van het door hem eerder aangegeven pand Blokker. Hierbij geeft hij aan die persoon te zijn.
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage niet gewelddadig van aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Gelet op alle hiervoor genoemde bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – stelt de rechtbank vast dat op 6 februari 2016 openlijk en in vereniging geweld is gepleegd tegen het [slachtoffer 1] . Verdachte heeft daaraan een wezenlijke bijdrage geleverd door naar het slachtoffer toe te rennen en hem een trap te geven, terwijl hij gezien moet hebben dat er al door de groep waar hij bij hoorde geweld werd gepleegd tegen het slachtoffer. Verdachte heeft zich aldus bij de groep gevoegd en heeft een voldoende significante bijdrage geleverd aan het geweld wat tegen [slachtoffer 1] heeft plaatsgevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn mededaders openlijk geweld heeft gepleegd tegen het [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het duwen, slaan en trappen van het slachtoffer.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
Incident I
op 6 februari 2016 te Asten openlijk, te weten op of aan de openbare weg Prins Bernhardstraat in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meerdere keren duwen en slaan en trappen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair heeft hij zich op het standpunt gesteld dat bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met het beperkte aandeel van verdachte bij het openlijk geweld. De raadsman acht een straf gelijk aan het voorarrest passend. Een andere passende optie zou volgens de raadsman een voorwaardelijke taakstraf of een geldboete kunnen zijn.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging tijdens carnaval op 6 februari 2016 jegens het [slachtoffer 1] . Het slachtoffer heeft het gepleegde geweld door verdachte en zijn mededaders als bedreigend ervaren en heeft uit angst voor represailles geen aangifte durven doen. Het handelen van verdachte en zijn mededaders is maatschappelijk gezien onaanvaardbaar en brengt bovendien, gezien het openlijk karakter van dit handelen, gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij teweeg. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank heeft voor de straftoemeting acht geslagen op de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor een openlijke geweldpleging begaan tegen personen, zonder lichamelijk letsel, wordt een taakstraf voor de duur van 150 uren als uitgangspunt genomen.
Bij de strafmaat heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met het feit dat verdachte bij de politie direct openheid van zaken heeft gegeven en met de omstandigheid dat verdachte in het geheel een minder grote rol heeft gehad.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte eerder is veroordeeld. Klaarblijkelijk heeft verdachte niets geleerd van zijn eerdere veroordelingen. De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het adviesrapport van de reclassering van 12 september 2016, waaruit blijkt dat verdachte de afgelopen jaren al behoorlijk wat begeleidend toezicht heeft gehad, hetgeen niet tot het gewenste resultaat heeft geleid, waardoor de reclassering een nieuw toezicht niet haalbaar acht.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 80 uren, subsidiair 40 dagen vervangende hechtenis met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, passend en geboden is. De rechtbank ziet mede op basis van het adviesrapport van de reclassering van 12 september 2016 geen aanleiding om nog een voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld reclasseringstoezicht op te leggen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/879936-14.
De standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank zal gelasten de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 februari 2015 aan verdachte opgelegde straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd, op grond van het feit dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen, nu sprake is van een andersoortig feit (geweldsdelict) dan het feit (vermogensdelict) waarvoor de voorwaardelijke straf is opgelegd. Subsidiair heeft hij gevraagd om verlenging van de proeftijd met één jaar.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank constateert dat de vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Verdachte is bij vonnis van de kinderrechter van deze rechtbank van 24 februari 2015 veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 90 uren, subsidiair 45 dagen jeugddetentie met aftrek, waarvan 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd 2 jaren. De proeftijd is ingegaan op 11 maart 2015. In het vonnis is opgenomen dat de rechter gehele of gedeeltelijke uitvoering van voorwaardelijk opgelegde straffen en maatregelen onder andere kan bevelen indien verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit. Nu gebleken is dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf – het hiervoor bewezen verklaarde strafbare feit – is de rechtbank van oordeel dat de vordering dient te worden toegewezen. Bijzondere omstandigheden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 27 en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf:
Een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank waardeert een in verzekering doorgebrachte dag op 2 uur te verrichten arbeid.

Beslissing na voorwaardelijke veroordeling onder parketnummer 01/879936-14:

Gelast de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de kinderrechter in de rechtbank Oost-Brabant in de zaak met parketnummer 01/879936-14 van 24 februari 2015 opgelegde voorwaardelijke werkstraf van 20 uren te vervangen door 10 dagen jeugddetentie indien de veroordeelde deze werkstraf niet naar behoren verricht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2016.
mr. W.F. Koolen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Peelland, genummerd PL2100-2016028734.
2.Proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 9 september 2016.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2016, pagina 210-213.
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 30 maart 2016, pagina 216.
5.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 4 mei 2016, pagina 196-198.
6.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 5 mei 2016, pagina 203-208.