ECLI:NL:RBOBR:2016:5328

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2016
Publicatiedatum
29 september 2016
Zaaknummer
01/879473-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging tijdens carnaval in Asten met zwaar lichamelijk letsel als gevolg

Op 30 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging tijdens carnaval op 6 februari 2016 in Asten. De verdachte heeft samen met medeverdachten geweld gepleegd tegen meerdere slachtoffers, waaronder [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De rechtbank kon niet vaststellen wie van de verdachten de fatale duw heeft gegeven waardoor [slachtoffer 2] door een ruit viel en zwaar lichamelijk letsel opliep. Desondanks werd de verdachte mede verantwoordelijk gehouden voor het letsel van het slachtoffer, gezien zijn actieve rol in de geweldpleging. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 9 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder deelname aan een gedragsinterventie en een contactverbod met [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld en dat de feiten ernstige gevolgen hebben gehad voor de slachtoffers, wat leidde tot een hogere straf dan door de officier van justitie was geëist. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] werd gedeeltelijk toegewezen, met een schadevergoeding van € 9.239,21 voor materiële en immateriële schade.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879473-16
Datum uitspraak: 30 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte 1] ,

geboren te [ geboorteplaats 1] op [geboortedatum 1] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
incident I
hij op of omstreeks 06 februari 2016 te Asten
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Prins Bernhardstraat , in elk geval op of aan een openbare weg en/of voor het publiek toegankelijke plaats of
in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meerdere keren duwen en/of met gebalde vuisten slaan en/of trappen;
2.
incident III
hij op of omstreeks 06 februari 2016 te Asten
openlijk, te weten op of aan de openbare weg, Prins Bernhardstraat , in elk geval op of aan een openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats of
in een voor het publiek toegankelijke ruimte, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 5] ,
welk geweld bestond uit spugen, slaan (met de vuist), vastpakken, schoppen en/of duwen (waarbij voornoemde [slachtoffer 2] met zijn hoofd door een ruit is gevallen) terwijl dit door hem gepleegde geweld zwaar lichamelijk letsel, te weten
snijwonden met blijvende littekens in de hals en oor, althans enig lichamelijk letsel voor [slachtoffer 2] ten gevolge heeft gehad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in haar vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Inleiding.
In de carnavalsnacht 6 februari 2016 tussen 01:30 uur en 02:30 uur hebben er drie incidenten plaatsgevonden op de Prins Bernhardstraat te Asten. Verdachte wordt verdacht van betrokkenheid bij het eerste en het derde incident.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd de feiten 1 en 2 bewezen te verklaren.
Ten aanzien van feit 1 heeft de officier van justitie naar voren gebracht dat [slachtoffer 1] door verdachte en de medeverdachten is mishandeld op de openbare weg, de Prins Bernhardstraat te Asten. Het slachtoffer is door meerdere personen geduwd, met gebalde vuisten geslagen en getrapt. Verdachte is door [verbalisant 1] herkend op de beschikbare camerabeelden van het incident. Ook [verbalisant 2] en [verbalisant 3] hebben verdachte op de beelden herkend. [slachtoffer 1] heeft bij de rechter-commissaris verklaard dat [verdachte 1] hem heeft geslagen en geschopt. Op de beelden is te zien dat verdachte een dreigende houding aanneemt, diverse malen naar het slachtoffer uithaalt en hem nog enkele klappen geeft als hij op de grond ligt. Voor [bedrijf 1] geeft hij weer diverse klappen, gaat hij op de jongen zitten en slaat hij hem met zijn vuisten. Daarna rent verdachte achter het slachtoffer aan en geeft hem nog een duw in zijn rug, trapt hem van achteren tegen zijn benen en geeft hij hem nog een duw in zijn gezicht. Feit 1 kan derhalve volgens de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Met betrekking tot feit 2 heeft de officier van justitie aangevoerd dat op basis van de getuigenverklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] , [getuige 4] en [getuige 5] kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken was bij deze vechtpartij, het derde incident. Zij kennen verdachte van naam, het stappen of van school. Verdachte dient partieel te worden vrijgesproken van de strafverzwarende omstandigheid onder feit 2 tenlastegelegd, omdat er teveel onduidelijkheid bestaat over wie de fatale duw heeft gegeven. Derhalve kan dit niet aan verdachte worden toegerekend.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van de tenlastelegging. Verdachte heeft verklaard dat hij die nacht niet aanwezig is geweest op de Prins Bernhardstraat in Asten en dus niet betrokken is geweest bij de twee incidenten. De beschikbare camerabeelden zijn dermate onduidelijk dat daaruit ook geen herkenning kan worden vastgesteld. Verdachte dient derhalve te worden vrijgesproken van feit 1.
Ook met betrekking tot feit 2 is er geen bewijs in het dossier aanwezig waaruit kan worden afgeleid dat verdachte daadwerkelijk bij het incident aanwezig is geweest dan wel dat hij enige geweldshandeling heeft verricht.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Ten aanzien van feit 1:
Incident I
[slachtoffer 1] heeft als getuige bij de rechter-commissaris op 9 september 2016 verklaard [2] dat hij slachtoffer was van geweld in de nacht van 7 februari 2016 (de rechtbank begrijpt: 6 februari 2016) in Asten in de buurt van [cafe 1] . Toen hij naar huis ging was hij aan het bellen en opeens kreeg hij een klap achterop zijn hoofd waardoor hij viel. [verdachte 1] heeft hem geschopt en geslagen. Met hem heb ik eerder woorden gehad. Dan is er nog een jongen die nog vast zit. Ook hij heeft hem geslagen en geschopt. [slachtoffer 1] heeft geen aangifte willen doen omdat hij geen gezeik wil.
[verbalisant 1] heeft verklaard dat hij wijkagent is in de gemeente Asten. Omdat hij veel contact heeft met de jeugd op straat kent hij de meeste van gezicht en naam. [verbalisant 1] heeft op maandag 15 februari 2016 de camerabeelden afkomstig van winkelcentrum Midas op de Prins Bernardstraat te Asten bekeken en geverbaliseerd wat hij waarnam. [3]
Hij ziet dat er vanuit twee cameraposities beelden te zien zijn. De ene camera is vanuit de ingang van het winkelcentrum gericht op de straat in de richting van [cafe 1] (camera 1). De andere camera heeft zicht op een klein gedeelte van de doorgang van het winkelcentrum Midas naar het winkelgebied het Compas. Verder is deze camera ook gericht op de straat en dan in de richting van [cafe 2] (camera 2).
Op camera 1 ziet hij om 1:39:05 uur een voor hem onbekende jongen komen aanlopen, welke in zijn linkerhand een telefoon vast heeft en deze bij zijn linkeroor houdt. [verbalisant 1] ziet dat naast hem, aan de linkerzijde, een jongen dicht tegen hem aanloopt. Hij ziet dat deze jongen de hem ambshalve bekende [verdachte 2] , geboren op [geboortedatum 2] te [geboorteplaats 2] woonachtig aan de [adres 3] te [gemeente] is.
Op camera 1 ziet hij om 01:39:20 uur vanuit [cafe 1] een jongen aan komen rennen, gekleed in een blauw trainingspak, welke om 01:39:23 uur uit beeld verdwijnt. Hij herkent deze jongen als de hem ambthalve bekende [verdachte 1] , geboren op [geboortedatum 1] te [ geboorteplaats 1] , woonachtig op de [adres 1] te [gemeente] . Deze jongen treft hij vaak aan op de hangplek bij het Floraplein te Asten.
Op camera 1 ziet hij om 01:40:09 uur wederom een jongen vanuit [cafe 1] aan komen rennen. Deze jongen draagt een blauw trainingspak met reflecterende banden om zijn bovenarmen. Verder ziet hij dat deze jongen een donkere pet met opdruk draagt. Hij herkent deze jongen als de hem ambtshalve bekende [verdachte 3] , geboren op [geboortdatum 3] te [geboorteplaats 3] , woonachtig op de [adres 4] te [gemeente] . Deze jongen staat ook vaak bij de eerder genoemde hangplek.
Op camera 2 ziet de verbalisant om 01:39:11 uur de eerder genoemde onbekende jongen in beeld komen, met zijn mobiele telefoon nog steeds bij zijn linkeroor. Naast hem ziet hij [verdachte 2] lopen in dezelfde richting. Hij ziet dat [verdachte 2] om 01:39:21 uur een slaande beweging maakt naar de linkerhand van de onbekende jongen. Hij ziet dat de telefoon van deze jongen hierdoor op de grond valt.
Vervolgens ziet de verbalisant dat [verdachte 1] een dreigende houding aanneemt ten opzichte van de onbekende jongen, waarvan de telefoon uit handen is geslagen. Hij ziet dat [verdachte 1] met twee gebalde vuisten positie tegenover deze jongen aanneemt. Vervolgens wordt hij door een andere jongen weggetrokken. Daarna zie hij [verdachte 3] om 01:40:14 in beeld verschijnen en zich bij het groepje voegen.
De verbalisant ziet dat [verdachte 1] zich vervolgens losrukt en richting die onbekende jongen loopt. Hij ziet dat hij diverse malen met gebalde vuist uithaalt naar deze jongen en dat deze jongen uiteindelijk ten val komt op zijn rug. Hij ziet dat [verdachte 1] vervolgens op deze jongen zit en hem nog enkele klappen met zijn vuist geeft in de richting van het hoofd. Hij kan niet zien of hij de jongen ook daadwerkelijk raakt op zijn hoofd. Vervolgens ziet hij bijna iedereen weer uit beeld verdwijnen richting [cafe 1] . Alleen [verdachte 1] zit dan nog op de onbekende jongen en [verdachte 2] staat hierbij. Hij ziet dat hij [verdachte 1] van deze jongen aftrekt en hem wegduwt van deze jongen. Hij ziet dat [verdachte 1] zich weer omdraait en een gevechtshouding aanneemt naar de jongen. De jongen staat inmiddels weer overeind.
Op camera 1 ziet de verbalisant om 01:42:20 uur dat de onbekende jongen in gesprek is met een jongen met een petje. Vervolgens ziet hij dat [verdachte 1] erbij komt staan en uit het niets een aantal klappen in het gezicht van die jongen geeft.
Op dat moment ziet de verbalisant vanuit [cafe 1] een jongen met een wit shirt aan komen lopen. Hij ziet dat deze jongen samen met [verdachte 1] richting die onbekende jongen loopt. Hij ziet dat [verdachte 1] die jongen diverse klappen richting het hoofd van die jongen geeft en dat ze beiden ten val komen. Hij ziet dat het slachtoffer op zijn rug ligt. Hij ziet dat [verdachte 1] boven op de jongen gaat zitten en wederom diverse klappen met zijn vuist in de richting van het hoofd van deze jongen geeft. Hierna stapt hij van de jongen af en kan de jongen ook weer op staan. Vervolgens ziet hij dat de jongen met het witte shirt nu naar de onbekende jongen loopt en hier dicht tegenaan gaat staan. Hij ziet dat hij vervolgens een vijftal trappen met zijn rechtervoet geeft tegen de onbekende jongen. Deze trappen zijn ter hoogte van de buik van de jongen.
De verbalisant ziet dat [verdachte 1] en de jongen met het witte shirt ineens achter deze jongen aanrennen. Wanneer ze de jongen bijhalen geeft [verdachte 1] deze jongen met beide handen een harde duw in zijn rug en trapt hem van achteren tegen zijn benen. Dit gebeurt vlakbij de camera waardoor de verbalisant ziet dat de jongen met het witte shirt de hem ambshalve bekende [verdachte 4] , geboren op [geboortdatum 4] te [geboorteplaats 4] woonachtig op de [adres 5] te [woonplaats 5] is. Ook [verdachte 4] staat geregeld bij de hangroep bij het Floraplein.
Vervolgens ziet hij op camera 2 om 1:44:51 dat [verdachte 1] , [verdachte 4] en de onbekende jongen weer in beeld komen. Hij ziet dat [verdachte 1] met zijn rechtervoet een trap van achteren geeft tegen de onbekende jongen. Hij ziet dat hij de onbekende jongen tegen zijn rechterbil trapt. Vervolgens ziet hij dat hij de jongen met zijn rechterhand een duw in zijn gezicht geeft. Hij ziet vervolgens dat [verdachte 4] met zijn rechtervoet een trap in het gezicht van de jongen geeft. Vervolgens ziet hij dat [verdachte 1] een trappende beweging maakt richting de onbekende jongen. Hij kan niet zien of hij de jongen hierbij raakt. Hierna ziet hij dat [verdachte 4] een trappende beweging maakt richting de onbekende jongen en deze wordt door de jongen met zijn handen geblokkeerd.
[verbalisant 2] heeft gerelateerd [4] dat hij de camerabeelden heeft bekeken uit de nacht van 6 februari 2016. Hij herkent [verdachte 1] ambtshalve. Hij herkent [verdachte 1] als de persoon op de camerabeelden die een lichtblauw trainspak draagt. Verbalisant herkent [verdachte 1] aan zijn manier van lopen, vorm van zijn hoofd, aan zijn kapsel en aan de gezichtsbeharing op zijn gezicht in de vorm van een baardje. Verbalisant heeft [verdachte 1] anderhalve week geleden nog aangehouden. Deze aanhouding ging met zwaar verzet waardoor deze aanhouding en [verdachte 1] verbalisant zijn bijgebleven.
[verbalisant 3] heeft gerelateerd [5] dat hij tijdens het bekijken van de bewegende beelden van zaterdag 6 februari 2016 ambthalve [verdachte 1] herkende. Hij heeft een blauw trainspak aan. Verbalisant heeft [verdachte 1] op zaterdag 27 februari 2016 nog aangehouden voor belediging en het voorhanden hebben van vals geld. Verbalisant herkent [verdachte 1] aan zijn postuur, hij is namelijk klein en smal. Hij herkent hem aan zijn kapsel, hij heeft korte zwarte haren met gel er in, in een specifiek en herkenbaar model gekamd. Verbalisant herkent hem aan zijn manier van lopen en zijn houding. Hij herkent hem aan de vorm van zijn hoofd en gezicht en dan met name zijn kaaklijn. Dit kan hij zeggen omdat [verdachte 1] op de bewegende beelden met zijn gezicht, vrij dicht bij de camera, even in beeld was.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard [6] dat hij op 6 februari 2016 aanwezig was op de Prins Bernardstraat te Asten. Hij kent alleen [verdachte 1] (de rechtbank begrijpt [verdachte 1] ). Deze had een Chelsea trainingspak aan. Hij was er zeker bij maar is geen Marokkaan.
[getuige 4] heeft bij de politie verklaard [7] dat zij met twee vrienden op 6 februari 2016 in Asten aanwezig was. Zij heeft voor honderd procent [verdachte 1] herkend. Hij droeg deze dag een blauw traininspak. [verdachte 1] woont in [gemeente] in de buurt van [adres 6] . Hij is een buitenlander. Een vriendin van [getuige 4] gaat om met de groep waar [verdachte 1] bij hoort. Daar kent ze hem van. Zij heeft de betreffende avond nog met hem gesproken in [cafe 1] . Dit ging over zijn blauwe trainingspak.
De vaststelling op grond van de bewijsmiddelen.
Aan verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan overtreding van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake is indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld, zij het dat deze bijdrage niet gewelddadig van aard hoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt is niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
De rechtbank is van oordeel dat de herkenning van verdachte op de camerabeelden door [verbalisant 1] en door de [verbalisant 2] en [verbalisant 3] zodanig van aard is dat geen twijfel bestaat over de betrouwbaarheid daarvan. De rechtbank heeft op grond hiervan de overtuiging bekomen dat de verbalisanten, die los van elkaar bovenstaande herkenningen hebben gerelateerd, door hun ervaringen in de buurt en hun contacten met verdachte, hem op de beelden hebben kunnen herkennen en ook hebben herkend. Daarbij komt dat ook [slachtoffer 1] verdachte heeft aangegeven dat [verdachte 1] hem heeft geschopt en geslagen. De verklaring van verdachte dat hij de op 6 februari 2016 niet op de [adres 2] te Asten aanwezig is geweest, schuift de rechtbank derhalve als ongeloofwaardig ter zijde. De rechtbank stelt vast dat verdachte de persoon is met het blauwe trainingspak, zonder de reflecterende banden op de mouwen.
De rechtbank ziet zich vervolgens geplaatst voor de vraag of verdachte een dusdanige wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het tegen [slachtoffer 1] gepleegde geweld dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Uit de verklaring van [slachtoffer 1] en uit de beschrijvingen van de verbalisanten van de camerabeelden blijkt dat verdachte diverse malen de confrontatie heeft opgezocht en ook steeds zelf fors geweld heeft gebruikt door [slachtoffer 1] meerdere malen te slaan en te schoppen. Hij heeft daarmee een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan het gepleegde geweld.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met zijn mededaders openlijk geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het duwen, slaan en trappen van het slachtoffer.
Ten aanzien van feit 2:
Incident III
[slachtoffer 2] heeft bij zijn aangifte verklaard [8] dat hij de groep jongens die hem eerder hadden tegengehouden weer tegenkwam. Ze waren niet meer met z’n vieren. Ze waren met een man of vijf, zes. De personen die hij eerder heeft omschreven waren erbij. Aangever is naar die jongens gelopen omdat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] daar nog bij stonden. Hij zag dat [slachtoffer 6] en [slachtoffer 7] werden lastiggevallen door die jongens. Aangever kan zich alles heel vaag herinneren. Er was wat geduw. Tussen wie weet hij niet. Aangever zat ineens op een bankje. Hij zag alleen maar rood van zijn bloed. Aangever kan zich helemaal niet herinneren dat hij door een raam is geduwd. Aangever had een snee van 20 centimeter op zijn keel onder zijn kin door. Zijn linkeroor hing voor twee/derde los. De artsen zeiden dat hij geluk had dat zijn slagader niet was geraakt.
[slachtoffer 3] heeft bij haar aangifte verklaard [9] dat zij door [verdachte 2] in haar gezicht is gespuugd. Dit is gebeurd op 6 februari 2016 tussen 02:00 uur en 02:20 uur op de Prins Bernhardstraat te Asten. Omstreeks 02:30 uur kwamen aangeefster, [slachtoffer 8] en twee jongens die zij hadden ontmoet, buiten gelopen uit [bedrijf 2] . Zij zag dat een groepje jongens buiten stond voor [bedrijf 2] . Zij hoorde dat deze begonnen te bakkesen. Aangeefster kreeg bijna een slag in haar gezicht. Er werd gevochten en geduwd. Aangeefster zag dat [slachtoffer 8] en de twee jongens door de groep geduwd en bespuugd werden. [10]
Aangeefster heeft op 7 februari 2016 aanvullend bij de politie verklaard [11] dat eentje uit de groep [verdachte 1] was en dat er één [verdachte 2] heet. [verdachte 2] was vooral aan het spugen. Hij heeft aangeefster in haar gezicht gespuugd. Hij duwde en trok aan iedereen.
[getuige 6] heeft bij de politie verklaard [12] dat hij op 6 februari 2016 ’s nachts buiten op straat was bij [bedrijf 2] voor de deur. Dit is een eettentje in Asten. Hij was hier samen met [slachtoffer 7] en [slachtoffer 9] . Zij zagen dat [slachtoffer 3] werd geduwd. Zij werd geduwd door een groep mensen. Uit deze groep kent [slachtoffer 5] maar één persoon en dat is [verdachte 2] . Zij wilden niet dat [slachtoffer 3] geslagen werd. Getuige [getuige 6] is er tussen gaan staan en werd meteen tegen zijn achterhoofd geslagen. Ook is hij achterin zijn kuit getrapt door iemand. Getuige [getuige 6] hoorde iemand zijn naam roepen en hierdoor keek hij om. Hij zag toen dat iemand hem uit de groep wilde slaan. Hij bukte waardoor hij miste.
[getuige 7] heeft bij de politie verklaard [13] dat hij op 6 februari 2016 omstreeks 02:00 uur buiten bij [cafe 2] in Asten was. Hij zag toen dat er meerdere jongens met elkaar op de vuist gingen. Hij herkende [verdachte 2] en [verdachte 1] . Die wonen bij hem in de wijk.
[getuige 1] heeft bij de politie verklaard [14] dat hij op 6 februari 2016 aanwezig was op de [adres 2] te Asten. Toen hij buiten stond zag hij dat er een groepje van ongeveer acht personen aan het ruziën was. Hij zag dat er over en weer geduwd, geslagen en gescholden werd. Hij kent alleen [verdachte 1] .
[getuige 8] heeft bij de politie verklaard [15] dat hij op zaterdag 6 februari 2016 rond 02:00 uur in café [cafe 1] in Asten was. Het café ging sluiten en hij is met [slachtoffer 3] en twee maten naar buiten gelopen. Hij kwam [verdachte 4] , [verdachte 1] en nog een jongen tegen. [getuige 8] hoorde later van anderen dat die jongen [verdachte 2] heet. Ineens hoorde hij [slachtoffer 3] schelden. Hij zag dat jongens met oranje pakken het voor [slachtoffer 3] opnamen. [getuige 8] zag toen dat ze aan het vechten waren. Hij zag dat een jongen met oranje pak op de grond werd gegooid. Dit deed [verdachte 4] . Toen die jongen op de grond lag begon [verdachte 4] hem te schoppen. Hij zag dat iemand van de groep die bij [verdachte 4] hoorde richting [slachtoffer 3] liep. Dit was [verdachte 1] . [verdachte 1] is niet al te groot, rond de 1.65 en 1.70 meter. Hij had opgeschoren haar aan de zijkant en boven wat langer zwart haar naar achter gekamd. Hij is licht getint en heeft een broertje die noemen ze [persoon 1] . [slachtoffer 8] ging tussen [slachtoffer 3] en [verdachte 1] staan. Hij zag in zijn ooghoek dat [verdachte 1] uithaalde richting [slachtoffer 8] . [getuige 8] zag drie mannen wegrennen, dit waren [verdachte 4] , [verdachte 2] en [verdachte 1] . [verdachte 4] kwam nog terug gerend en pakte zijn jas op die voor [bedrijf 2] lag. [verdachte 4] droeg een wit t-shirt. Hij had een zwarte jas bij. Hij is licht getint, lang en heeft een sportief uiterlijk. Hij heeft zijn haar aan de zijkant opgeschoren en heeft boven zwarte stekels. Hij heet [verdachte 4] met de achternaam.
[getuige 4] heeft bij de politie verklaard [16] dat zij met twee vrienden op 6 februari 2016 in Asten aanwezig was en bij het bestelraampje stond van [bedrijf 2] toen zij een vechtpartij zag. Er werd geduwd, geslagen en geschopt. [verdachte 1] bevond zich in het midden van de vechtpartij.
Overweging.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van bovenstaande bewijsmiddelen worden vastgesteld dat verdachte ook bij incident drie is betrokken. De [getuige 7] , [getuige 1] , [getuige 8] en [getuige 4] verklaren over verdachte, de jongen met het blauwe trainingspak. Zij kennen hem van naam, het stappen of van school. Er is een vechtpartij ontstaan tussen de groep van verdachte en de groep van de slachtoffers. Bij dit incident is er getrapt, geslagen, geduwd, vastgepakt en gespuugd. Weliswaar is spugen geen geweldshandeling, maar naar het oordeel van de rechtbank is het wel een onrust veroorzakende handeling welke een ondersteunde bijdrage heeft geleverd aan het geweld. Door in die groep deel te nemen aan de vechtpartij en ook daadwerkelijk gewelddadige handelingen te verrichten, heeft verdachte openlijk geweld gepleegd tegen [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] . De rechtbank kan op basis van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte en/of zijn mededaders ook geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 4] . De rechtbank zal verdachte derhalve van dit gedeelte van de tenlastelegging vrijspreken.
Voor zover bij verdachte als strafverzwarende omstandigheid bij de openlijke geweldpleging het onstaan van zwaar lichamelijk letsel ten laste is gelegd, overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat het [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen door zijn val door de ruit. Echter met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de persoon is geweest die het slachtoffer de duw heeft gegeven waardoor hij door de ruit is gevallen. Verdachte zal om deze reden voor dit gedeelte van de tenlastelegging partieel worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
Ten aanzien van feit 1:
incident I
op 6 februari 2016 te Asten openlijk, te weten op of aan de openbare weg Prins Bernhardstraat , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 1] , welk geweld bestond uit het meerdere keren duwen en slaan en trappen.
Ten aanzien van feit 2:
incident III
op 6 februari 2016 te Asten openlijk, te weten op of aan de openbare weg Prins Bernhardstraat , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] , welk geweld bestond uit slaan, vastpakken, schoppen en duwen, waarbij voornoemde [slachtoffer 2] met zijn hoofd door een ruit is gevallen.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen vervangende hechtenis. Daarnaast heeft zij gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 180 dagen, waarvan 73 dagen voorwaardelijk met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, met een proeftijd van 2 jaren en daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden zoals geformuleerd in het reclasseringsrapport van 12 augustus 2016.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair acht hij een gevangenisstraf gelijk aan het voorarrest passend. Daarnaast zou een voorwaardelijk straf opgelegd kunnen worden met daaraan enkel gekoppeld de bijzondere voorwaarde inhoudende reclasseringstoezicht.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich tot tweemaal toe schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, gepleegd tijdens carnaval op 6 februari 2016. Naar het oordeel van de rechtbank gaat het om laffe en gewelddadige feiten. De rechtbank rekent verdachte de feiten zwaar aan. Bij het eerste feit heeft verdachte meerdere malen fors geweld gebruikt tegen [slachtoffer 1] . Bij de tweede openlijke geweldspleging is het [slachtoffer 2] zwaar lichamelijk letsel toegebracht. De rechtbank heeft weliswaar niet kunnen vaststellen wie van de verdachten de fatale duw door de ruit heeft gegeven, maar wel bewezen is dat verdachte een flink aandeel heeft gehad in de openlijke geweldpleging. De rechtbank houdt verdachte dan ook mede verantwoordelijk voor het aan [slachtoffer 2] toegebrachte letsel. Het gewelddadig karakter van de door verdachte gepleegde strafbare feiten laat zien dat verdachte er niet voor terugschrikt om al dan niet samen met anderen (fors) geweld tegen andere mensen te gebruiken. De rechtbank acht het verontrustend dat verdachte kennelijk gemakkelijk tot impulsieve agressieve daden komt.
Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Het [slachtoffer 2] heeft het handelen van verdachte en zijn mededaders als buitengewoon bedreigend ervaren en heeft daardoor ook ernstig letsel opgelopen, te weten een snee van 20 centimeter op zijn keel onder zijn kin door en zijn linkeroor hing voor twee/derde los. Dankzij operatief ingrijpen zijn de gevolgen voor de langere termijn beperkt gebleven en is zijn oor gespaard. Wel zal [slachtoffer 2] door de littekens voor de rest van zijn leven getekend zijn. De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben voorts grote onrust veroorzaakt in de plaatselijke gemeenschap van Asten en hebben ook daarbuiten gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen.
Bij de beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank als vertrekpunt aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS). Voor een openlijke geweldpleging begaan tegen personen, met enig lichamelijk letsel, wordt een gevangenisstraf van drie maanden als uitgangspunt genomen en met zwaar lichamelijk letsel een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden.
In het voordeel van verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met het gegeven dat verdachte niet eerder is veroordeeld.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank bij de strafoplegging betrokken de prominente, gewelddadige rol van verdachte bij het eerste feit.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarde dat verdachte deelneemt aan de gedragsinterventie GI-GGZ Alcohol en geweld. Daarnaast zal de rechtbank een contactverbod opleggen met het [slachtoffer 2] . De rechtbank ziet geen aanleiding reclasseringstoezicht op te leggen mede omdat verdachte niet eerder is veroordeeld en verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat hij voornemens is in België te gaan wonen en werken.
De rechtbank legt aldus een langere gevangenisstraf op dan geëist door de officier van justitie. De door de officier van justitie geëiste straf doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van de bewezenverklaarde feiten. De rechtbank betrekt daarbij dat verdachte fors geweld heeft gebruikt en dat de gevolgen voor met name het [slachtoffer 2] ernstig zijn. Ook staat deze straf meer in gelijke verhouding tot de door de officier van justitie voor medeverdachte [verdachte 4] geëiste en de door de rechtbank aan [verdachte 4] en [verdachte 2] opgelegde gevangenisstraf.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert een schadevergoeding van € 18.374,21 pm bestaande uit materiële schade en immateriële schade van een bedrag van € 12.270,00 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde onder feit 2. Daarnaast vordert de benadeelde partij een bedrag van € 4.810,00 aan proceskosten.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 7.623,21 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toewijzing van de proceskosten tot een bedrag van € 768,00.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu de vordering een onevenredige belasting vormt voor het strafgeding. De vordering dient daarom bij de civiele rechter aangebracht te worden. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het bedrag ten aanzien van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard dient te worden omdat elke onderbouwing ontbreekt. Bovendien ontbreekt het causaal verband tussen de schade en de strafbare gedraging van verdachte. Met betrekking tot de materiële schade heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.Ten laste van verdachte is het hiervoor onder feit 2 ten laste gelegde bewezen verklaard. Het is een strafbaar feit en verdachte zal ter zake van dat feit worden veroordeeld. De rechtbank acht de door de benadeelde [slachtoffer 2] opgevoerde posten 1, 2 en 3 voldoende onderbouwd. Ten aanzien van de opgevoerde post 5 ziet de rechtbank aanleiding deze post toe te wijzen tot een bedrag van € 385,00, nu deze post betrekking heeft op het eigen risico van de zorgverzekering van dit jaar en volgend jaar en de rechtbank niet reeds kan beslissen over eventuele toekomstige schade. De rechtbank zal gelet op het voorgaande de vordering ten aanzien van de materiële schade gedeeltelijke toewijzen tot een bedrag van € 1.739,21.
Opvragen dossier en eerste 20 behandelingen € 22,50 plus € 562,00
Medische stukken Elkerliek € 56,00
Overzicht km en gemiste uren € 339,62 plus € 314,09
Eigen risico CZ € 385,00
De rechtbank verklaart het overige gedeelte van de materiele schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Met betrekking tot de gevorderde immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer 2] immateriële schade heeft geleden en dat deze schade het rechtstreekse gevolg is van het bewezenverklaarde feit 2. De rechtbank ziet echter aanleiding het gevorderde bedrag te matigen tot € 7.500,00. De door de benadeelde partij in dit verband aangehaalde jurisprudentie acht de rechtbank niet vergelijkbaar omdat in die zaak sprake is van een blijvend litteken in het gezicht (in plaats van de hals) en daarbij beschadiging van de aangezichtszenuw. De rechtbank stelt bij wijze van voorschot het bedrag aan immateriële schade vast op € 7.500,00 en verklaart het overige gedeelte niet-ontvankelijk en bepaalt dat de benadeelde partij dit gedeelte van de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
De rechtbank acht, gelet op het voorgaande, de vordering gedeeltelijk toewijsbaar tot een bedrag van € 9.239,21, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal verdachte tevens veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Bij de begroting hiervan zal de rechtbank uitgaan van het liquidatietarief kanton, nu de vordering een bedrag van € 25.000,00 niet te boven gaat en de rechtbank ook anderszins geen aanleiding ziet tot toepassing van het liquidatietarief voor rechtbanken en gerechtshoven. Bij een toegewezen bedrag tot en met € 10.000,00 geldt als tarief een salaris van € 250,00 per punt. De rechtbank zal voor het opstellen van de vordering en de toelichting daarop ter terechtzitting 2 punten toekennen. Derhalve is een bedrag van
€ 500,00 aan proceskosten toewijsbaar. De rechtbank zal betaling van de overige gevorderde proceskosten afwijzen.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 9.239,21 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] .

De vordering van de benadeelde partij.
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert een schadevergoeding van € 235,40 bestaande uit materiële schade van een bedrag van € 171,80 en immateriële schade van een bedrag van € 63,60 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, ter zake van het ten laste gelegde onder feit 2.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5] gedeeltelijk toe te wijzen tot een bedrag van € 140,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en te vermeerderen met de wettelijke rente.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte volgt de officier van justitie in haar standpunt dat de vordering slechts gedeeltelijk, tot een bedrag van € 140,-, voor vergoeding in aanmerking komt.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman toewijsbaar, als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, de schadepost met betrekking tot de Nike Air Max van € 140,00, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal het overige gedeelte van de materiële schade, te weten de post verzuim van het werk niet-ontvankelijk verklaren omdat deze post onvoldoende is onderbouwd. Ook de gevorderde immateriële schade verklaart de rechtbank niet-ontvankelijk, nu het causaal verband tussen de schade en het strafbare feit onvoldoende is onderbouwd. De benadeelde partij kan dit gedeelte van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij ten behoeve van de vordering tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Motivering van de hoofdelijkheid.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met een anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag van € 140,00 tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf
6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 24c, 27, 36f, 57, 60a en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
Ten aanzien van feit 1 en 2:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen en maatregelen.

Ten aanzien van feit 1 en 2:Een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren.

Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
  • deelneemt aan de gedragsinterventie GI-GGZ Alcohol en geweld;
  • gedurende de proeftijd op geen enkele wijze – direct of indirect – contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 3] .
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] :
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] inzake het ten laste gelegde onder feit 2 van een bedrag van € 9.239,21,-, bestaande uit € 1.739,21,- aan materiële schade en € 7.500,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald;
Verklaart het overige gedeelte van de gevorderde schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt, tot op heden begroot op € 500,00.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 2] voornoemd van een bedrag van € 9.239,21 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald;
Bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 5]
Wijst de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde [slachtoffer 5] inzake het onder feit 2 ten laste gelegde van een bedrag van € 140,00 bestaande uit materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald;
Verklaart het overige gedeelte van de gevorderde schade niet-ontvankelijk;
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij in het kader van deze vordering gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Maatregel van schadevergoeding:
Legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat ten behoeve van [slachtoffer 5] voornoemd van een bedrag van € 140,00 vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 6 februari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 2 dagen hechtenis;
Bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door zijn mededaders is betaald;
Bepaalt dat verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan één van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. A.M. Kooijmans-de Kort, voorzitter,
mr. J.H.L.M. Snijders en mr. W.F. Koolen, leden,
in tegenwoordigheid van mr. M.M.A. Akkers, griffier,
en is uitgesproken op 30 september 2016.
mr. W.F. Koolen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost-Brabant, District Helmond, Basisteam Peelland, genummerd PL2100-2016028734.
2.Proces-verbaal verhoor van getuigen bij de rechter-commissaris d.d. 9 september 2016.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 8 maart 2016, pagina 210-213.
4.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 8 maart 2016, pagina 245-246.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 9 maart 2016, pagina 247-250.
6.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2016, pagina 332-333.
7.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 april 2016, pagina 357-359.
8.Proces-verbaal aangifte d.d. 7 februari 2016, pagina 285-297.
9.Proces-verbaal aangifte d.d. 7 februari 2016, pagina 301-302.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2016, pagina 303-304.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 7 februari 2016, pagina 305-307.
12.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2016, pagina 327-328.
13.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2016, pagina 322-323.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 6 februari 2016, 332-333.
15.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 22 april 2016, pagina 346-348.
16.Proces-verbaal van verhoor getuige d.d. 28 april 2016, pagina 357-359.