ECLI:NL:RBOBR:2016:5173

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
22 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
01/879476-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor zware mishandeling met voorwaardelijke gevangenisstraf en klinische behandeling

Op 22 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat er opzet was om het leven van het slachtoffer, haar echtgenoot, te beroven. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de aanmerkelijke kans op overlijden, ondanks het feit dat het slachtoffer ernstig gewond was geraakt door een steekwond. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan zware mishandeling, omdat zij opzettelijk zwaar lichamelijk letsel had toegebracht aan haar echtgenoot door hem met een mes in de schouder te steken.

De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 540 dagen, waarvan 355 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan de voorwaardelijke straf zijn bijzondere voorwaarden verbonden, waaronder de verplichting tot klinische behandeling. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder haar geestelijke gezondheid en de noodzaak voor behandeling. De rechtbank benadrukte het belang van een goede begeleiding en behandeling om recidive te voorkomen. De uitspraak volgde op een zitting waar zowel de officier van justitie als de verdediging hun standpunten naar voren brachten, waarbij de officier een hogere straf had geëist dan de rechtbank uiteindelijk oplegde.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/879476-16
Datum uitspraak: 22 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1957,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: Zwolle PPC.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 16 juni 2016 en 8 september 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 juni 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 8 september 2016 is gewijzigd, is aan verdachte ten laste gelegd dat:
zij op of omstreeks 21 maart 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om haar, verdachtes, echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer] met een mes in de schouder(streek) en/of de linkerbovenarm heeft gestoken (waarbij onder meer een slagader is geraakt), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 21 maart 2016 te Eindhoven aan haar, verdachtes, echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding en/of zenuwschade in de schouder(streek) en/of linkerbovenarm, heeft toegebracht door met een mes in die schouder(streek) en/of linkerbovenarm te steken.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden bewezenverklaard en baseert zich daarbij op de verklaringen die verdachte bij haar eerste twee politieverhoren heeft afgelegd alsmede op het bij het slachtoffer geconstateerde letsel. Gelet op onder meer de grootte van het mes, de wijze waarop verdachte met dat mes heeft gestoken en het lichaamsdeel van het slachtoffer dat zij heeft geraakt, kan worden bewezen dat verdachte welbewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden, aldus de officier van justitie.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag. Daartoe is aangevoerd dat er geen aanmerkelijke kans bestond dat het slachtoffer als gevolg van het handelen van verdachte zou komen te overlijden. Voor zover er wel gesproken kan worden van een aanmerkelijke kans, heeft verdachte die kans niet welbewust aanvaard. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] [2] relateerden op 21 maart 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 maart 2016 omstreeks 01:22 uur gingen wij naar aanleiding van een melding naar de woning op de [adres 1] . Ter plaatse zagen wij dat in de deuropening een vrouw stond die later bleek te zijn genaamd [verdachte] . De rechterhand van de vrouw was bebloed. In de woonkamer zagen wij dat er een manspersoon op de grond lag. Deze persoon bleek later te zijn genaamd [slachtoffer] . Wij zagen dat er om [slachtoffer] heen een grote plas bloed lag. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , deelde [verdachte] mede dat zij niet tot antwoorden verplicht was en vroeg aan haar wat er was gebeurd. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 3] , hoorden [verdachte] verklaren: “Ik heb ruzie gehad. Ik heb hem gesneden”. Ik, verbalisant [verbalisant 1] , heb mij ontfermd over het slachtoffer [slachtoffer] en druk uitgeoefend op de linkerschouder waar een steekwond zat. Voor het transport van slachtoffer [slachtoffer] naar de ambulance is een bank verschoven om ruimte te creëren. Toen wij de bank verplaatsten zagen wij een zilverkleurig vleesmes liggen. Wij, verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , zagen dat het lemmet van het vleesmes, gezien vanaf de punt, over een lengte van ongeveer 4 tot 5 centimeter bebloed was.
[naam chirurg] [3] , traumachirurg, berichtte op 19 april 2016 – zakelijk weergegeven – het navolgende omtrent het letsel van het slachtoffer:
[slachtoffer] is onderzocht op 21 maart 2016. Het uitwendig waargenomen letsel betreft een actief bloedende wond ter hoogte van de linker schouder (aan de laterale = buitenzijde van patiënt) circa 4 centimeter. Er is sprake van ernstig uitwendig bloedverlies. Er is een spoedoperatie verricht: via een endovasculaire behandeling is het letsel aan een slagader in de bovenarm hersteld. Nadien is de patiënt overgeplaatst naar het Leids Universitair Medisch Centrum in verband met schade aan de zenuwen.
Dr. W. Pondaag, neurochirurg [4] ,berichtte op 21 juli 2016 – zakelijk weergegeven – het navolgende omtrent het letsel van het slachtoffer:
[slachtoffer] is op de afdeling neurochirurgie onder behandeling. Er is sprake van inwendig letsel, met als gevolg een (bijna volledig) doorgesneden zenuw, de n-radialis. Deze zenuw is operatief hersteld [
op 24 maart 2016], maar het herstel van een dergelijke operatie wordt pas zichtbaar na uitgroei van de zenuwvezels. Het is niet de verwachting dat het herstel volledig zal zijn. Een neurologisch eindstadium wordt pas verwacht na ca. 1,5 tot 2 jaar.
Verdachte [5] verklaarde op 21 maart 2016 bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik ben getrouwd met [slachtoffer] . Gisterenavond hebben [slachtoffer] en ik ruzie gehad in onze woning. Ik heb een mes uit de kast gepakt om [slachtoffer] te dreigen. Ineens had ik [slachtoffer] gestoken, ik dacht in zijn schouder. Ik zag ineens heel veel bloed.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken in de schouderstreek of linkerbovenarm van haar echtgenoot, het slachtoffer [slachtoffer] . Als gevolg daarvan heeft [slachtoffer] een hevig bloedende wond en zenuwschade opgelopen. Ten aanzien van die zenuwschade zal pas op zijn vroegst na anderhalf jaar bekend worden in hoeverre dit zal herstellen.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe deze gedraging van verdachte juridisch dient te worden gekwalificeerd.
Om te komen tot een bewezenverklaring van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag dient vast te komen staan dat er bij verdachte opzet bestond om [slachtoffer] van het leven te beroven. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden vastgesteld dat verdachte zogenaamd boos opzet heeft gehad om haar echtgenoot te doden.
Om opzet in voorwaardelijke zin vast te kunnen stellen, is vereist dat verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans op het overlijden van [slachtoffer] en dat verdachte die kans bewust heeft aanvaard, dat wil zeggen op de koop toe heeft genomen. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedragingen en de omstandigheden waaronder deze zijn verricht.
De rechtbank is van oordeel dat onvoldoende concrete informatie voorhanden is om vast te kunnen stellen dat door de gedragingen van verdachte een aanmerkelijke kans is ontstaan dat [slachtoffer] zou komen te overlijden. Weliswaar heeft het slachtoffer [slachtoffer] als gevolg van de snijwond veel bloed verloren, maar uit de medisch-forensische informatie blijkt geenszins of en in hoeverre dit levensbedreigend is geweest. Het gegeven dat een slagader van het slachtoffer is geraakt, levert nog geen poging doodslag op, omdat slagaders zich verspreid over het hele lichaam bevinden. Evenmin is bekend op welke wijze en met welke kracht verdachte heeft gestoken. Nu de rechtbank niet kan vaststellen dat er een aanmerkelijke kans op het overlijden van het slachtoffer is geweest, kan de primair ten laste gelegde poging tot doodslag niet worden bewezen. Verdachte zal daarom van dit feit worden vrijgesproken.
Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte, door [slachtoffer] met het mes te steken in de schouderstreek/bovenarm, opzettelijk zwaar lichamelijk letsel aan die [slachtoffer] heeft toegebracht. De rechtbank acht het subsidiair ten laste gelegde feit derhalve bewezen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
ten aanzien van subsidiair:
op 21 maart 2016 te Eindhoven aan haar, verdachtes, echtgenoot [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een slagaderlijke bloeding en zenuwschade in de schouderstreek of de linkerbovenarm, heeft toegebracht door met een mes in die schouderstreek of linkerbovenarm te steken.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen acht, gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf van 26 maanden wordt opgelegd, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel dienen de bijzondere voorwaarden te worden verbonden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 6 september 2016, waarbij de duur van de klinische opname op maximaal twee jaar zal worden gesteld.
De officier van justitie heeft benadrukt dat het van groot belang is dat verdachte voor haar problemen wordt behandeld. Daarnaast acht de officier van justitie het van belang dat de klinische opname van verdachte één-op-één zal aansluiten op haar detentie. Mocht verdachte al vóór het einde van het onvoorwaardelijk strafdeel bij FPA De Woenselse Poort terecht kunnen, dan kan een vervroegde overgang worden gerealiseerd via de weg van de Penitentiaire Beginselenwet.
Tot slot heeft de officier van justitie gevorderd dat de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaarheid worden verklaard. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich geconformeerd aan de eis van de officier van justitie, met dien verstande dat hij heeft verzocht om het onvoorwaardelijke gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf gelijk te stellen aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Daarbij heeft de raadsman verzocht om verdachte de ‘overbruggingsperiode’, die is gelegen tussen de uitspraak van het vonnis en de aanvang van de klinische opname, door te laten brengen op het adres van haar dochter.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van haar echtgenoot. Zij heeft haar echtgenoot met een mes in de schouder/bovenarm gestoken, als gevolg waarvan die echtgenoot een hevig bloedende wond en ernstig zenuwletsel heeft opgelopen en waarvan nog onzeker is of dit zenuwletsel volledig zal herstellen.
Het betreft een zeer ernstig feit. Naar het oordeel van de rechtbank kan, in verband met een juiste normhandhaving, niet worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van enige duur.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank rekening houden met de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Behalve met haar echtgenoot en twee volwassen zoons (en zeven honden), woonde verdachte sinds een half jaar met een vrouw in huis, die door haar echtgenoot, zeer tegen de zin van verdachte, in huis was gehaald. Er waren grote financiële problemen en vele echtelijke ruzies vanwege de aanwezigheid van deze vrouw en ook omdat één van de zonen weigerde het huis te verlaten. De bewuste nacht heeft verdachte - zoals vrijwel elke avond onder invloed van drank en medicatie - ruzie gekregen met haar zoon en even later met haar echtgenoot, het latere slachtoffer. Er ontstond op de eerste verdieping een worsteling waarbij verdachte door haar echtgenoot op haar mond werd geslagen. Verdachte wilde even later de woning verlaten maar werd tegengehouden door haar echtgenoot. Op enig moment heeft verdachte een mes uit de kast in de woonkamer gepakt, waarna zij verdachte heeft verwond op de wijze zoals is bewezenverklaard.
Bij het bepalen van de strafmaat zal de rechtbank verder ook rekening houden met de door psychiater [naam psychiater] en GZ-psycholoog [naam psycholoog] omtrent de geestvermogens van verdachte opgemaakte NIFP-rapportages waarin geconcludeerd wordt dat verdachte een kwetsbare en subassertieve vrouw is, die onvoldoende in staat is om grenzen te stellen en die er alleen voor stond. De deskundigen achten verdacht gelet op de geconstateerde stoornissen (sterk) verminderd toerekeningsvatbaar. Tevens slaat de rechtbank acht op het reclasseringsadvies van 6 september 2016. Daarin wordt – in navolging van de NIFP-rapportages – geadviseerd om verdachte in het kader van een voorwaardelijke veroordeling een klinische behandeling te laten ondergaan. Geadviseerd wordt om verdachte aansluitend op deze klinische behandeling ambulant te behandelen met daarbij, indien noodzakelijk, de verplichting om mee te werken aan het vinden en behouden van dagbesteding. Tevens wordt een reclasseringstoezicht geadviseerd.
Verdachte heeft ter terechtzitting kenbaar gemaakt dat zij zich kan vinden in de geadviseerde bijzondere voorwaarden en heeft zich bereid verklaard om zich daaraan te houden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het passend en geboden dat een fors gedeelte van de op te leggen gevangenisstraf voorwaardelijk wordt opgelegd, met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geformuleerd. Dit beantwoordt volgens de rechtbank aan de ernst van het door verdachte gepleegde feit en maakt daarnaast de noodzakelijk geachte behandeling en begeleiding van verdachte mogelijk. De rechtbank zal daaraan, als stok achter de deur, een proeftijd van drie jaar verbinden.
Ter terechtzitting is gebleken dat verdachte op 26 augustus 2016 in het kader van de klinische opname is aangemeld bij de FPA De Woenselse Poort en dat de verwachting is dat zij daar binnen acht tot tien weken (te rekenen vanaf 5 september 2016) terecht kan. De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk is dat de klinische opname één-op-één zal aansluiten op de detentie van verdachte, terwijl de raadsman nadrukkelijk heeft verzocht om verdachte tussentijds op het adres van haar dochter [dochter] te laten verblijven. De rechtbank kan op zichzelf genomen het standpunt van de officier van justitie uit het oogpunt van het voorkomen van recidive volgen, nu de deskundigen constateren dat verdachte besluiteloos is (en ook beïnvloedbaar is) ten aanzien van haar wens om terug te keren naar haar echtgenoot, waarbij opgemerkt dient te worden dat de woonsituatie (behalve het vertrek van de zonen) niet veranderd is.
Gelet op de lange tijd die verdachte inmiddels reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de nadelige gevolgen die dit voor haar gezondheid heeft gehad, is de rechtbank niettemin van oordeel dat verdachte – onder strikte voorwaarden - de gelegenheid geboden dient te worden om de overbruggingstijd tot aan de klinische opname in vrijheid door te brengen. De rechtbank zal evenwel bepalen dat verdachte in deze periode aan een aantal strikte voorwaarden dient te voldoen, te weten een contactverbod met het slachtoffer [slachtoffer] , een locatieverbod voor de [naam straat 1] te Eindhoven en de verplichting om te verblijven op het adres van [dochter] . Met deze invulling van de overbruggingsperiode beoogt de rechtbank aan verdachte de gelegenheid te bieden zich optimaal te motiveren voor haar klinische behandeling.
Het voorgaande in aanmerking genomen, zal de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 540 dagen met aftrek als bedoeld in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht, waarvan 355 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaren. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden verbinden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 6 september 2016, alsmede de in het dictum nader te noemen bijzondere voorwaarden die gelden tijdens de ‘overbruggingsperiode’ tot aan de klinische opname bij FPA De Woenselse Poort.
De rechtbank zal tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden bevelen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een misdrijf dat naar zijn aard gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. Zowel de gedragsdeskundigen als de reclassering schatten de kans op recidive hoog in indien verdachte zou terugkeren in haar oude leefomgeving. De bijzondere voorwaarden beogen te voorkomen dat verdachte terugkeert naar haar oude leefomgeving of terugvalt in haar oude leefstijl. De rechtbank is van oordeel dat de naleving van die voorwaarden geen uitstel duldt.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 14e, 27 en 302 van het Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.

Verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

t.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:

zware mishandelingVerklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.

t.a.v. het subsidiair ten laste gelegde:

een gevangenisstraf voor de duur van 540 dagen

Beveelt dat de tijd die veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze gevangenisstraf in verzekering en in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van deze gevangenisstraf groot
355 dagenniet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde voor het einde van een
proeftijd van drie jaren(een van) de hierna te noemen voorwaarden heeft overtreden.
Stelt als
algemene voorwaardendat de veroordeelde
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit zijn medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
Stelt als
bijzondere voorwaardendat de veroordeelde
  • voorafgaand aan haar klinische opname bij de Woenselse Poort zal verblijven in de woning van haar dochter [dochter] op het adres [adres 2] ;
  • zich voorafgaand aan haar klinische opname bij de Woenselse Poort niet zal begeven in de [naam straat 2] te Eindhoven of in de directe omgeving daarvan;
  • voorafgaand aan haar klinische opname bij de Woenselse Poort geen contacten zal onderhouden, middellijk of onmiddellijk, met [slachtoffer] ;
  • zich op uitnodiging zal melden bij de reclassering en zich zal houden aan de aanwijzingen die de reclassering haar geeft. Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
  • zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling, gedurende maximaal 24 maanden of zoveel korter als de behandelaars noodzakelijk oordelen, zal laten opnemen bij de Woenselse Poort of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ. Daarbij dient de veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-) directeur van die instelling zullen worden gegeven;
  • zich (na afloop van de klinische behandeling) ambulant zal laten behandelen door de Woenselse Poort of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering. Daarbij dient de veroordeelde zich te houden aan de aanwijzingen die haar in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven;
  • zal meewerken aan het vinden en behouden van passende dagbesteding, indien en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de
dadelijke uitvoerbaarheidvan de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht.

Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.M. Klinkenbijl, voorzitter,
mr. J.H.P.G. Wielders en mr. C.J. Sangers- de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. Susijn, griffier,
en is uitgesproken op 22 september 2016.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld, wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de politie Oost-Brabant, districtsrecherche Eindhoven, met OPS-dossiernummer OB2R016033/Bochum en Zaaknummer BVH2016063032, afgesloten op 13 juni 2016. Dit dossier bestaat uit 182 doorgenummerde pagina’s.
2.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] en [verbalisant 4] d.d. 21 maart 2016, pagina’s 86 en 87.
3.Een geschrift met opschrift “aanvraag medische informatie”, pagina 174.
4.Een niet van het in voetnoot 1 genoemd (separaat) geschrift met opschrift “Leids Universitair Medisch Centrum” dat is voorzien van documentnummer 0002154798, inhoudende medische informatie met betrekking tot [slachtoffer] d.d. 21 juli 2016.
5.Het proces-verbaal van verhoor verdachte [verdachte] d.d. 21 maart 2016, pagina’s 47 en 49.