ECLI:NL:RBOBR:2016:5172

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
20 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
5233886 EJ VERZ 16-406
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor camerabeveiliging in verband met diefstalgevoelige componenten binnen Omron

In deze zaak heeft Omron Europe B.V. een verzoek ingediend om vervangende toestemming voor de invoering van camerabeveiliging op de werkvloer, specifiek gericht op de opslag van diefstalgevoelige componenten die worden gebruikt voor de assemblage van industriële computers. De ondernemingsraad (OR) heeft geen instemming verleend, waarna Omron de kantonrechter heeft verzocht om toestemming op basis van artikel 27 lid 4 van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Tijdens de mondelinge behandeling op 14 september 2016 heeft Omron haar standpunt toegelicht, waarbij zij het belang van cameratoezicht heeft benadrukt ter bescherming van bedrijfseigendommen en ter preventie van diefstal. De OR heeft daarentegen betoogd dat er geen sprake is van diefstalgevoelige componenten en dat de noodzaak voor cameratoezicht ontbreekt, aangezien er geen diefstalproblemen zijn geconstateerd.

De kantonrechter heeft de argumenten van beide partijen gewogen en vastgesteld dat Omron voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er diefstalgevoelige componenten zijn en dat er een gerechtvaardigd belang bestaat voor de inzet van camerabeveiliging. De rechter heeft geoordeeld dat de voorgenomen camerabeveiliging noodzakelijk is voor de bescherming van de bedrijfseigendommen en dat de inbreuk op de privacy van de werknemers proportioneel is. De kantonrechter heeft Omron toestemming verleend om de camerabeveiliging in te voeren, onder de voorwaarde dat de camerabeelden alleen voor het doel van diefstalpreventie worden gebruikt en maximaal vier weken worden bewaard.

De beslissing van de kantonrechter is op 20 september 2016 openbaar uitgesproken, waarbij de kosten van de procedure zijn gecompenseerd, zodat beide partijen hun eigen kosten dragen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
‘s-Hertogenbosch
Zaaknr./rolnr.: 5233886 EJ VERZ 16-406
Uitspraakdatum: 20 september 2016
Beschikking in de zaak van:

1.Omron Europe B.V.,

gevestigd te Hoofddorp,

2. Omron Manufacturing of The Netherlands B.V.,

gevestigd te ’s-Hertogenbosch,

3. Omron Development and Engineering B.V.,

gevestigd te ’s-Hertogenbosch,
verzoekers,
verder gezamenlijk te noemen: “Omron”,
gemachtigde: mr. drs. A.J.P. van Beurden,
t e g e n :
Ondernemingsraad van Omron Europe B.V., Omron Manufacturing of The Netherlands B.V. en Omron Development and Engineering B.V.,
gevestigd te ‘s-Hertogenbosch,
verweerder,
verder te noemen: “de OR”,
gemachtigde: mr. J.C. Gillesse.

1.Het procesverloop

Omron heeft een verzoekschrift ex artikel 27 lid 4 WOR ingediend. De OR heeft een verweerschrift ingediend.
Op 14 september 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Voorafgaand aan de zitting heeft Omron nog stukken toegezonden.

2.Het verzoek en het verweer

2.1.
Omron verzoekt om vervangende toestemming te verlenen als bedoeld in artikel 27 lid 4 WOR voor de invoering van het besluit zoals neergelegd in het instemmingsverzoek voor het toepassen van camerabeveiliging.
2.2.
Aan dit verzoek legt Omron, kort weergegeven, het volgende ten grondslag.
Zij houdt zich bezig met het voorzien in toekomstige maatschappelijke behoeften op het gebied van industriële automatisering die zijn gebaseerd op haar kerntechnologie voor detectie en besturing.
Onderneming in de zin van artikel 1 lid 1 sub c WOR is de nevenvestiging van Omron Europe te ’s-Hertogenbosch alsmede verzoeksters sub 2 en 3. Het personeel van deze vennootschappen werkt gezamenlijk op de vestiging te ’s-Hertogenbosch. De nevenvestiging van Omron Europe te ’s-Hertogenbosch en verzoeksters sub 2 en 3 vormen derhalve een organisatorisch verband. Voorts zijn de personen die het organisatorisch verband vormen werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst. En de locatie in ’s-Hertogenbosch betreft een zelfstandige eenheid. Dat betekent dat sprake is van een onderneming ingevolge de WOR.
Verzoekster sub 2 produceert in ’s-Hertogenbosch hoogwaardige technologische producten, waaronder zogenoemde Industrial Computers (hierna: ‘IPC’s’). In de assemblage ervan worden dezelfde componenten verwerkt als in een reguliere computer, zij het dat een IPC een uitgebreider product is. In de assemblage van de IPC’s worden hoogwaardige, relatief kleine componenten verwerkt, waaronder harddisks en memory SDD’s en processors.
Het betreft vanwege de kostprijs van de componenten en de vraag naar de betreffende onderdelen, diefstalgevoelige componenten. Om die reden worden de componenten in een vergrendelde kast opgeborgen. Deze kast bevindt zich op de productiewerkvloer. Deze ruimte is voor het personeel vrij toegankelijk. De ruimte is ook toegankelijk voor bezoekers en extern personeel, zoals consultants en onderhoudspersoneel. Slechts een viertal medewerkers zullen toegang krijgen tot de opgeborgen voorraad.
De benodigde dagvoorraad wordt door één van deze medewerkers uit de kast gehaald en op het voorraadpunt van de productielijn in de daarvoor bestemde bakken gelegd. Vanaf dat moment kan een ieder in de buurt van de componenten komen.
Omdat het een grote ruimte betreft met verschillende productielijnen waar in beginsel alle medewerkers gedurende de hele dag in- en uitlopen, is het voor personen die zich in de hal bevinden gemakkelijk om onopgemerkt bij de voorraad die voor de assemblage van die dag benodigd is te komen.
Omron heeft een gerechtvaardigd belang bij de bescherming van haar bedrijfseigendommen. Tevens wenst zij haar medewerkers te beschermen en beoogt zij met cameratoezicht achterdocht tussen de collega’s te voorkomen in het geval niet traceerbaar zou zijn wie eventueel componenten zou hebben weggenomen. Zij is daarom tot het voorgenomen besluit gekomen om 24 uur per dag camerabeveiliging toe te passen op een tweetal plekken in de buurt van en gericht op de betreffende kast en productielijn.
Daarnaast zal een medewerker dagelijks alle inboekingen van de componenten registreren en aftekenen op een lijst. Het verbruik zal aan het begin en einde van de dag worden geregistreerd. Voorts zal een wekelijkse kasttelling plaatsvinden op grond van een ERP-systeem en de betreffende lijsten.
De camerabeveiliging is de meest passende en geschikte vorm om diefstal tijdens en buiten werktijd zoveel mogelijk te voorkomen. Alternatieve systemen zijn ingrijpender.
De aanwezigheid van de camerabeveiliging op de werkvloer wordt duidelijk leesbaar en zichtbaar voor iedereen aangegeven met behulp van borden.
Het gebruik van camerabeveiliging is slechts bedoeld om diefstal te kunnen voorkomen en zo nodig te registreren. Omron zal de camerabeelden niet voor andere doeleinden gebruiken.
Omron zal de camerabeelden – in lijn met de officiële bewaartermijn zoals neergelegd in artikel 2.9 van de Beleidsregels juncto artikel 38 lid 6 Vrijstellingsbesluit Wbp – maximaal vier weken bewaren. Indien er in die periode geen incident heeft plaatsgevonden met betrekking tot de componenten, zullen de camerabeelden over die periode worden verwijderd. Als er wel een incident heeft plaatsgevonden rondom de componenten en dit is opgenomen, zal Omron de opname bewaren tot het incident is opgelost. Omron bekijkt de camerabeelden alleen in geval van een incident.
Het betreffende voorgenomen besluit is instemmingsplichtig ex artikel 27 lid 1 sub k en/of l WOR. Omron heeft instemming gevraagd aan haar OR bij brief van 26 februari 2016.
Bij brief van 26 april 2016 heeft de OR medegedeeld geen instemming te verlenen. Op 2 mei 2016 heeft de OR de weigering om in te stemmen mondeling toegelicht. Pogingen van Omron om met de OR over deze kwestie in overleg te treden zijn mislukt. De OR heeft bij brief van 21 juni 2016 nogmaals medegedeeld niet in te stemmen met het verzoek.
Omron meent een redelijk belang te hebben bij het verlenen van toestemming voor de invoering van het besluit om camerabeveiliging toe te passen.
2.2.
De OR heeft, kort weergegeven, het volgende verweer gevoerd.
Er is geen sprake van diefstalgevoelige componenten. De componenten ten behoeve van de IPC’s zijn niet dezelfde als in consumenten-pc’s en zijn daar praktisch ook niet geschikt voor te maken. De onderdelen voor de IPC’s moeten gesoldeerd worden. De vergelijkbare onderdelen voor de consumentenmarkt zijn eenvoudig te plaatsen door middel van een klipje of een stekkertje.
Ook de opslagcapaciteit van de componenten voor de IPC’s is minder groot dan voor consumenten-pc’s en laptops wenselijk en gebruikelijk is. Voor de consumentenmarkt zijn deze onderdelen dan ook volstrekt oninteressant. Er is geen markt voor. Er is dus geen valide reden voor cameratoezicht.
Voorts is er geen gevaar voor diefstal. Er is bij Omron nimmer van enig diefstalprobleem gebleken. In de bedrijfsgebouwen van Omron liggen overal diefstalgevoelige spullen veelvuldig onbeheerd. Ook om deze reden ontbreekt de noodzaak tot het invoeren van permanent cameratoezicht.
Met het permanent cameratoezicht wordt vergaand inbreuk gemaakt op de privacy van de medewerkers. Artikel 8, aanhef en sub f, van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) is van toepassing. Daaraan wordt niet voldaan. De noodzaak voor cameratoezicht ontbreekt. Voorts wordt niet voldaan aan het subsidiariteitsbeginsel. Als de preventie al nodig is kan worden volstaan met minder verstrekkende maatregelen, zoals het dagelijks tellen van de componenten. Evenmin is cameratoezicht proportioneel. Het betreft de preventie van een niet bestaand en ook niet redelijkerwijs te verwachten probleem.
De OR verzoekt geen vervangende toestemming te verlenen.

3.De beoordeling

3.1.
Artikel 27 WOR luidt, voor zover thans van belang:
“1. De ondernemer behoeft de instemming van de ondernemingsraad voor elk door hem voorgenomen besluit tot vaststelling, wijziging of intrekking van:
- k.een regeling omtrent het verwerken van alsmede de bescherming van de persoonsgegevens van de in de onderneming werkzame personen;- l.een regeling inzake voorzieningen die gericht zijn op of geschikt zijn voor waarneming van of controle op aanwezigheid, gedrag of prestaties van de in de onderneming werkzame personen;een en ander voor zover betrekking hebbende op alle of een groep van de in de onderneming werkzame personen.2. (..)4. Heeft de ondernemer voor het voorgenomen besluit geen instemming van de ondernemingsraad verkregen, dan kan hij de kantonrechter toestemming vragen om het besluit te nemen. De kantonrechter geeft slechts toestemming, indien de beslissing van de ondernemingsraad om geen instemming te geven onredelijk is, of het voorgenomen besluit van de ondernemer gevergd wordt door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische of bedrijfssociale redenen.“
3.2.
Omron heeft, op de voet van artikel 27 WOR, bij brief van 26 februari 2016 aan de OR verzocht om instemming met een voorgenomen besluit om op een tweetal plekken op de werkvloer (het IPC-assemblagegebied) camerabeveiliging te plaatsen, als nader toegelicht in de brief.
De OR heeft geen instemming verleend.
Omron verzoekt thans om vervangende toestemming als bedoeld in artikel 27 lid 4 WOR.
3.3.
Omdat met de gewenste camerabeveiliging opnames van personen (kunnen) worden gemaakt en aldus inbreuken op de privacy van die personen mogelijk zijn, is de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) van toepassing.
Artikel 8 Wbp luidt, voor zover thans van belang:
“Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien:a. (..) off.de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerechtvaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert.”3.4. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft in “Cameratoezicht, Beleidsregels voor de toepassing van bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegevens en de Wet politiegegevens” (versie 28 januari 2016) algemene uitgangspunten voor cameratoezicht geformuleerd.
Artikel 27 lid 4 WOR, artikel 8 Wbp en de uitwerking daarvan door de Autoriteit Persoonsgegevens in deze Beleidsregels vormen het toetsingskader voor het verzoek.
3.5. Uitgangspunt 4 van de Beleidsregels luidt:
“Stel vast dat de inzet van een cameratoezicht noodzakelijk is. De inzet van een camera moet noodzakelijk zijn om de gestelde doeleinden te kunnen bereiken. Hierbij moeten de belangen van de betrokkenen worden meegewogen. Op deze belangen mag namelijk geen onevenredige inbreuk worden gemaakt in verhouding tot de gestelde doeleinden (proportionaliteit). Als de doeleinden bovendien op een andere wijze kunnen worden verwezenlijkt die minder nadelig is voor de betrokkenen, dan is het betreffende cameratoezicht niet toegestaan (subsidiariteit).”3.6. Omron wenst de camerabeveiliging in te voeren omdat sinds kort wordt gewerkt met diefstalgevoelige componenten, bestemd voor de assemblage van IPC’s. De OR heeft betwist dat het om diefstalgevoelige componenten gaat.
Ter zitting is van de zijde van Omron een toelichting gegeven. De harde schijven, memory SDD’s en de processors zijn volgens Omron diefstalgevoelig. De harde schijven en memory SDD’s kunnen door middel van een kliksysteem voor reguliere computers gebruikt worden. Voor de processors is een specifiek moederbord nodig waarin de processor kan worden geplaatst, maar dat is voor de gevorderde hobbyist makkelijk verkrijgbaar. Deze componenten behoeven niet te worden gesoldeerd. Dat geldt wel voor andere componenten die worden verwerkt. Aldus Omron.
Van de zijde van de OR is ter zitting verklaard dat de harddrives niet interessant zijn voor de consumentenmarkt vanwege de te kleine opslagcapaciteit; de meeste laptops bieden een veel grotere opslagcapaciteit. Voor de consument is deze harddrive dus niet interessant. Bovendien is hij moeilijk in te bouwen. Voorts zijn de andere componenten alleen bruikbaar in laptops, maar niet in iedere willekeurige laptop. Bovendien is dat afhankelijk van de interne bios van de laptop. Je moet veel kennis van zaken hebben om te weten wat toepasbaar is in een laptop en op welke wijze dat toepasbaar is. Aldus de OR.
3.7.
De kantonrechter is van oordeel dat Omron voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat er in ieder geval enkele diefstalgevoelige componenten worden gebruikt bij de assemblage van de IPC’s, waaronder met name de memory SDD’s. Ook harde schijven met een kleinere opslagcapaciteit kunnen voor de consumentenmarkt interessant zijn, al was het om de reden dat steeds meer data in de ‘cloud’ komen te staan. Het moge zo zijn dat die componenten niet direct en zonder meer toepasbaar zijn in consumenten-pc’s en/of laptops, maar kennelijk is een persoon met kennis van zaken wel in staat om die componenten toe te passen in die pc’s en/of laptops.
Voorts staat vast dat de inkoopwaarde van de betreffende componenten varieert van € 39,54 tot € 602,99 en dat het gaat om kleine onderdelen, die gemakkelijk ongezien kunnen worden meegenomen.
3.8.
De OR heeft aangevoerd dat er geen gevaar voor diefstal is, aangezien er bij Omron nimmer van enig diefstalprobleem is gebleken.
Omron heeft betoogd dat dat onjuist is; recent zijn verschillende goederen in het bedrijf gestolen. Het gaat dan onder meer om een telefoon en geld. Voorts zijn er in het verleden wel harde schijven en memory sticks ontvreemd.
Tevens heeft Omron aangevoerd dat zij haar personeel in beginsel vertrouwt, maar dat wel in aanmerking moet worden genomen dat er de laatste jaren veel meer tijdelijke en flexibele krachten en uitzendkrachten zijn gekomen; op dit moment is ongeveer een derde van het personeel niet vast in dienst, terwijl dit drie jaar geleden ongeveer 5% was. Ook facilitaire diensten zoals schoonmaak en bezoekers hebben toegang tot de productiehal waarin de componenten zich bevinden.
De kantonrechter is van oordeel dat Omron onder deze omstandigheden een gerechtvaardigd belang heeft bij de inzet van camerabeveiliging zoals voorgenomen, namelijk de bescherming van haar bedrijfseigendommen en de preventie van diefstal.
3.9.
De OR heeft bestreden dat het noodzakelijk is om camerabeveiliging in te zetten, omdat dat doel ook op een voor de werknemers minder nadelige wijze kan worden bereikt, zoals door het dagelijks tellen van de componenten.
Omron heeft aangevoerd dat er al wekelijkse tellingen plaatsvinden en dat dagelijkse tellingen disproportioneel tijdrovend zouden zijn. Voorts kan aan de hand van tellingen niet worden vastgesteld wie de componenten heeft meegenomen indien blijkt dat er componenten ontbreken. Ook poortjes en visitatie-steekproeven zijn een minder passend middel, aldus Omron, omdat deze controles tijdrovend zijn en meer medewerking van werknemers en anderen verlangen.
De kantonrechter volgt Omron in dezen. Met tellingen alleen kan niet worden vastgesteld wie er componenten heeft weggenomen als wordt geconstateerd dat er componenten ontbreken. Omron heeft er in een dergelijk geval belang bij te weten wie er componenten heeft weggenomen. Daarnaast is het ook een belang van Omron dat werknemers niet achterdochtig jegens elkaar worden als er componenten zijn verdwenen zonder dat is vast te stellen wie deze heeft weggenomen.
Tevens is voldoende aannemelijk dat andere, voor de werknemers minder nadelige maatregelen minder passend zijn. Visitatie-steekproeven zijn belastend voor werknemers en zijn minder effectief, aangezien ze omzeild kunnen worden als een persoon zich heeft voorgenomen om componenten weg te nemen. Dat geldt ook voor het controleren door middel van poortjes van personen die het bedrijf of de productiehal verlaten.
3.10.
Het gaat om camerabeveiliging die beperkt is tot het maken van opnames van de productielijn van de IPC’s door middel van twee vaste camera’s, welke op een hoogte van 3,5 á 4 meter in het deel van de productiehal hangen waar zich de betreffende productielijn en de kast waarin de onderhavige componenten worden bewaard, bevinden, en die vast gericht zijn op de productielijn en de kast. De camera’s zijn voor een ieder zichtbaar. En de aanwezigheid van de camerabeveiliging op de werkvloer wordt duidelijk leesbaar en zichtbaar voor iedereen aangegeven met behulp van borden.
Het gebruik van camerabeveiliging is slechts bedoeld om diefstal te voorkomen en zo nodig te registreren. Omron zal de camerabeelden - conform de Beleidsregels - niet voor andere doeleinden gebruiken. Voorts zal Omron de camerabeelden – conform de bewaartermijn van artikel 2.9 van de Beleidsregels juncto artikel 38 lid 6 Vrijstellingsbesluit Wbp – maximaal vier weken bewaren en indien er in die periode geen incident heeft plaatsgevonden met betrekking tot de componenten, zullen de camerabeelden over die periode worden verwijderd. Als er wel een zodanig incident heeft plaatsgevonden en dit is opgenomen, zal Omron de opname bewaren tot het incident is opgelost. En Omron bekijkt de camerabeelden alleen in geval van een incident.
Het maken van de cameraopnames en het eventuele gebruik van de camerabeelden is aldus strikt toegesneden op het doel, namelijk het beschermen van bedrijfseigendommen en de preventie van diefstal. En de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van de werknemers is aldus beperkt.
De kantonrechter is van oordeel dat Omron voldoende heeft onderbouwd dat de voorgenomen camerabeveiliging noodzakelijk is voor de behartiging van haar gerechtvaardigde belang om haar bedrijfseigendommen te beschermen en diefstal daarvan te voorkomen, dat de voorgenomen camerabeveiliging, onder de voormelde omstandigheden en beperkingen, in verhouding tot deze doeleinden geen onevenredige inbreuk maakt op de belangen van de werknemers (waaronder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer) en dat de doeleinden niet op een andere wijze kunnen worden verwezenlijkt die minder nadelig voor de werknemers is. Aldus wordt voldaan aan de eisen van artikel 8, aanhef en sub f, Wbp.
3.11.
De kantonrechter concludeert dat het voorgenomen besluit van Omron om camerabeveiliging in te zetten op de wijze zoals weergegeven, wordt gevergd door zwaarwegende bedrijfsorganisatorische, bedrijfseconomische en bedrijfssociale redenen, en dat er daarom grond is voor het verlenen van de verzochte vervangende toestemming.
3.12.
Gelet op de verhouding tussen partijen is er grond voor compensatie van de kosten van de procedure, als na te melden.
4. De beslissing
De kantonrechter:
geeft Omron, op de voet van artikel 27 lid 4 WOR, toestemming voor het nemen van het besluit, zoals neergelegd in het instemmingsverzoek voor het toepassen van camerabeveiliging d.d. 26 februari 2016;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
compenseert de kosten van de procedure, in die zin dat beide partijen de eigen kosten dragen.
Deze beschikking is gewezen door mr. J.H. Wiggers, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 20 september 2016.