ECLI:NL:RBOBR:2016:5081

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
15 september 2016
Zaaknummer
01/860129-13
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor gewoontewitwassen en veroordeling voor schuldwitwassen met geldboete en verbeurdverklaring

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 14 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van gewoontewitwassen en schuldwitwassen. De verdachte had een relatie met een man die zijn inkomsten uit criminele activiteiten genereerde. Tijdens deze relatie ontving de verdachte een quad en geld, waarvan zij had moeten vermoeden dat deze afkomstig waren uit misdrijf. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 een bedrag van € 38.784,49 meer contant voorhanden had dan zij legaal kon hebben, wat het vermoeden van witwassen rechtvaardigde. De rechtbank oordeelde dat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist dat de gelden en de quad uit misdrijf afkomstig waren, maar dat zij dit redelijkerwijs had moeten vermoeden. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde gewoontewitwassen, maar veroordeelde haar voor schuldwitwassen. De opgelegde straf bestond uit een geldboete van € 10.000,- en verbeurdverklaring van de quad en een geldbedrag. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat zij niet eerder was veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/860129-13
Datum uitspraak: 14 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 25 november 2015 en 31 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 oktober 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
zij in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 30 juli 2014, te Best, althans in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft zij, verdachte,(telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld tot een totaalbedrag van ongeveer 38.784,49 euro, althans enige hoeveelheid geld, verworven, voorhanden gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten voornoemd geld, gebruik gemaakt, terwijl zij wist dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
zij op een of meer tijdstip(pen)in of omstreeks de periode van 01 januari 2008 tot en met 30 juli 2014, te Best, althans in Nederland, (telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld tot een totaalbedrag van ongeveer 38.784,49 euro, althans enige hoeveelheid geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemd geld gebruik heeft gemaakt, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
en/of
zij in of omstreeks de periode van 14 december 2013 tot en met 25 april 2014, te Eersel en/of Best, althans in Nederland,
(een) voorwerp(en), te weten een quad (type Can-Am DS90) en/of een quad met [kenteken] (type Can-Am Outlander 1000),
heeft verworven, voorhanden heeft gehad, overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde quad(s) gebruik heeft gemaakt,
terwijl zij wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp(en)- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak primair ten laste gelegde. De rechtbank overweegt dat voor een bewezenverklaring van het door de officier van justitie gestelde gewoontewitwassen moet worden bewezen dat verdachte wist dat haar gedraging een uit misdrijf afkomstig goed betrof. Er moet dus sprake zijn geweest van opzet daarop, op mijn minst genomen voorwaardelijk opzet. Om tot een dergelijke bewezenverklaring te kunnen komen zal de rechtbank in ieder geval moeten vaststellen dat verdachte wist dat het geld waarop de tenlastelegging doelt uit enig misdrijf afkomstig was. Verdachte heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2016 verklaard dat zij in de veronderstelling was dat haar toenmalige partner [persoon 1] zich bezighield met autohandel en dat het geld dat zij van hem kreeg daaruit afkomstig was. Het dossier biedt onvoldoende aanknopingspunten om het door verdachte gestelde te weerleggen. Anders dan de officier van justitie maar met de verdediging is de rechtbank van oordeel dat niet onomstotelijk kan worden bewezen dat verdachte op de hoogte was van de criminele herkomst van de gelden.

De rechtbank acht het primair ten laste gelegde dan ook niet wettig en overtuigend bewezen en zal verdachte daarvan vrijspreken.

Beoordeling.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend te bewijzen.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging stelt dat er geen bewijs is geleverd voor de criminele herkomst van het geld dat verdachte voorhanden heeft gehad. Voorts heeft verdachte een aanvaardbare verklaring omtrent de herkomst van het geld en/of de goederen. De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs integraal vrij te spreken.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feiten en omstandigheden.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat verdachte de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 een relatie heeft gehad met [persoon 1] , alsmede dat die [persoon 1] bij criminele activiteiten betrokken is geweest [2] en dat [persoon 1] gedurende de ten laste gelegde periode (vrijwel) geen legale inkomsten heeft genoten. [3]
Uit het onderzoek van de politie volgt dat in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 sprake was van een negatieve kasopstelling van in totaal € 38.784,49. [4] Dit betekent dat verdachte gedurende de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 een geldbedrag van in totaal € 38.784,49 meer contant voorhanden dan wel uitgegeven heeft gehad dan dat verdachte legaal contant beschikbaar kon hebben.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zij wist dat [persoon 1] gedurende hun relatie in detentie heeft verbleven, alsmede dat hij was aangemerkt als verdachte in een aantal (destijds nog lopende) strafzaken. [5]
Het geldbedrag van € 15.000,--.
Op 29 april 2010 werd tijdens een doorzoeking van de woning van verdachte in een zwarte vaas in een blauw diepvrieszakje, welke zich bevond in een kast in de woonkamer, een geldbedrag van € 15.000,-- aangetroffen. [6] Op de vraag aan verdachte of dat geld van haar was, antwoordde zij dat dat niet het geval was, het was voor haar een verrassing dat dat geld daar lag. [7] Op 1 mei 2010 heeft verdachte verklaard dat het geld van haar was. Zij had het geld, gedurende een periode van vijf jaar, verdiend door haar werkzaamheden (zwart) als nagelstyliste. [8] Ter terechtzitting van 31 augustus 2016 heeft verdachte in deze verklaring volhard. [9]
Het geldbedrag van € 6000,--.
Op 9 juli 2013 is de woning van verdachte - omdat zij een relatie had met [persoon 1] - doorzocht. Tijdens deze doorzoeking werd onder andere een geldbedrag van € 6.000,-- in een douchekolom in de badkamer aangetroffen. [10] Verdachte heeft aanvankelijk niet willen verklaren over de herkomst van dit geld. Eerst op 25 november 2015 heeft verdachte verklaard dat [persoon 2] in de zomer van 2011 een schuld bij [persoon 1] had gemaakt en die maandelijks in variabele bedragen aan haar terugbetaalde. Die bedragen mocht verdachte van [persoon 1] houden. Destijds heeft ze er een administratie van bijgehouden, maar die heeft ze nu niet meer. Verdachte wist niet waar het geld dat [persoon 2] aan haar gaf, vandaan kwam. [11] [persoon 2] heeft op 16 februari 2016 bij de rechter-commissaris verklaard dat hij eind 2012 een groot geldbedrag van [persoon 1] in bewaring heeft gekregen en dat hij toen dat bedrag heeft opgemaakt. Begin 2015 had [persoon 2] die schuld volledig afbetaald. [12]
De quad.
Tijdens een doorzoeking op 25 april 2014 werd bij [bedrijf 1] gelegen aan de [adres 2] te Eindhoven onder meer een quad voorzien van het [kenteken] aangetroffen. Voornoemde quad was op naam gesteld van verdachte. [13] Verdachte heeft pas eerst ter terechtzitting van 31 augustus 2016 verklaard dat [persoon 1] haar een quad cadeau heeft gedaan en dat hij deze destijds contant heeft betaald. [14]
De verkoper, [persoon 3] , heeft bij de politie verklaard dat verdachte een quad kocht in het bijzijn van [persoon 1] en dat verdachte het aankoopbedrag van € 6.150,-- contant aan hem ( [persoon 3] ) heeft betaald. [15] , [16] Bij de rechter-commissaris heeft diezelfde [persoon 3] verklaard bij de koop van voornoemde quad een licht getinte jongeman aanwezig was. [17] Die licht getinte jongeman zou [persoon 4] zijn. Ook die [persoon 4] is door de rechter-commissaris gehoord. [persoon 4] heeft bij de rechter-commissaris – onder meer - verklaard dat voornoemde quad in de zomer van 2014 is aangeschaft, terwijl uit de aankoopfactuur blijkt dat de koop op 14 december 2013 heeft plaatsgevonden. [18]
De inbraak in de nacht van 29 op 30 januari 2011.
Uit het rapport van ExperTeam uit Oudkarspel d.d. 23 juli 2014 volgt dat tijdens een inbraak in de woning van verdachte gelegen aan [adres 1] te [woonplaats] in de nacht van 29 op 30 januari 2011 - onder meer - een lcd-tv ter waarde van € 3.999,-- en een contant geldbedrag van € 1.850,-- is weggenomen. [19] Verdachte heeft ter terechtzitting van 31 augustus 2016 verklaard dat het aankoopbedrag van de lcd-tv van € 4.000,-- contant was betaald door [persoon 1] ; verdachte was niet bij de aankoop aanwezig. Verdachte had de lcd-tv cadeau gekregen van [persoon 1] en wist ook helemaal niet hoe duur hij was. Het geldbedrag van € 1.850,-- was eigendom van [persoon 1] . [20]
Kader voor de beoordeling
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring voor het in de delictsomschrijving van artikel 420bis opgenomen bestanddeel “afkomstig uit enig misdrijf” niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat de desbetreffende hoeveelheid geld dan wel voorwerpen afkomstig is/zijn uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
De rechtbank neemt bij haar beoordeling als uitgangspunt dat er geen direct bewijs voor (een) brondelict(en) aanwezig is.
De rechtbank dient vervolgens vast te stellen of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zulk een geval zich voordoet mag van de verdachte worden verlangd dat zij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld of de goederen. Zo een verklaring dient te voldoen aan de vereisten dat zij concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat zij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Tussenconclusie.
De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, zijn van dien aard dat zij het vermoeden van witwassen zonder meer rechtvaardigen. Gelet hierop mag van de verdachte worden verlangd dat zij een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring geeft aangaande de herkomst van de geldbedragen en de quad.
Verklaringen verdachte
Nadat verdachte aanvankelijk de wetenschap van de aanwezigheid van het geldbedrag van € 15.000,- in haar woning had ontkend, heeft verdachte later hierover (aanvankelijk als getuige) wel een verklaring afgelegd. Verdachte zou, gedurende een periode van vijf jaar, € 15.000,-- hebben verdiend als nagelstyliste. Verdachte heeft echter geen agenda’s met afspraken, geen kasadministratie waaruit blijkt van contante betaling door klanten en/of bankafschriften waaruit blijkt van een girale betaling die mogelijk verband zou kunnen houden met de aankoop van benodigdheden voor haar nagelsalon, overgelegd. Ook verdachtes verklaringen ten aanzien van de lcd-tv en het geldbedrag van € 1.850,-- worden op geen enkele wijze met stukken onderbouwd.
Verdachte zou de € 6.000,-- die is aangetroffen in de douchekolom in haar badkamer in variabele termijnen hebben gekregen van een vriend van [persoon 1] , te weten [persoon 2] , om te behouden. De verklaringen van verdachte en [persoon 2] lopen, zoals hiervoor verwoord onder het kopje ‘
geldbedrag van € 6.000,--‘, op details uiteen. Ook ten aanzien van de quad is wisselend en strijdig met elkaar door verdachte en de getuigen [persoon 3] en [persoon 4] verklaard.
De rechtbank stelt vast dat verdachte over de aangetroffen geldbedragen en goederen geen concrete en verifieerbare verklaring heeft afgelegd. Daarbij betrekt de rechtbank bij haar oordeel dat verdachte zich in eerste instantie – met uitzondering van de aangetroffen
€ 15.000,--, waarvan ze in eerste instantie verklaarde daar niets van te weten - heeft beroepen op haar zwijgrecht en pas eerst ter terechtzitting – nadat zij kennis heeft kunnen nemen van alle processtukken - met een verklaring is gekomen die zij verder op geen enkele wijze aannemelijk heeft gemaakt.
Uit de kasopstelling blijkt dat verdachte in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 een bedrag van € 38.784,49 meer voorhanden heeft gehad dan dat verdachte legaal contant beschikbaar had. Verdachte heeft gedurende deze periode een relatie gehad met [persoon 1] . Gedurende die relatie heeft verdachte cadeaus en geld voor zogenaamde Nibud-kosten van [persoon 1] gekregen.
Met betrekking tot de quad overweegt de rechtbank voorts dat er veel onderzoek is gedaan naar degene die de quad daadwerkelijk heeft betaald. Dat doet naar het oordeel van de rechtbank nauwelijks ter zake nu verdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat zij de quad van [persoon 1] heeft gekregen.
Uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt dat [persoon 1] zich gedurende de ten laste gelegde periode bezighield met criminele activiteiten en vrijwel geen legale inkomsten genoot.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op vorenstaande in onderlinge samenhang bezien het niet anders kan dan dat de geldbedragen en/of goederen die hiervoor aan de orde zijn geweest door [persoon 1] aan verdachte zijn geschonken, terwijl ze uit enig misdrijf afkomstig waren.
Ondanks verdachtes onjuiste verklaring, die ook als onvoldoende verifieerbaar terzijde wordt geschoven, dat het geldbedrag van € 15.000,- door haarzelf is verdiend, acht de rechtbank niet bewezen dat zij wist dat de geldbedragen en de quad die zij van haar partner kreeg van misdrijf afkomstig waren. Wel is de rechtbank van oordeel dat verdachte dat redelijkerwijs had moeten vermoeden. Ze had immers een relatie met [persoon 1] , die niet over (voldoende) legale inkomsten beschikte om dergelijke cadeaus of bijdragen aan het levensonderhoud te doen.
Conclusie.
De rechtbank is op grond van de in onderling verband te beschouwen bewijsmiddelen van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich in de periode van 1 januari 2009 tot en met 25 april 2014 schuldig heeft gemaakt aan het schuldwitwassen van geldbedragen tot een totaal van € 38.784,49,-- en een quad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
subsidiair
op tijdstippen in de periode van 01 januari 2009 tot en met 1 januari 2014 in Nederland, telkens een voorwerp, te weten een hoeveelheid geld tot een totaalbedrag van 38.784,49 euro, voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf
en
in de periode van 14 december 2013 tot en met 25 april 2014 in Nederland, een voorwerp, te weten een quad met [kenteken] (type Can-Am Outlander 1000),
voorhanden heeft gehad, terwijl zij redelijkerwijs moest vermoeden dat bovenomschreven voorwerp- onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde:
  • gevangenisstraf voor de duur van vier maanden;
  • verbeurdverklaring van de twee in beslag genomen quads.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging bepleit primair vrijspraak subsidiair schuldigverklaring zonder oplegging van straf.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaronder haar draagkracht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Gedurende de tenlastelegging periode heeft verdachte een relatie gehad met een man die zijn inkomsten genereerde uit criminele activiteiten. Tijdens die relatie heeft verdachte een quad en hoeveelheid geld ontvangen waarvan zij had moeten vermoeden dat die quad en dat geld afkomstig was uit enig misdrijf. Verdachte heeft desondanks voornoemde voorwerpen gebruikt en aldus voordeel genoten van (de vruchten van) criminele activiteiten. Witwassen van crimineel geld vormt een bedreiging voor de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer aan. Het in omloop zijn van dergelijke witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 3 augustus 2016 volgt dat verdachte niet eerder is veroordeeld ter zake enig strafbaar feit.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank verdachte vrijspreekt van het primair tenlastegelegde en van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Beslag.

Verbeurdverklaring.
De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn die geheel of grotendeels door middel van de strafbare feiten zijn verkregen.

Teruggave.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen aan de rechthebbende nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de in beslag genomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 23, 24, 24c, 33, 33a, 57, 420quater.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder primair is ten laste gelegd en spreekt haar daarvan vrij.
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt haar daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

subsidiairschuldwitwassen, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Ten aanzien van subsidiair:geldboete van € 10.000,00 subsidiair 85 dagen hechtenis.

Ten aanzien van subsidiair:verbeurdverklaring van de in beslag genomen goederen, te weten: - een geldbedrag van € 6.000,--; - 1 zwarte quad, merk CAM AM type Outlander.Ten aanzien van subsidiair:teruggave in beslag genomen goederen, aan de rechthebbende, te weten: - een zwarte quad, merk CAN-AM DS90; - een [spaarrekening] .

Dit vonnis is gewezen door:
mr. Y.N.M. Rijlaarsdam, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. B. Poelert, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 14 september 2016.
Mr. B. Poelert is buiten staat dit vonnis (mede) te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld
2.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend d.d. 23 juli 2014 p. 567 t/m 569
3.Als schrijven van de belastingdienst terzake het inkomen van [persoon 1] p. 725, 726
4.Proces-verbaal d.d. 12 februari 2015 p. 715, 716
5.Verklaring van [verdachte] , ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2016
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2010 p. 659
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 29 april 2010 p. 661
8.Verklaring van [verdachte] , d.d. 1 mei 2010 p. 669
9.Verklaring van [verdachte] , ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2016
10.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend door verbalisanten d.d. 10 juli 2013 p. 70 t/m 72
11.Verklaring [verdachte] ter terechtzitting d.d. 25 november 2015
12.Verklaring [persoon 2] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2016
13.Proces-verbaal van bevindingen opgemaakt en ondertekend door verbalisant d.d. 23 juli 2014 p. 566 t/m 569
14.Verklaring van [verdachte] , ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2016
15.Verklaring van [persoon 3] , d.d. 19 mei 2014 p. 586, 586
16.Afschrift van een rekening van QFF gericht aan [verdachte] d.d. 14 december 2013 p. 576
17.Verklaring van [persoon 3] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2016
18.Verklaring van [persoon 4] , afgelegd bij de rechter-commissaris d.d. 16 februari 2016
19.Een schrijven van Exper Team, experts & taxateurs d.d. 23 juli 2014 p. 561 t/m 569
20.Verklaring van [verdachte] , ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2016