ECLI:NL:RBOBR:2016:5038

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
01/845049-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling, mishandeling, diefstal meermalen gepleegd en handelen in strijd met artikel 27, eerste lid van de WWM

Op 14 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van poging tot zware mishandeling, mishandeling en diefstal. De zaak betreft incidenten die plaatsvonden op 21 januari 2016 in een asielzoekerscentrum te Overloon. De verdachte heeft meerdere keren met een mes en een bezemsteel het slachtoffer [slachtoffer 1] aangevallen, waarbij hij hem verwondde. Daarnaast heeft hij [slachtoffer 2] mishandeld door hem met kracht tegen het hoofd te slaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ook betrokken was bij diefstallen van levensmiddelen en verzorgingsartikelen in de periode van 1 tot en met 9 december 2015. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de poging tot doodslag, omdat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en een geldboete van €290, subsidiair 5 dagen hechtenis. De benadeelde partijen zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummers: 01/845049-16 en 01/248143-15 (ter terechtzitting gevoegd)
Datum uitspraak: 14 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1986] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Ter Apel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 18 april 2016, 1 juli 2016 en 31 augustus 2016.
Op de zitting van 1 juli 2016 heeft de rechtbank de tegen verdachte, onder de hiervoor genoemde parketnummers, aanhangig gemaakte zaken gevoegd.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaardingen van 21 maart 2016 (parketnummer 01/845049-16) en 2 juni 2016 (parketnummer 01/248143-15).
In de zaak met parketnummer 01/845049-16 is, nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 31 augustus 2016 is gewijzigd, aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 januari 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in het arrondissement Oost-Brabant, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een doorgebroken (bezem)steel, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de buik(streek), althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of - meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een doorgebroken (bezem)steel, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de heup, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een doorgebroken (bezem)steel, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de richting van de buik en/of het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of bewogen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een (stuk) (bezem)steel, althans een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of de ribbenkast en/of borstkas, althans het lichaam heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met de vuist) op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt en/of
- die [slachtoffer 1] met een stoel, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of gestompt
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 januari 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in het arrondissement Oost-Brabant [slachtoffer 1] heeft mishandeld door - meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een doorgebroken (bezem)steel, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de buik(streek), althans het lichaam van die [slachtoffer 1] te steken en/of
- meermalen, althans eenmaal, met een mes en/of een doorgebroken (bezem)steel, althans een hard en/of scherp voorwerp, in de heup, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en/of gesneden en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, met een (stuk) (bezem)steel, althans een hard voorwerp, (met kracht) op/tegen het hoofd en/of de ribbenkast en/of borstkas, althans het lichaam te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer 1] meermalen, althans eenmaal, (met kracht) (met de vuist) op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen en/of
- die [slachtoffer 1] met een stoel, althans een hard voorwerp, op/tegen het hoofd te slaan en/of te stompen;
2.
hij op of omstreeks 21 januari 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, althans in het arrondissement Oost-Brabant [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] - meermalen (met kracht) (met de vuist) op/tegen zijn hoofd, althans zijn lichaam te slaan en/of stompen en/of - meermalen (met kracht) met een stok en/of een (bezem)steel, althans een hard voorwerp op/tegen het hoofd en/of de benen en/of het lichaam te slaan.
In de zaak met parketnummer 01/248143-15 is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij op één of meerdere tijdtippen in of omstreeks de periode van 1 december 2015 tot en met 09 december 2015 te Overloon, gemeente Boxmeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen en/of verzorgingsartikelen, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [instelling] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 09 december 2015 te Overloon, gemeente Boxmeer, een gasbusje, pepperspray met opschrift “Pfeffer KO Jet”, zijnde een wapen van de categorie II, heeft gedragen;
De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten of omissies voorkwamen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaardingen geldig zijn. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de in de zaak met parketnummer 01/845049-16 onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag zal worden bewezenverklaard. Zij heeft daartoe aangevoerd dat op grond van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte het slachtoffer heeft gestoken met een mes, dat verdachte stekende bewegingen in de richting van het slachtoffer heeft gemaakt met een mes en met een doorgebroken bezemsteel, en dat verdachte het slachtoffer op het hoofd heeft geslagen met een stoel. Op grond van onder meer deze gedragingen en de uiterlijke verschijningsvormen daarvan, in combinatie met het gegeven dat verdachte meerdere malen de confrontatie met het slachtoffer heeft opgezocht en daarbij tevens “I will kill you” heeft geroepen, kan worden bewezen dat verdachte opzet had op het doden van het slachtoffer. Van belang is daarbij dat verdachte op het moment van het incident geheel buiten zinnen was, zoals hij zelf heeft verklaard. De officier van justitie heeft er verder nog op gewezen dat de stoel, blijkens de getuigenverklaring van [getuige 1] , voorzien was van een ijzeren onderstel. De officier van justitie heeft aangevoerd dat het met kracht slaan met een dergelijke stoel tegen het hoofd, op zichzelf reeds een poging tot doodslag oplevert.
Ook de overige ten laste gelegde feiten acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen, gelet op de bekennende verklaring die verdachte ten aanzien van deze feiten heeft afgelegd.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot de bewezenverklaring van de in de zaak met parketnummer 01/845049-16 onder 2. en de in de zaak met parketnummer 01/248143-15 onder 1. en 2. ten laste gelegde feiten heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De raadsman heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van de in de zaak met parketnummer 01/845049-16 onder 1. primair ten laste gelegde poging tot doodslag, nu er onvoldoende bewijs is dat verdachte opzet heeft gehad op het doden van het slachtoffer. Daartoe heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat bij de beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept – volgens vaste
rechtspraak – afhankelijk is van de omstandigheden van het geval. Op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld op welk moment de verwondingen op de heup en in de zij van het slachtoffer zijn ontstaan, nu de verklaringen daaromtrent uiteenlopen. Ook blijkt uit het dossier onvoldoende met wat voor soort stoel verdachte het slachtoffer heeft geslagen. De raadsman heeft verzocht om verdachte eveneens vrij te spreken van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling, omdat er ook daarvoor onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ligt. De onder feit 1. subsidiair ten laste gelegde eenvoudige mishandeling acht de raadsman wel bewijsbaar.
Het oordeel van de rechtbank.
ten aanzien van parketnummer 01/845049-16 [1]
[slachtoffer 1] [2] deed op 21 januari 2016 aangifte en verklaarde – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 januari 2016 zat ik samen met andere bewoners op een kamer in het asielzoekerscentrum te Overloon. Ik zag dat de man die mij eerder heeft lastiggevallen de kamer op kwam lopen en bij ons kwam zitten. Ik ben hierop opgestaan en liep over de gang richting mijn kamer. Ik zag dat de man mij volgde. Ik hoorde dat bij bleef roepen dat hij mij niet mocht en dat hij problemen had met mijn huidskleur. Ik zag dat hij samen met mij mijn kamer op wilde lopen. Ik hield hem tegen en zei tegen hem dat hij niet mijn kamer op mocht komen. Ik deed de deur dicht. Ik ben even in mijn kamer gebleven. Ik opende de deur van mijn kamer en wilde de gang op lopen. Ik zag dat de man weer richting mijn kamer kwam. Ik zag dat hij een bezemsteel en een mes in zijn handen hield. We begonnen te worstelen. Ik voelde dat de man mij meerdere malen met de bezemsteel sloeg. Ik heb de stok vastgepakt. Terwijl ik de stok vasthield zag en voelde ik dat de man mij met een ander stuk steel, dat hij in zijn andere hand hield, begon te slaan. Ik voelde dat ik klappen kreeg op mijn hoofd en op mijn ribbenkast. Hierna ben ik nog met een stoel tegen mijn hoofd geslagen.
[getuige 2] [3] verklaarde op 23 januari 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 januari 2016 was ik werkzaam voor COA aan het asielzoekerscentrum te Overloon. Ik kreeg een melding dat er een vechtpartij gaande was op de tweede verdieping van gebouw 8. Ik zag dat er een man in een deur opening van kamer 8.256 stond. Ik zag dat de man in zijn hand de helft van een bezemsteel vasthield. Ik zag dat de deur van deze kamer geheel open stond. Ik zag dat de man met de stok een stap achteruit de gang in deed. Ik zag dat er een man vanuit de betreffende kamer de gang in stapte en hierbij de stok aan het andere uiteinde vasthield. Ik herkende de man die uit de kamer stapte als zijnde [slachtoffer 1] [
de rechtbank begrijpt dat wordt bedoeld: aangever [slachtoffer 1]]. Ik zag dat de mannen hierna elkaar met de vuisten sloegen. Ik zag dat zij beiden elkaar raakten met de vuisten over en weer. Ik zag dat de onbekende man zijn rechtervuist balde en deze achter zijn lichaam bracht. Ik zag dat de man zijn rechtervuist met een hevige kracht naar voren bracht. Ik zag dat zijn rechtervuist het hoofd van [slachtoffer 1] raakte. Ik zag dat [slachtoffer 1] op de grond viel en even bewusteloos was. Ik zag dat de onbekende man wegliep richting het einde van de gang. Ik hoorde dat de man in het Engels schreeuwde in de richting van [slachtoffer 1] . Ik zag dat [slachtoffer 1] zich door de groep mensen wurmde en richting de man liep. Ik zag dat de man opstond en zijn stoel oppakte bij twee poten. Ik zag dat de man [slachtoffer 1] met de stoel op zijn hoofd sloeg. Ik zag dat [slachtoffer 1] en de man elkaar wederom meerdere malen raakten met hun vuisten. Ik zag dat de groep medebewoners de mannen uit elkaar haalden. Ik zag dat de man naar zijn kamer, 8.205 bewoond door [verdachte] , liep.
[getuige 3] [4] verklaarde op 28 januari 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik was getuige van een mishandeling in het asielzoekerscentrum in Overloon op 21 januari 2016. Ik was op de tweede verdieping en hoorde dat een blanke man iets tegen mij en nog een andere donkere jongen zei. Die andere donkere jongen werd hierdoor boos en verdrietig en ging naar zijn kamer. Ik zag dat de blanke jongen hem achtervolgde. Ik zag dat de blanke jongen naar de kamer van de donkere jongen liep met de bezemsteel in de hand. Ik zag dat hij de donkere jongen wilde slaan. Ik zag dat de bezemsteel brak. Ineens zag ik dat de blanke jongen een mes in zijn hand vast had. Ik zag dat hij stekende bewegingen maakte in de richting van de buik van de donkere jongen.
[getuige 3] [5] verklaarde op 17 augustus 2016 ten overstaan van de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – als volgt:
Met die blanke jongen bedoel ik de Turkse man
(rechtbank begrijpt: verdachte). Tijdens het incident met het mes had de zwarte man de Turkse man vast en omklemde hij zijn nek met zijn boven- en onderarm. Dit is hetzelfde moment als wanneer ik het mes voor de eerste keer zag. Dat was pas toen het hoofd van de Turkse man in de nekklem zat en zijn pols vast zat. De Turkse man probeerde de zwarte man met een mes te raken.
Verdachte [6] verklaarde op 22 januari 2016 bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt:
Op 21 januari 2015 [
de rechtbank begrijpt dat hier wordt bedoeld: 2016] ben ik naar mijn slaapkamer in het asielzoekerscentrum te Overloon gegaan en heb ik een bezemsteel gepakt. Ik ben toen met deze bezemsteel in mijn hand naar de kamer van de man uit Gambia [
de rechtbank begrijpt dat hier wordt bedoeld: aangever [slachtoffer 1]] gelopen en heb daar gezwaaid met de bezemstok. Uiteindelijk hebben enkele mensen ons uit elkaar gehaald. Ik heb de man uit Gambia een klap gegeven met een vuist en toen ging hij knock-out. Ik heb de man uit Gambia met de bezemstok geslagen, maar niet zo vaak.
Verdachte [7] verklaarde op 25 januari 2016 bij de rechter-commissaris – zakelijk weergegeven – als volgt:
Het klopt dat ik in een vechtpartij ben geraakt op 21 januari 2016 in het asielzoekerscentrum te Overloon. Ik beken dat ik [slachtoffer 1] met een bezemsteel heb geslagen. Ik raakte hem op zijn onderarm waardoor de steel doormidden brak. Ik heb hem ook met een stoel geslagen toen hij opnieuw op mij afkwam.
Verdachteverklaarde ter terechtzitting d.d. 31 augustus 2016 2016 – zakelijk weergegeven – als volgt:
Nadat de bezemsteel op de grond was gevallen zijn we gaan vechten. Ik heb [slachtoffer 1] daarbij op zijn kin geraakt. Toen is hij flauwgevallen. […] Het klopt dat ik een mes bij me had. Op enig moment had [slachtoffer 1] mij in een nekklem vast. Op dat moment heb ik het mes uit mijn zak gepakt en heb ik geprobeerd om [slachtoffer 1] in zijn been te steken.
Op grond van de bovenstaande bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken in de richting van het slachtoffer [slachtoffer 1] , dat verdachte het slachtoffer met een bezemsteel heeft geslagen en dat verdachte het slachtoffer tegen het hoofd heeft geslagen, eerst met zijn vuist en daarna met een stoel.
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het slachtoffer heeft willen steken met het spitse gedeelte van een afgebroken bezemsteel, zoals door het slachtoffer is verklaard en zoals is ten laste gelegd. Verdachte heeft dat ontkend en hoewel [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de verdachte stekende bewegingen maakte met een afgebroken bezemsteel, heeft [getuige 2] eveneens verklaard dat hij op dat moment het slachtoffer niet kon zien. Daarmee is onduidelijk gebleven op welke afstand het slachtoffer op dat moment van verdachte stond en of en zo ja op welk gedeelte van het lichaam de stekende bewegingen waren gericht. Daarmee kan naar oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat verdachte de intentie had om met de stekende bewegingen het slachtoffer daadwerkelijk te raken.
Dat verdachte het slachtoffer ook daadwerkelijk in het lichaam zou hebben gestoken of gesneden met een mes dan wel met een doorgebroken bezemsteel, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen. Bij het slachtoffer zijn door de politie een verwonding van 2 centimeter in de rechtse heup en een klein wondje aan de linkerzijde van de ribbenkast geconstateerd. Uit het dossier blijkt onvoldoende wat de aard van de bij het slachtoffer geconstateerde verwondingen was en waarmee deze verwondingen zijn toegebracht. Uit de verklaring van aangever blijkt dat niet en ook heeft aangever niet verklaard op welk moment en waarmee hij is geraakt. Weliswaar verklaart verdachte dat hij, op het moment dat het slachtoffer hem in een ‘nekklem’ hield, een mes uit zijn broek heeft gehaald en heeft geprobeerd om het slachtoffer daarmee te steken, echter op grond van het dossier kan niet worden vastgesteld dat het bij het slachtoffer geconstateerde – vermeende – steekletsel op dat moment en door toedoen van de in de tenlastelegging opgenomen gedragingen is ontstaan.
Verdachte heeft verklaard dat hij heeft geprobeerd om het slachtoffer in zijn been te steken op het moment dat hij in een nekklem werd gehouden. Deze verklaring vindt bevestiging in de verklaring van [getuige 3] die verklaart dat hij, op het moment dat de donkere jongen de blanke jongen in een nekklem vasthield, een mes zag in de handen van de blanke jongen, die daarmee stekende bewegingen maakte in de richting van de buik van de donkere jongen. De rechtbank acht op grond daarvan bewezen dat verdachte met een mes heeft gestoken in de richting van het lichaam van het slachtoffer.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de voormelde gedragingen – onder de gegeven omstandigheden en in hun onderlinge samenhang beschouwd – als een poging tot doodslag te beschouwen zijn.
Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet het geval. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan de rechtbank niet vaststellen dat de aard en de intensiteit van het door verdachte uitgeoefende geweld zodanig is geweest dat zijn gedragingen, naar hun uiterlijke verschijningsvorm, aangemerkt kunnen worden als te zijn gericht op het toebrengen van dodelijk letsel. Verdachte heeft het slachtoffer tegen het hoofd geslagen, met zijn blote vuist en met een stoel, maar de rechtbank kan niet vaststellen op welke wijze en met welke kracht dat precies is gebeurd. De eigenschappen van de stoel, zoals het materiaal en het gewicht, blijken evenmin uit het dossier. Gelet daarop zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de onder 1. primair (impliciet primair) ten laste gelegde poging tot doodslag.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte wel (voorwaardelijk) opzet gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. In haar overweging betrekt de rechtbank dat verdachte het slachtoffer kennelijk met zodanige kracht op het hoofd heeft geraakt, dat het slachtoffer daardoor enige tijd het bewustzijn heeft verloren, alsmede dat verdachte met een bezemsteel zodanig hard op de onderarm van slachtoffer heeft geslagen dat deze bezemsteel is gebroken. Ook levert het slaan met een stoel tegen iemands hoofd en het steken met een mes in de richting van het slachtoffer naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. Aldus acht de rechtbank de onder 1. primair (impliciet subsidiair) ten laste gelegde poging tot zware mishandeling wettig en overtuigend bewezen.
De onder 2. aan verdachte ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 2] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen, op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting van 31 augustus 2016;
- de aangifte van [slachtoffer 2] [8] d.d. 22 januari 2016.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
ten aanzien van parketnummer 01/248143-15 [9]
De rechtbank acht de onder 1. ten laste gelegde diefstal van levensmiddelen en verzorgingsproducten bij [instelling] op twee tijdstippen in de periode van 1 tot en met 9 december 2015 wettig en overtuigend bewezen, op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie [10] en ter terechtzitting van 31 augustus 2016;
- de aangifte van [persoon 1] namens [instelling] [11] d.d. 7 december 2015;
- de aangifte van [persoon 2] namens [instelling] [12] d.d.
9 december 2015.
De rechtbank acht het onder 2. aan verdachte ten laste gelegde feit, te weten het dragen van een verboden gasbusje met pepperspray, wettig en overtuigend bewezen, op grond van:
- de bekennende verklaring van verdachte, afgelegd bij de politie [13] en ter terechtzitting van 31 augustus 2016;
- de bevindingen van [verbalisant 1] [14] d.d. 9 december 2015;
- de bevindingen van [verbalisant 2] [15] d.d. 11 december 2015.
De rechtbank overweegt daarbij dat het voor de bewezenverklaring niet ter zake doet of verdachte weet dat het dragen van een dergelijk wapen verboden is.
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
t.a.v. parketnummer 01/845049-16, feit 1 primair:
op 21 januari 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet:
- met een mes in de richting van het lichaam van die [slachtoffer 1] heeft gestoken en
- die [slachtoffer 1] met een bezemsteel met kracht tegen het lichaam heeft geslagen en
- die [slachtoffer 1] met kracht met de vuist tegen het hoofd heeft geslagen en
- die [slachtoffer 1] met een stoel tegen het hoofd heeft geslagen
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
t.a.v. parketnummer 01/845049-16, feit 2:
op 21 januari 2016 te Overloon, gemeente Boxmeer, [slachtoffer 2] heeft mishandeld door genoemde [slachtoffer 2] - meermalen met kracht tegen zijn hoofd te slaan en - met kracht met een bezemsteel tegen het been te slaan;
t.a.v. parketnummer 01/248143-15, feit 1:
op meerdere tijdtippen in de periode van 1 december 2015 tot en met 09 december 2015 te Overloon, gemeente Boxmeer, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen en verzorgingsartikelen, toebehorende aan [instelling] ;
t.a.v. parketnummer 01/248143-15, feit 2:
op 09 december 2015 te Overloon, gemeente Boxmeer, een gasbusje, pepperspray met opschrift “Pfeffer KO Jet”, zijnde een wapen van de categorie II, heeft gedragen;
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden met aftrek van voorarrest. Daarbij heeft de officier van justitie in het bijzonder gewezen op de ernst van de onder parketnummer 01/845049-16 ten laste gelegde feiten. Daarnaast heeft zij rekening gehouden met de inhoud van de omtrent verdachte opgemaakte gedragsdeskundige rapportages. Bij de strafbepaling is de officier van justitie uitgegaan van een verminderde toerekeningsvatbaarheid ten aanzien van de beide onder parketnummer 01/845049-16 ten laste gelegde geweldsdelicten.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht de duur van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf te beperken tot de tijd die verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht dan wel de duur van de op te leggen gevangenisstraf zo kort mogelijk te houden.
Het oordeel van de rechtbank.
Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft een medebewoner van het asielzoekerscentrum mishandeld en heeft gepoogd een andere medebewoner zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Het slachtoffer [slachtoffer 1] heeft aan het voorval onder meer een bult op zijn hoofd, een pijnlijk gebit en zwellingen aan zijn handen overgehouden. Gelet op de aard van het door verdachte gebruikte geweld had het letsel echter veel ernstiger kunnen uitvallen. Dat het letsel relatief meevalt, is geenszins aan verdachte te danken. Slachtoffer [slachtoffer 2] heeft door de mishandeling een bult op zijn hoofd en een grote blauwe plek op zijn been opgelopen en heeft vanwege het letsel zelfs enige tijd met een kruk moeten lopen. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de lichamelijke integriteit van zijn slachtoffers ernstig heeft geschonden. Bovendien zullen de slachtoffers momenten van angst en machteloosheid hebben gekend en zal, door de geweldsexplosie van verdachte, hun veiligheidsgevoel maar ook het algemene veiligheidsgevoel in het asielzoekerscentrum zijn aangetast.
Verdachte heeft daarnaast in korte tijd twee winkeldiefstallen bij dezelfde winkel gepleegd en heeft een busje pepperspray gedragen. Diefstallen zoals de onderhavige veroorzaken overlast en schade voor de gedupeerde winkelier. Daarnaast getuigt het handelen van verdachte van een gebrek aan respect voor andermans eigendommen.
Strafmatigende omstandigheden.
De psychiater J. Hoerée heeft op 24 april 2016 rapport uitgebracht omtrent de geestvermogens van verdachte. Hieruit komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van langdurig cannabismisbruik en dat zijn levensloop erop wijst dat hij aan een persoonlijkheidsstoornis lijdt. Tevens is er een duurzaam patroon van impulscontroleproblemen en maakt verdachte een depressieve indruk, wat erop wijst dat hij aan een stemmingsstoornis lijdt. Ten tijde van het tenlastegelegde was verdachte onder invloed van alcohol en cannabis en leed hij mogelijk aan ontwenningsverschijnselen van antidepressiva, hetgeen hem extra prikkelbaar maakte. Door de psychiater wordt geadviseerd om het thans onder 1 subsidiair ten laste gelegde feit, dat ziet op de mishandeling van [slachtoffer 1] , slechts gedeeltelijk aan verdachte toe te rekenen. Wat betreft de mishandeling van [slachtoffer 2] is het moeilijk om een advies te geven omtrent de toerekening, nu verdachte dit feit ontkent.
De psycholoog H.E.W. Koornstra heeft op 25 april 2016 eveneens een rapport uitgebracht over de geestvermogens van de verdachte. Hieruit komt naar voren dat verdachte lijdend is aan een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis NAO, misbruik van cannabis en afhankelijkheid van meerdere middelen, thans in remmissie. Ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde was sprake van de persoonlijkheidsstoornis en het middelenmisbruik. Geadviseerd wordt om verdachte ten aanzien van de thans onder 1 subsidiair ten laste gelegde mishandeling van [slachtoffer 1] verminderd toerekeningsvatbaar te achten. Wat betreft het feit dat ziet op de mishandeling van [slachtoffer 2] kan geen uitspraak gedaan worden, nu dat feit geheel door verdachte wordt ontkend.
De rechtbank zal bij het bepalen van de strafmaat rekening houden met de rapportages van de psycholoog en de psychiater met de daarin vervatte conclusie dat verdachte, ten aanzien van het door hem jegens [slachtoffer 1] gebezigde geweld verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht. Dat de rechtbank dat geweld juridisch anders kwalificeert dan het geweld waarvan zowel de psychiater als de psycholoog van uit zijn gegaan acht de rechtbank daarbij niet van belang. Evenals de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de conclusie van verminderde toerekeningsvatbaarheid, gelet op de samenhang en het korte tijdsverloop tussen beide feiten, ook heeft te gelden ten aanzien van de mishandeling van [slachtoffer 2] . Dat geldt temeer nu verdachte dit feit niet langer ontkent maar ter terechtzitting openheid van zaken heeft gegeven en heeft verklaard dat beide feiten het gevolg waren van één geweldsexplosie. Aldus zal de rechtbank er bij het bepalen van de strafmaat van uitgaan dat beide feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Conclusies
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Nu het dragen van een busje pepperspray een overtreding betreft, zal de rechtbank voor dit feit een afzonderlijke straf opleggen

De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] .

De standpunten van de officier van justitie en de verdediging.
De officier van justitie en de raadsman hebben zich niet uitgelaten over de vorderingen van de benadeelde partijen.
Beoordeling.De rechtbank heeft geconstateerd dat er zich in het dossier een voegingsformulier d.d. 4 februari 2016 bevindt, afkomstig van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , waarbij [slachtoffer 1] voornoemd zich als benadeelde partij in het strafproces voegt. De rechtbank heeft geconstateerd dat op het formulier geen schadebedragen zijn ingevuld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de vordering niet wordt toegewezen, zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 1] veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.
Verder heeft de rechtbank geconstateerd dat er zich in het dossier een voegingsformulier d.d. 10 februari 2016 bevindt, afkomstig van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , waarbij [slachtoffer 2] voornoemd zich als benadeelde partij in het strafproces voegt. De rechtbank heeft geconstateerd dat op het formulier geen schadebedragen zijn ingevuld. De rechtbank zal de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.
Nu de vordering niet wordt toegewezen, zal de rechtbank de benadeelde partij [slachtoffer 2] veroordelen in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op nihil.

Beslag.

De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen kapotte bezemstelen vatbaar zijn voor onttrekking aan het verkeer, nu de onder parketnummer 01/845049-1 ten laste gelegde feiten daarmee zijn begaan of voorbereid en deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang.
De rechtbank zal gelasten dat het in het dictum nader te noemen in beslag genomen heft van een aardappelschilmes zal worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van dit voorwerp.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 23, 24c, 27, 36b, 36c, 45, 57, 62, 300, 302 en 310 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 27 en 54 van de Wet wapens en munitie.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

t.a.v. 01/845049-16 feit 1 primair:poging tot zware mishandeling

t.a.v. 01/845049-16 feit 2:mishandeling

t.a.v. 01/248143-15 feit 1:diefstal, meermalen gepleegd
en levert op de overtreding:
t.a.v. 01/248143-15 feit 2:handelen in strijd met artikel 27, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, strafbaar gesteld bij artikel 54 van de Wet wapens en munitie.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen:

t.a.v. 01/845049-16 feit 1 primair, feit 2, 01/248143-15 feit 1:Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

t.a.v. 01/248143-15 feit 2:Een geldboete van € 290,00 (tweehonderdnegentig euro) te vervangen door 5 dagen hechtenis in het geval dat noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt.

Beslissing op het beslag.

Onttrekking aan het verkeer van het volgende in beslag genomen goed, te weten:Goednummer: PL2100-2016016762-943319

Object : Huishvwp
Aantal/eenheid : 5 st
Bijzonderheden : Kapotte bezemstelen gebruikt als slagwapen

Gelast de teruggave van het volgende in beslag genomen goed, te weten:Goednummer: PL2100-2016016762-943320

Object : Mes (Aard.Sch.Mes)
Aantal/eenheid : 1 st
Bijzonderheden : Betreft alleen het heft, mes is niet gevonden
aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
Beslissing op vorderingen van de benadeelde partijen.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[slachtoffer 1]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Niet-ontvankelijkverklaringvan de benadeelde partij
[slachtoffer 2]in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Voorlopige hechtenis
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur daarvan gelijk wordt aan de duur van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. W.T.A.M. Verheggen, leden,
in tegenwoordigheid van mrs. P. Susijn en W.F. Koolen, griffiers,
en is uitgesproken op 14 september 2016.
mr. Verheggen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Tenzij anders vermeld wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier ‘eindproces-verbaal van voorgeleiding/tevens einddossier’ van de politie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf, met proces-verbaalnummer PL2100-2016016762, afgesloten op 24 januari 2016. Dit dossier bestaat uit 59 doorgenummerde pagina’s.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 21 januari 2016, pagina’s 11 en 12.
3.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 2] d.d. 23 januari 2016 , pagina’s 28 tot en met 30.
4.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 3] d.d. 28 januari 2016 (zonder paginanummers), met proces-verbaalnummer PL2100-2016016762-19. Dit proces verbaal maakt geen deel uit van het in voetnoot 1 genoemde einddossier, maar is gevoegd bij het (separate) ‘proces-verbaal ten behoeve van zitting raadkamer’ d.d. 31 januari 2016.
5.Het proces-verbaal van verhoor [getuige 3] door de rechter-commissaris d.d. 17 augustus 2016.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte bij de politie d.d. 22 januari 2016, pagina 45.
7.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte d.d. 25 januari 2016 bij de rechter-commissaris (in het kader van de vordering tot inbewaringstelling).
8.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 21 januari 2016, pagina’s 20 en 21.
9.Tenzij anders vermeld wordt bij de aanduiding van de bewijsmiddelen verwezen naar de paginanummers uit het dossier van de politie eenheid Oost-Brabant, district ’s-Hertogenbosch, basisteam Maas en Leijgraaf, met proces-verbaalnummer PL2100-2015281078, afgesloten op 24 december 2015. Dit dossier bestaat uit 66 doorgenummerde pagina’s.
10.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 11 december 2015, pagina 49.
11.Het proces-verbaal van aangifte van [persoon 1] namens [instelling] B.V. d.d. 7 december 2015, pagina’s 52 tot en met 54.
12.Het proces-verbaal van aangifte van [persoon 2] namens [instelling] B.V. d.d. 9 december 2015, pagina’s 33 tot en met 35.
13.Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 december 2015, pagina 46.
14.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 1] d.d. 9 december 2015, pagina 63.
15.Het proces-verbaal van bevindingen van [verbalisant 2] d.d. 11 december 2015, pagina 64.