ECLI:NL:RBOBR:2016:5037

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2016
Publicatiedatum
13 september 2016
Zaaknummer
01/165153-14
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor zware mishandeling na twijfel over identiteit verdachte

Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling, gepleegd op 8 februari 2014 in Eindhoven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij verantwoordelijk was voor de schedelbreuk en hersenbloeding van het slachtoffer, [slachtoffer]. De vrijspraak volgde na een meervoudige fotobewijsconfrontatie met een getuige, waaruit twijfels naar voren kwamen over de identiteit van de verdachte.

De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2015, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die meende dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was.

De rechtbank overwoog dat, hoewel er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, de bewijsmiddelen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte van het hem ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 12 september 2016.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/165153-14
Datum uitspraak: 12 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1990] ,
wonende te [woonplaats] , [adres] .
Dit vonnis is, na verwijzing door de politierechter ter zitting van 20 juli 2015, op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 29 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 8 februari 2014 in de gemeente Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer] , in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen, ten gevolge waarvan [slachtoffer] voornoemd, zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbreuk en/of een hersenbloeding, althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 8 februari 2014 in de gemeente Eindhoven opzettelijk mishandelend een persoon, genaamd, [slachtoffer] , in/op/tegen het gezicht, althans op/tegen het hoofd, in elk geval tegen het lichaam heeft geslagen, waardoor [slachtoffer] voornoemd, letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de primair ten laste gelegde mishandeling, zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbend, wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

Het standpunt van de verdediging.

De raadsman van verdachte heeft bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het ten laste gelegde omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachte degene is geweest die het slachtoffer heeft geslagen.

Vrijspraak.

Met de verdediging acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan integraal behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe het navolgende.
Hoewel het dossier aanwijzingen bevat voor de betrokkenheid van verdachte bij de mishandeling van [slachtoffer] , kan de rechtbank op grond van inhoud van de bewijsmiddelen niet met een voor een bewezenverklaring vereiste mate van zekerheid vaststellen dat verdachte verantwoordelijk is voor het op 8 februari 2014 bij aangever [slachtoffer] geconstateerde letsel, te weten een schedelbreuk en een hersenbloeding.
De positief-negatieve herkenning van verdachte door [getuige] bij een meervoudige fotobewijsconfrontatie maakt dat er aanleiding bestaat te twijfelen of verdachte de persoon is geweest die [slachtoffer] (tegen het hoofd) heeft geslagen en zich schuldig heeft gemaakt aan de mishandeling (met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge) van het slachtoffer, zodat de rechtbank niet zonder redelijke twijfel tot een bewezenverklaring kan komen. De overige verklaringen in het dossier, maken niet dat de rechtbank op grond daarvan tot een ander oordeel komt.

De vordering van de benadeelde partij.

Als benadeelde partij heeft zich in het geding gevoegd: de heer [slachtoffer] , ter zake van het ten laste gelegde feit. De benadeelde partij heeft ter terechtzitting van 29 augustus 2016 zijn vordering gematigd tot € 11.531,00, bestaande uit € 10.000,00 aan immateriële schade en € 1.531,00 aan materiële schade.
Nu verdachte van het hem ten laste gelegde feit integraal zal worden vrijgesproken, zal de benadeelde partij in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.L.A. Boer, voorzitter,
mr. H.M. Hettinga en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van mr. N.J.S. Doornbosch, griffier,
en is uitgesproken op 12 september 2016.