ECLI:NL:RBOBR:2016:5037
Rechtbank Oost-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Vrijspraak voor zware mishandeling na twijfel over identiteit verdachte
Op 12 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van zware mishandeling, gepleegd op 8 februari 2014 in Eindhoven. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de tenlastegelegde feiten, omdat niet met de vereiste mate van zekerheid kon worden vastgesteld dat hij verantwoordelijk was voor de schedelbreuk en hersenbloeding van het slachtoffer, [slachtoffer]. De vrijspraak volgde na een meervoudige fotobewijsconfrontatie met een getuige, waaruit twijfels naar voren kwamen over de identiteit van de verdachte.
De zaak was aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 7 juli 2015, en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, die meende dat de mishandeling wettig en overtuigend bewezen kon worden. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de dader was.
De rechtbank overwoog dat, hoewel er aanwijzingen waren voor de betrokkenheid van de verdachte, de bewijsmiddelen niet voldoende waren om tot een bewezenverklaring te komen. De rechtbank verklaarde de benadeelde partij, [slachtoffer], niet-ontvankelijk in zijn vordering, aangezien de verdachte van het hem ten laste gelegde feit werd vrijgesproken. De kosten van de benadeelde partij werden op nihil begroot. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op 12 september 2016.