ECLI:NL:RBOBR:2016:5025

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
01/865037-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van ontuchtige handelingen met minderjarige dochter

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 13 september 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met zijn twaalfjarige dochter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan ontuchtige handelingen zoals bedoeld in artikel 247 van het Wetboek van Strafrecht, maar sprak hem vrij van de andere tenlastegelegde feiten. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de beschuldigingen onder feit 1 en feit 2, omdat de verklaring van het slachtoffer niet voldoende specifiek was. De verdachte werd veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie dagen, een taakstraf van 180 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden met een proeftijd van twee jaar. Tevens werd een behandelverplichting opgelegd als bijzondere voorwaarde. De rechtbank kende een schadevergoeding toe aan het slachtoffer van € 1.599,14, bestaande uit € 1.000,-- voor immateriële schade en € 599,14 voor materiële schade. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op het slachtoffer, maar hield ook rekening met het berouw van de verdachte en zijn medewerking aan het onderzoek.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865037-16
Datum uitspraak: 13 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1967] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 augustus 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 15 november 2013 tot en met 1 oktober 2015 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende,
(telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] ,
die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, (telkens) een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
te weten - het beffen van die [slachtoffer 1] en/of het brengen van zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het likken aan de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van een of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het betasten van de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken en/of kussen aan/van de vagina en/of in de schaamstreek en/of aan/van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer 1] ,
zulks terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
art 248, lid 2, Wetboek van Strafrecht
2. hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks 2 oktober 2015 tot en met 18 maart 2016 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende,, (telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] , die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, (telkens) een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten - het beffen van die [slachtoffer 1] en/of het brengen van zijn, verdachtes, tong in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het likken aan de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het brengen van een of meer van zijn, verdachtes, vinger(s) in de vagina van die [slachtoffer 1] en/of het betasten van de clitoris van die [slachtoffer 1] en/of
- het likken en/of kussen van/aan de vagina en/of in de schaamstreek en/of van/aan de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer 1] ,
zulks terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
art 248, lid 2, Wetboek van Strafrecht
3. hij op een of meer tijdfstip(pen) in of omstreeks 15 november 2013 tot en met 18 maart 2016 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende,
(telkens) met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het likken en/of kussen aan/van de vagina en/of in de schaamstreek en/of aan/van de borsten van die [slachtoffer 1] en/of
- het betasten van de vagina en/of de schaamstreek en/of de borsten en/of de billen van die [slachtoffer 1] en/of
- het tongzoenen met die [slachtoffer 1] en/of
- het leggen/plaatsen van de hand(en) van die [slachtoffer 1] op/tegen zijn, verdachtes, penis,
zulks terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind;
art 248, lid 2 Wetboek van Strafrecht
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak (feit 1 en 2).

De officier van justitie acht deze feiten wettig en overtuigend bewezen.
De raadsman heeft vrijspraak voor feit 1 bepleit en zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd ten aanzien van het bewijs voor feit 2.
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte onder feit 1 en onder feit 2 is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
De rechtbank vindt in de enkele verklaring van [slachtoffer 1] onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor het seksueel binnendringen, omdat haar verklaring, ook bij herhaaldelijk doorvragen, op essentiële onderdelen onvoldoende specifiek blijft over wat er precies is gebeurd.

Bewijs (feit 3)

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht dit feit wettig en overtuigend bewezen.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat er voor dit feit geen veroordeling kan volgen, omdat de daarin genoemde feitelijkheden al zijn opgenomen onder de feiten 1 en 2.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank acht dit feit wettig en overtuigend bewezen als na te melden op grond van de
verklaring van aangeefster [slachtoffer 1] bij gelegenheid van het studioverhoor op 30 maart 2016 (p. 57 tot en met 89 van het einddossier) en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting van 30 augustus 2016 (proces-verbaal terechtzitting 30 augustus 2016).
Gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering zijn de hiervoor genoemde bewijsmiddelen niet uitgewerkt.
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van het tongzoenen met [slachtoffer 1] en van het leggen/plaatsen van de hand(en) van die [slachtoffer 1] op/tegen zijn, verdachtes, penis, omdat er naast de verklaring van [slachtoffer 1] voor deze feitelijkheden geen steunbewijs voorhanden is.
De rechtbank vindt in de verklaring van [slachtoffer 1] ook onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voor de lange tenlastegelegde periode en zal deze periode bekorten als na te melden.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven genoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
3.
op tijdstippen in de periode van 1 januari 2016 tot en met 18 maart 2016 te Sterksel, gemeente Heeze-Leende, telkens met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] , die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
- het likken en kussen aan/van de vagina en in de schaamstreek van die [slachtoffer 1] en
- het betasten van de vagina en de schaamstreek en de borsten en de billen van die [slachtoffer 1] , zulks terwijl dat feit werd begaan tegen zijn, verdachtes, kind.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van alle drie de tenlastegelegde feiten een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar geëist. Voorts heeft zij verzocht om bij vonnis de gevangenneming van verdachte te bevelen en het geschorste bevel tot bewaring op te heffen.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft verzocht een geheel voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals die door de reclassering zijn geadviseerd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder de feiten zijn begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten gewoonlijk worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter die toen dit gebeurde de leeftijd van twaalf jaar had. Verdachte heeft zijn dochter daarmee veel leed aangedaan. Hij heeft een grote inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten kunnen daar nog lang last van ondervinden. De herinnering eraan kan hen hinderen in hun dagelijks bestaan. Dit komt ook naar voren in de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] .
Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat zijn dochtere in hem stelde. Dit terwijl haar vader voor [slachtoffer 1] juist de persoon was bij wie zij zich veilig had moeten kunnen blijven voelen. Verdachte heeft de ontuchtige handelingen gepleegd in de ouderlijke woning, bij uitstek de plek waar zijn dochter veiligheid en bescherming had moeten vinden. De rechtbank neemt het verdachte kwalijk dat hij alleen oog heeft gehad voor zijn eigen behoeftebevrediging en zich in het geheel niet heeft bekommerd om de gevoelens van zijn dochter en om de gevolgen die zijn gedrag voor haar kan hebben in haar seksuele ontwikkeling.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat verdachte er blijk van heeft gegeven dat hij zijn fout en de ernst van het door hem aan zijn dochter aangedane leed inziet en dat hij oprecht berouw heeft getoond. Verdachte heeft de door hem gepleegde strafbare feiten in een vroeg stadium van het onderzoek toegegeven en ook verder zijn volledige medewerking aan dat onderzoek verleend. Verder heeft verdachte zich voor zijn problematiek al onder begeleiding gesteld van CLAS Rubicon jeugdzorg.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van drie dagen, met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal daarnaast een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Aan deze voorwaardelijke straf zullen na te noemen bijzondere voorwaarden worden gekoppeld.
Verder acht de rechtbank oplegging van na te melden taakstraf passend en geboden.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie heeft gevorderd, verdachte zal vrijspreken van de feiten 1 en 2 en voorts van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Gelet op deze strafoplegging zal de rechtbank het verzoek van de officier van justitie tot gevangenneming van verdachte afwijzen.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de voor [slachtoffer 1] gevraagde immateriële schadevergoeding integraal kan worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.Het deel van de vordering dat betrekking heeft op de geleden materiële schade behoort volgens de officier van justitie te worden afgewezen, omdat sprake is van verplaatste schade.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft de vordering niet betwist en heeft ermee ingestemd het gevorderde bedrag geheel te betalen.
Beoordeling.Verdachte kiest ervoor de civiele vordering niet te betwisten. De rechtbank kan de vordering echter niet toewijzen voor zover deze haar ongegrond voorkomt. De rechtbank onderzoekt daarom ambtshalve in hoeverre de ten laste van verdachte bewezen verklaarde feiten de vordering kunnen dragen.
De rechtbank acht toewijsbaar, als vergoeding voor de rechtstreeks door het bewezen verklaarde toegebrachte immateriële schade, een bedrag van 1.000,-- euro en als vergoeding voor de materiële schade een bedrag van 599,14 euro (reiskosten), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde materiële schadevergoeding (kleding en telefoonkaart) aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door de bewezen verklaarde feiten toegebrachte schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de overig gevorderde immateriële schadevergoeding, omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en een nadere onderbouwing daarvan een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan deze onderdelen van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art.14a, 14b, 14c, 14d, 22c, 22d, 24c, 27, 57, 36f, 247, 248.

DE UITSPRAAK

Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 1 en onder feit 2 is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 3: Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straffen.

T.a.v. feit 3:- een gevangenisstraf voor de duur van 3 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.

- een taakstraf voor de duur van
180 uren, subsidiair
90 dagenhechtenis.
- een gevangenisstraf voor de duur van
6 maandenvoorwaardelijk met een proeftijd van
2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt en
- medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen die worden gegeven door de reclassering;
- zich meldt bij de reclassering voor zolang en zo frequent als de reclassering dit nodig acht en
- verboden wordt contact te leggen met [slachtoffer 1] , geboren op [2003] te Geldrop, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht en
- zijn medewerking zal (blijven) verlenen aan de begeleiding van CLAS van Rubicon Jeugdzorg, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht,
waarbij de Reclassering Nederland, Regio's-Hertogenbosch, Eekbrouwersweg 6, 5233 VG te 's-Hertogenbosch, opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Opheffing van het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden. Deze voorlopige hechtenis is op 8 april 2016 reeds geschorst.
Wijst af het verzoek van de officier van justitie tot gevangenneming van verdachte.
T.a.v. feit 3: Maatregel van schadevergoeding van EUR 1599,14 subsidiair 25 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het [slachtoffer 1] van een bedrag van EUR 1.599,14 (zegge: vijftienhonderdnegenennegentig euro en veertien eurocenten), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 25 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van 1.000,-- euro voor immateriële schade en een bedrag van 599,14 euro voor materiële schade (reiskosten).
De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet op.
Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte mitsdien tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] ,
van een bedrag van EUR 1.599,14 (zegge: vijftienhonderdnegenennegentig euro en veertien eurocenten). Het bedrag bestaat uit een bedrag van 1.000,-- euro voor immateriële schade en een bedrag van 599,14 euro voor materiële schade (reiskosten).
Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict tot aan de dag der algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op nihil.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is ter zake de overig gevorderde immateriële schade en ter zake de gevorderde vergoeding voor kleding en een telefoonkaart.
Bepaalt dat zij dat deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. E.W. van den Heuvel, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. B. Damen, leden,
in tegenwoordigheid van G.A.M. de Laat, griffier,
en is uitgesproken op 13 september 2016.
Mr. Damen is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.