ECLI:NL:RBOBR:2016:5024

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 september 2016
Publicatiedatum
12 september 2016
Zaaknummer
01/845335-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor opzettelijke en culpoze brandstichting; bewezenverklaring voor vernielingen en bedreiging

Op 13 september 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van opzettelijke brandstichting, culpoze brandstichting, poging tot zware mishandeling, vernielingen en bedreiging. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de opzettelijke en culpoze brandstichting, omdat er onvoldoende bewijs was dat er gemeen gevaar voor goederen was. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden van de brandstichting niet zodanig waren dat er een voorzienbaar gevaar voor andere goederen bestond. De verdachte werd echter wel schuldig bevonden aan twee vernielingen en een bedreiging. De bedreiging bestond uit het uiten van de woorden "ik heb 40 patronen voor jullie" richting de buren, wat door de rechtbank als een ernstige bedreiging werd beschouwd. De rechtbank legde een gevangenisstraf van één maand op, met een verlenging van de proeftijd van een eerder voorwaardelijk opgelegde straf. Daarnaast werd de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering, omdat deze niet correct was ingediend. De rechtbank besloot ook tot verbeurdverklaring van de in beslag genomen haltergewichten die bij de feiten waren gebruikt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845335-16
Parketnummer vordering 01/075357-15
Datum uitspraak: 13 september 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1983] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 30 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde (hierna te noemen verdachte) naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 2 augustus 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 in de gemeente Eindhoven, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk meerdere, althans één plank(en) en/of hout in brand gestoken, althans open vuur in aanraking doen komen met die plank(en) en/of hout (welke zich bevonden in de (directe) nabijheid van een schutting van zijn, verdachtes buren (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de aangrenzende/belendende schur(en) en/of schutting en/of zich in de nabijheid bevindend(e) huis en/of huizen en/of bo(o)m(en) te duchten was;
Subsidiair althanndien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Eindhoven grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en / of onoplettend en / of onachtzaam meerdere, althans één plank(en) en/of hout in brand gestoken, althans open vuur in aanraking doen komen met die plank(en) en/of hout (welke zich bevonden in de (directe) nabijheid van een schutting van zijn, verdachtes buren (te weten [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] ), (mede) ten gevolge waarvan het aan zijn schuld te wijten is geweest, dat die planken en/of hout en/of schutting en/of bo(o)m(en) (gedeeltelijk) is / zijn verbrand, in elk geval, dat er brand is ontstaan, terwijl daardoor gemeen gevaar voor de aangrenzende/belendende schur(en) en/of die schutting en/of zich in de nabijheid bevindend(e) huis en/of huizen en/of bo(o)m(en) te duchten was in elk geval gemeen gevaar voor goederen, ontstond;
2.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Eindhoven ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen een haltergewicht en/of een fiets door een voorraam van de woning gelegen aan [adres 2] heeft gegooid terwijl die voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] zich achter, althans in de directe nabijheid van die ruit stond(en) en/of zat(en), althans aanwezig waren, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
en/of
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een voorraam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt;
3.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Eindhoven [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"ik heb 40 patronen voor jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
hij op of omstreeks 19 mei 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een achterraam, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt.
Ten gevolge van een kennelijke omissie in feit 4 van de tenlastelegging begaan, mist tussen de woorden “wederrechtelijk” en “achterraam” het woord “een” . De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De vordering na voorwaardelijke veroordeling.

De zaak met parketnummer 01/075357-15 is aangebracht bij vordering van 21 juli 2016. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 juli 2015. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Inleiding.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij op 19 mei 2016 brand heeft gesticht in zijn tuin waardoor er gevaar voor andere goederen zou zijn ontstaan. Daarna zou hij ramen van de buren hebben ingegooid en daarbij gepoogd hebben aan hen zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Ook zou hij zijn buren hebben bedreigd.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft op grond van de door haar in requisitoir aangehaalde bewijsmiddelen alle (primair) ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen geacht.
Met betrekking tot feit 1 primair acht zij voorwaardelijk opzet op brandstichting met gemeen gevaar voor goederen bewezen. Zij heeft daarbij de algemene ervaringsregels betrokken evenals het alcoholgebruik door verdachte. De officier van justitie acht ook relevant dat verdachte geen adequate voorzorgsmaatregelen heeft getroffen toen hij besloot het hout te gaan verbranden.
Ook met betrekking tot feit 2, het eerste ten laste gelegde alternatief, gaat de officier van justitie uit van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel door het gooien met haltergewichten door het raam nu uit de aangifte van een van de slachtoffers blijkt dat zij thuis waren en zich achter het bewuste raam bevonden.
Het standpunt van de verdediging.
Met betrekking tot feit 1 heeft de verdediging een bewijsverweer gevoerd. Daarbij zijn de omstandigheden betrokken dat verdachte voorzorgsmaatregelen heeft getroffen voor het maken van een vuur en dat hij het hout nabij de betonnen schutting heeft verbrand. Er was geen gevaar voor andere goederen.
Met betrekking tot feit 2 is betoogd dat slechts kan worden bewezen verklaard dat verdachte een fiets tegen het voorraam heeft gegooid waardoor dit is vernield. Dat verdachte daarbij het opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel is niet bewezen.
Voor het gooien met halters is geen wettig en overtuigend bewijs voorhanden. Verdachte ontkent dat feit. De aangeefsters verklaren wisselend over de plaats waar zij zich bevonden.
Tevens is een bewijsverweer gevoerd met betrekking tot feit 3 nu er geen aanwijzingen zijn voor de conclusie dat de wil van verdachte was gericht op het teweegbrengen van de vrees die de wet bij artikel 285 Wetboek van Strafrecht vereist.
Tot slot is voor vrijspraak gepleit van feit 4, omdat niemand heeft gezien dat verdachte het achterraam heeft vernield en hij het feit ontkent te hebben gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Feit 1
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op grond van de onderzoeksbevindingen niet wettig en overtuigend bewezen kan worden dat door het handelen van verdachte gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van zowel de primair ten laste gelegde opzettelijke brandstichting als het subsidiair ten laste gelegde aan zijn schuld te wijten veroorzaken van brand met gemeen gevaar voor goederen.
In art. 157 Sr is straf bedreigd tegen onder anderen degene die opzettelijk brand sticht, indien daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is. Om in rechte het gemeen gevaar voor goederen als vaststaand te kunnen aannemen, is vereist dat uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen volgt dat gemeen gevaar voor goederen inderdaad te duchten was. Dit betekent dat het gemeen gevaar voor goederen ten tijde van de brandstichting naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. Van die vereiste voorzienbaarheid zal in de regel geen sprake zijn indien zich ten tijde van de brandstichting geen goederen in de nabijheid bevonden ( ECLI : NL: HR 2010:BN 8840).
In artikel 158 lid 1 Sr wordt straf bedreigd tegen onder anderen degene aan wiens schuld brand te wijten is, indien daardoor gemeen gevaar voor goederen ontstaat.
Naar het oordeel van de rechtbank is onvoldoende bewijs van dit gemeen gevaar voor goederen in het dossier voorhanden. Het proces-verbaal van bevindingen (pag 40) in combinatie met de ter zitting besproken foto’s (pag 43, 44 en 81-84) wijzen uit dat het door verdachte gemaakte vuur (in verband met door hem overbodige geachte houten planken) op de aarden grond is aangemaakt, op de plek waar een cirkel van bakstenen rond een kuil(tje) was aangebracht. Die vuurplaats was aangelegd naast een betonplaten schutting. Op een afstand van ongeveer 2,5 lengten betonplaat van de vuurplaats af staat een overkapping/open onderdoorgang naar een achteruitgang. In het verlengde van de overkapping, van de vuurplaats af, staat de bakstenen schuur die zijn dakbedekking deelt met die van de overkapping (p . 81) Het dossier bevat geen aanwijzingen dat het dak of de schuur brandbaar waren. De constatering van de verbalisant dat de betonnen schutting in brand stond is, gelet op het materiaal en de omvang van het vuur, onbegrijpelijk. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat de zichtbare beschadiging van twee betonplaten reeds aanwezig was voor de vuuraanleg, wordt niet weersproken door enig ander bewijsmiddel. Voor wat betreft de boom die gevaar zou hebben gelopen bevat het dossier onvoldoende concrete gegevens. Voor zover vast te stellen aan de aanwezige foto’s bevond zich in de directe nabijheid van de vuurplaats geen boom die beschadigd is of dat dreigde te worden. Dat de takken van de op pag 83 in de tuin van verdachte aanwezige boom zwart zijn geworden, lijkt onwaarschijnlijk gelet op de hoogte van die takken en de uit het roetspoor op de schutting blijkende windrichting tijdens het vuur. Om welke andere boom het dan zou gaan, blijkt niet uit het dossier. Conclusie: van een naar algemene ervaringsregels voorzienbaar gemeen gevaar voor goederen ontbreken de wettige bewijsmiddelen.
Feiten 2 en 4
De buurvrouw van verdachte, [slachtoffer 2] ( [slachtoffer 2] ), heeft in haar aangifte het volgende verklaard:
“Op 19 mei 2016 omstreeks 21:30 a 21:45 uur waren [slachtoffer 1] en ik alleen in huis. De buurman van [adres 1] kwam aan de deur en vroeg aan [slachtoffer 1] of wij vloei te koop hadden. [slachtoffer 1] heeft de deur dichtgegooid. De buurman begon hard op de voordeur te bonken. Wij hoorden aan het geluid dat de buurman inmiddels terug was gegaan naar zijn eigen woning. Even hierop hoorden wij een harde klap meteen gevolgd door glasgerinkel. Wij zijn naar de achterzijde van de woning gerend, naar de wc. Op dat moment hoorde ik weer een harde klap. Deze klap kwam van de achterzijde van onze woning, vanaf de achterruit van de woonkamer. (…) De politie heeft bij het voorraam een soort haltergewicht aangetroffen. Bij het achterraam hebben ze een hamer en nog 2 gewichten aangetroffen. Deze zijn niet van ons.” [2]
Ook [slachtoffer 1] (voormelde [slachtoffer 1] ) heeft aangifte gedaan. Zij heeft verklaard:
“De buurman was omstreeks 22:15 uur aan de deur voor vloei. Ik heb gezegd dat hij weg moest gaan en deed de deur dicht. Plots hoorde ik een harde klap tegen het raam. Ik hoorde nog een hardere klap en zag dat er een groot voorwerp door het raam werd gegooid. Mijn moeder kwam via de voordeur en ik zag de buurman toen niet meer. Ik zag dat hij een fiets tegen het raam had gegooid omdat die daar lag. Toen hoorde ik weer een harde klap en glasgerinkel aan de achterzijde van de woning. (…) In het voorraam zat een groot gat en in de woning lag een groot blok ijzer. [3]
De politie heeft ter plaatse een onderzoek ingesteld. Verbalisanten hebben gerelateerd:
“Wij zagen dat de ruit van de woning [adres 2] gebroken was. Wij zagen dat er één fiets tegen de gevel stond en dat er twee fietsen in de voortuin op de grond lagen. Wij hebben de woning betreden en zagen dat de zithoek aan de voorzijde van de woning was. Wij zagen gebroken glas op de vensterbank, op de bank, op de grond rond de zithoek lag. Wij zagen dat een haltergewicht achter de zithoek op de grond lag. Wij zagen dat een ruit aan de achterzijde van de woning gebroken was. De binnenruit van het dubbele glas was nog intact. Verbalisant opende de achterdeur. Direct achter de achterdeur lag een klauwhamer op de grond. In de tuin lagen twee haltergewichten die identiek waren aan het eerder aangetroffen gewicht.” [4]
De woning van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] behoort toe aan het [bedrijf 1] . Namens het [bedrijf 1] is aangifte gedaan van de vernielingen. [5]
Een getuige heeft over het voorval het volgende verklaard:
“Ik was op de [adres 1] in Eindhoven op 19 mei 2016 omstreeks 22:00 uur. Ik hoorde een hoop herrie. De bewoner van [adres 1] kwam uit de woning en liep naar zijn buren. Hij was aan het schreeuwen. Hij ging terug naar zijn woning en kwam naar buiten met een fiets in zijn handen die hij uit de woning had meegenomen. Ik zag dat hij deze fiets gooide en dat deze fiets de voorzijde van een van de woningen raakte. Enkele ogenblikken later kwam hij weer naar buiten en liep weer richter nummers [adres 2] . Ik hoorde op dat moment glasgerinkel.” [6]
Verdachte heeft zelf het volgende verklaard:
“Ik was kwaad omdat de bewoners van [adres 2] de deur dicht gooiden en ik heb die fiets gegooid. Ik ben gelijk teruggelopen. (…) Ik heb haltergewichten in huis. (…) De haltergewichten liggen normaliter bij mij in de schuur. Het apparaat zelf staat binnen. Ze zijn blauw van kleur.” [7]
Verdachte heeft de klauwhamer en de drie haltergewichten die zijn aangetroffen in het huis en de tuin van de buren op foto’s herkend als zijn eigendom. [8]
Op grond van voormelde bewijsmiddelen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de vernielingen als bedoeld in de feiten 2 en 4 heeft gepleegd en daarbij gebruik heeft gemaakt van zijn fiets, haltergewichten en een klauwhamer.
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank voorts bewezen dat verdachte de halter door de voorruit heeft gegooid en dat deze in de woonkamer terecht is gekomen. Echter, onvoldoende is komen vast te staan dat verdachte, toen hij het haltergewicht door het voorraam gooide, zich ervan bewust was of had moeten zijn dat aangeefsters zich op dat moment dicht achter het voorraam bevonden en door de voorwerpen geraakt zouden worden of dat de kans daarop aanmerkelijk was. Er hing een rolgordijn voor het raam, waardoor niet zichtbaar was of zich personen dicht achter het raam bevonden en op voorhand kan niet worden aangenomen dat daarop een aanmerkelijke kans bestaat. De rechtbank acht daarom niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat hij hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. De rechtbank zal verdachte van dat onderdeel in feit 2 vrijspreken.
Feit 3
De buren [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] hebben aangifte gedaan van bedreiging. Zij hebben verklaard:
( [slachtoffer 2] ) “Mijn huisgenoot [slachtoffer 1] en ik waren op 19 mei 2016 samen in huis, [adres 2] . (…) Ik zag dat de buurman (rechtbank begrijpt van [adres 1] ) door de politie werd afgevoerd. Ik hoorde de buurman roepen: “voor wie er aangifte doet, heb ik 40 patronen”. Hij riep dat in mijn/onze richting. Ik voelde mij ernstig bedreigd.” [9]
( [slachtoffer 1] ) “Ik zag op 19 mei 2016 dat de politie de buurman aanhield. De buurman liep langs mij af en bleef ijzig en naar mij kijken. Ik hoorde hem zeggen: “ik heb 40 patronen voor jullie” terwijl hij mij en de anderen aankeek. Ik voelde mij hierdoor ernstig bedreigd. [10]
Tijdens de aanhouding van verdachte zijn beeld- en geluidopnames gemaakt door middel van een bodycamera. [verbalisant 1] heeft in een aanvullend proces-verbaal gerelateerd wat hij verdachte heeft horen roepen toen hij de beelden heeft teruggekeken. Hij heeft verklaard:
“ik, [verbalisant 1] heb op 23 juni 2016 de beelden teruggekeken en hoor op deze opname de verdachte het volgende roepen:
22:47:14, jij bent getuige, daar ga je spijt van krijgen.
22:47:46, 40 patronen voor jullie”
Op het moment dat [verdachte] dit riep stond hij nog naast ons dienstvoertuig en keek hij richting de aangever en getuige. [11]
Anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte beide dames heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Het in de richting van personen roepen dat je ’40 patronen’ voor hen hebt, kan in zijn algemeenheid worden opgevat als een bedreiging dat je 40 of in elk geval veel kogels op die personen zou willen afvuren. Verdachte uitte zijn bedreiging duidelijk in de richting van aangeefsters. Naar het oordeel van de rechtbank was het opzet van verdachte er dan ook op gericht dat zij daadwerkelijk op de hoogte raakten van de bedreiging. Ook was het opzet
-gelet op de aard van de bedreiging, de wijze waarop deze werd geuit en de omstandigheden waaronder deze plaatsvond- erop gericht dat bij aangeefsters de redelijke vrees zou ontstaan voor het misdrijf waarmee werd gedreigd.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
2.
op 19 mei 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een voorraam, toebehorende aan [bedrijf 1] , heeft vernield;
3.
op 19 mei 2016 te Eindhoven [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] dreigend de woorden toegevoegd :"ik heb 40 patronen voor jullie", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
4.
op 19 mei 2016 te Eindhoven opzettelijk en wederrechtelijk een achterraam toebehorende aan [bedrijf 1] heeft vernield.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft alle (primair) ten laste gelegde feiten bewezen geacht en heeft gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek van voorarrest waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met als bijzondere voorwaarden:
  • meldplicht bij de Reclassering;
  • meewerken aan urinecontroles;
  • ondergaan van begeleiding door Novadic Kentron ook als dit inhoudt het ondergaan van een behandeling door het FACT-team;
  • houden aan andere voorwaarden het gedrag betreffende (zoals agressieregulatie, leefstijl, Stap voor Stap);
  • een contactverbod met aangeefsters.
De officier van justitie heeft de dadelijke uitvoerbaarheid gevorderd van de bijzondere voorwaarden.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsvrouwe heeft betoogd dat slechts vernieling van het voorraam kan worden bewezen verklaard door het gooien van een fiets tegen dat raam.
De verdediging acht een straf gelijk aan het voorarrest ruim voldoende voor een dergelijk vergrijp.
De raadsvrouwe heeft opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een tweetal vernielingen en een bedreiging tegen het leven gericht, meermalen gepleegd.
De door verdachte gepleegde strafbare feiten hebben materiële schade veroorzaakt en hebben onrust veroorzaakt bij de buren. Door zijn agressieve uitingen heeft verdachte bij de buren gevoelens van angst en onveiligheid opgeroepen, zo is ook gebleken in de schriftelijke slachtofferverklaring van een van de slachtoffers.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank over de strafsoort en de hoogte van de straf aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Strafverzwarend is de grote impact die het handelen van verdachte op de aangeefsters heeft gehad en de omstandigheid dat zij zich in hun eigen woning zeer onveilig hebben gevoeld.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte de onderhavige strafbare feiten heeft gepleegd tijdens de proeftijd van een eerdere veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank minder feiten bewezen verklaart dan de officier van justitie en de bewezenverklaarde feiten naar de wettelijke omschrijving hiervan van minder ernstige aard zijn die waarvan verdachte wordt vrijgesproken

De vordering van de benadeelde partij [bedrijf 1] .

Zoals ook door de officier van justitie gevorderd en door de raadsvrouwe verzocht zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De vordering is niet ondertekend en evenmin is gebleken dat de persoon die de vordering kennelijk heeft ingediend bevoegd is om de stichting in rechte te vertegenwoordigen. Bovendien ontbreken bewijsstukken die de vordering onderbouwen.
De benadeelde partij kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

Beslag.De rechtbank is van oordeel dat de in het dictum nader te noemen in beslag genomen voorwerpen vatbaar zijn voor verbeurdverklaring, omdat - zoals blijkt uit het onderzoek ter terechtzitting – dit voorwerpen zijn waarmee de feiten zijn begaan en deze voorwerpen ten tijde van het begaan van de feiten aan verdachte toebehoorden.

Van de klauwhamer en de ijzeren stang met handvat heeft de verdachte ter zitting afstand gedaan.

Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845335-16.

De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
In hetgeen ter terechtzitting aan de orde is gekomen, ziet de rechtbank aanleiding thans geen tenuitvoerlegging te gelasten, doch de vastgestelde proeftijd te verlengen met één jaar.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 33, 33a, 57, 285, 350.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:

Acht het onder feit 1 primair, feit 1 subsidiair en het eerste alternatief onder feit 2 niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 2: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort vernielen; T.a.v. feit 3: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd; T.a.v. feit 4: opzettelijk en wederrechtelijk enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen.
De rechtbank verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Zij legt op de volgende straf.

T.a.v. feit 2 (tweede alternatief), feit 3, feit 4:een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand met aftrek overeenkomstig artikel 27Wetboek van Strafrecht.

Niet-ontvankelijkverklaring van de benadeelde partij [bedrijf 1]in de vordering nu de rechtbank niet kan vaststellen of de persoon die de vordering heeft ingediend bevoegd is om de Stichting in rechte te vertegenwoordigen en de vordering niet is ondertekend, noch onderbouwd.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Verbeurdverklaringvan de inbeslaggenomen goederen, te weten: 3 halters.
Beslissing na voorwaardelijke veroordeling:
Verlenging van de proeftijd, bepaald bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant d.d. 24 juli 2015, gewezen onder parketnummer 01/075357-15, met 1 (een) jaar.
Het tegen verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis is bij afzonderlijk opgemaakte beschikking met ingang van 1 september 2016 om 9:00 uur opgeheven.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.G. Vos, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. P.T. Heblij, leden,
in tegenwoordigheid van mr. H.J.G. de Bruijn-van der Sluijs, griffier,
en is uitgesproken op 13 september 2016.
Mr. P.T. Heblij is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar bijlagen betreffen dit de bijlagen bij het proces-verbaal van de politie eenheid Oost Brabant, VVC Eindhoven Zuid, genummerd BHV 2016113541.
2.Proces-verbaal van aangifte door mw. [slachtoffer 2] , p. 52-54.
3.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] d.d. 20 mei 2016, p. 73-74
4.Proces-verbaal van bevindingen, p. 57
5.Proces-verbaal van aangifte door [persoon 1] namens het [bedrijf 1] , p. 41 ev.
6.Proces-verbaal verhoor [getuige 1] , p. 78.
7.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 23-24.
8.Proces-verbaal van verhoor meerderjarige verdachte, p. 27.
9.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 2] , p. 54.
10.Proces-verbaal van aangifte door [slachtoffer 1] , p. 73-74.
11.Aanvullend proces-verbaal, opgemaakt en ondertekend door [persoon 2] op 29 juni 2016.