ECLI:NL:RBOBR:2016:4956

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2016
Publicatiedatum
8 september 2016
Zaaknummer
15_6173
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht en juridische eigendom bij gemeentelijke en waterschapsbelastingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 8 september 2016 uitspraak gedaan in een belastinggeschil tussen eiser, een van de juridische eigenaren van een onroerende zaak, en de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Oost-Brabant. De rechtbank oordeelde dat de aanslag gemeentelijke en waterschapsbelastingen terecht aan eiser was opgelegd, ondanks dat de economische eigendom van het object in handen was van een besloten vennootschap. De rechtbank stelde vast dat de juridische eigendom bij eiser en zijn broers en zussen lag, en dat de heffingsambtenaar de aanslag op basis van de Beleidsregels inzake aanwijzing belastingplichtige correct had toegewezen aan eiser, die als oudste man in de kadastrale registratie stond vermeld.

De feiten van de zaak zijn als volgt: na het overlijden van eisers vader in 1983, werd de moeder van eiser eigenaar van het object. Na haar overlijden in 1997, verkregen eiser en zijn broers en zussen het juridisch eigendom door vererving. De rechtbank oordeelde dat de overdracht van de economische eigendom aan de besloten vennootschap niet betekende dat eiser niet langer als genothebbende krachtens eigendom kon worden aangemerkt. De rechtbank verwees naar relevante wetgeving en eerdere uitspraken van de Hoge Raad om te onderbouwen dat de juridische eigenaar ook de belastingplichtige blijft, ongeacht de economische eigendom.

De rechtbank concludeerde dat de aanslag aan eiser terecht was opgelegd en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en hij werd geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2016 in de zaak tussen

[naam] , te [woonplaats] , eiser,

en

de heffingsambtenaar van de belastingsamenwerking Oost-Brabant, verweerder

(gemachtigde: drs. A.C.M. Felix-Vlemmings).

Procesverloop

Bij beschikking van 28 februari 2015 heeft verweerder eiser voor het belastingjaar 2015 een aanslag gemeentelijke belastingen en waterschapsbelastingen opgelegd voor de onroerende zaak plaatselijk bekend als [adres] te [woonplaats] (het object).
Bij uitspraak op bezwaar van 19 september 2015 (de bestreden uitspraak) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de bestreden uitspraak. De (aanvullende) gronden dateren van 25 oktober 2015 en 8 juni 2016.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2016. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Feiten

Het object was aanvankelijk eigendom van eisers vader. Na het overlijden van eisers vader in 1983, is eisers moeder eigenaar van het object geworden. Op 22 augustus 1996 is het object ingebracht in de besloten vennootschap [bedrijf] ( [bedrijf] ). Na het overlijden van eisers moeder, in 1997, hebben eiser, zijn drie broers en drie zussen door vererving ieder voor 1/7 deel het juridisch eigendom van het object verkregen. In 2012 zijn de in het object gesitueerde appartementen heringedeeld. Voorheen legde verweerder de aanslagen op aan de economische eigenaar, [bedrijf] . [bedrijf] staat sinds 6 november 2012 niet meer als eigenaar van het object in het kadaster staat geregistreerd, maar is wel economisch eigenaar gebleven van het object. Vanaf 2013 heeft verweerder de aanslag aan eiser opgelegd. Ook de aanslag in onderhavige procedure is aan eiser gericht.
Geschil en beoordeling
1. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat de door verweerder vastgestelde waarde van het object en de hoogte van de aanslagen niet in geschil zijn. De beoordeling zal zich derhalve beperken tot de vraag of verweerder eiser terecht als belastingplichtige heeft aangemerkt.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser als een van de eigenaren van het object in de kadastrale registratie staat geregistreerd, en dat de aanslag overeenkomstig verweerders ‘Beleidsregels inzake aanwijzing belastingplichtige’(de beleidsregels) terecht aan eiser is opgelegd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij het onredelijk en onrechtvaardig vindt om de aanslag aan hem, als één van de (mede)eigenaren, op te leggen. Hij is van mening dat de aanslag, net als voorheen, moet worden opgelegd aan [bedrijf] .
4. In de Verordening op de heffing en invordering van onroerende zaakbelastingen 2015
(de Verordening OZB) van de gemeente Oss is in artikel 1 (Belastingplicht), eerste lid, bepaald dat onder de naam “onroerende-zaakbelastingen” ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen worden geheven:
a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting;
b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting.
5. In het derde lid van dat artikel 1 is bepaald dat met betrekking tot de eigenarenbelasting als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
6. In de verordening op de heffing en invordering van Rioolheffing Oss 2015 (de
Verordening rioolheffing) is in artikel artikel 3 (Belastbaar feite en belastingplicht), eerste lid, bepaald dat de belasting wordt geheven:
a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit, of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel.
7. In het tweede lid van dat artikel 1 is bepaald dat met betrekking tot het eigenarendeel ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht wordt aangemerkt degene die het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij opdat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
8. In de Verordening watersysteemheffing waterschap Aa en Maas 2015 (de Verordening
watersysteemheffing) is in artikel 2 (Belastbaar feit en belastingplichtigen), tweede lid, aanhef en onder d, bepaald dat de heffing wordt geheven van hen die krachtens eigendom, bezit of beperkt recht het genot hebben van gebouwde onroerende zaken in het gebied van het waterschap.
9. In artikel 12 (Tenaamstelling en invordering belastingaanslag bij meer belastingplichtigen), eerste lid, van de Verordening watersysteemheffing is bepaald dat indien ter zake van hetzelfde voorwerp van de belasting of hetzelfde belastbare feit twee of meer personen belastingplichtig zijn, de heffingsambtenaar de aanslag ten name van één van hen stelt.
10. Gelet op het hiervoor geschetste wettelijk kader is voor het bepalen van de belastingplichtige in beginsel doorslaggevend wie het begin van het belastingjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld. Vaststaat dat eiser, tezamen met zijn broers en zussen, in de kadastrale registratie als (juridisch) eigenaar is vermeld. Enkel indien blijkt dat eiser op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is, kan de aanslag niet aan hem worden opgelegd.
11. In dat kader heeft eiser aangevoerd dat [bedrijf] de economisch eigenaar is en dat deze moet worden aangeslagen. Voor zover eiser daarmee heeft willen betogen dat hij door overdracht van de economische eigendom niet langer als genothebbende krachtens eigendom of bezit kan worden aangemerkt, faalt zijn betoog. Met ‘eigendom’ is bedoeld de juridische eigendom en niet tevens eigendom in economische zin. Met de verkrijging van de economische eigendom van het object is de economische eigenaar daarvan niet de genothebbende krachtens bezit geworden. Evenmin is daardoor bewerkstelligd dat de juridisch eigenaar niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende. Met ‘bezit’ is in de hiervoor aangehaalde bepalingen uit de verschillende verordeningen bedoeld het bezit in de zin van het burgerlijk recht. Bij een overdracht van de eigendom in economische zin, maar niet in juridische zin, van een goed ontstaat een rechtsverhouding krachtens welke de verkrijger dat goed houdt voor de juridische eigenaar, maar niet voor zichzelf, zodat hij niet kan worden aangemerkt als bezitter in de zin van artikel 3:107, lid 1, BW. Een zodanige overdracht, waarbij de juridische eigenaar door het afstaan van de economische eigendom een vrijwillige beperking van het genot aanvaardt, leidt er ook niet toe dat de juridische eigenaar niet langer kan worden aangemerkt als genothebbende krachtens eigendom. De rechtbank verwijst naar de uitspraken van de Hoge Raad van 29 november 1989 (BNB 1990/43) en van 21 juni 2000 (BNB 2000/273).
12. In de Beleidsregels inzake aanwijzing belastingplichtige, als vastgesteld in de vergadering van het Dagelijks Bestuur van 31 augustus 2012, (de Beleidsregels) is bepaald dat in gevallen waarin meer personen belastingplichtig kunnen zijn met betrekking tot een belastingobject verweerder een voorkeursvolgorde hanteert bij aanwijzing van de belastingplichtige die de aanslag op zijn of haar naam krijgt. Deze voorkeursvolgorde is gebaseerd op een doelmatige c.q. doeltreffende heffing. De in de voorkeursvolgorde neergelegde criteria bevatten op geen enkele wijze een limitatieve opsomming van de belastingplichtigen, maar zijn richtlijnen voor de meest voorkomende gevallen, zodat in de uitvoeringpraktijk volgens vaste, niet willekeurige, criteria een belastingplichtige kan worden aangewezen.
13. In artikel 5 van de beleidsregels is geregeld dat als er aanslagen van verschillende belastingen worden verenigd op één aanslagbiljet, zoals in eisers geval, de voorkeursvolgorde uit de artikelen 1 en 2 van de beleidsregels wordt toegepast.
14. Uit het eerste artikel van de beleidsregel volgt dat de aanslag allereerst op naam van de beperkt gerechtigde (de vruchtgebruiker of gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning, de opstaller of de erfpachter) wordt gesteld (sub 1.1). Indien van een beperkt gerechtigde geen sprake is, wordt de aanslag ten name van de eigenaar of van de appartementsgerechtigde gesteld (sub 1.2). Nu van een beperkt gerechtigde als bedoeld in artikel 1, sub 1.1, van deze beleidsregel geen sprake is – immers, niet is gebleken dat [bedrijf] vruchtgebruiker, gerechtigde krachtens recht van gebruik en bewoning, opstaller of erfpachter van het object is – is het vervolgens de eigenaar (of de appartementsgerechtigde) op wiens naam de aanslag dient te worden gesteld. Artikel 2 schrijft dan voor dat de aanslag opgelegd dient te worden aan een man boven een vrouw, en aan de oudste in leeftijd.
15. De rechtbank is van oordeel dat de Beleidsregels niet kennelijk onredelijk zijn. Op grond van de informatie van het kadaster stelt de rechtbank vast dat eiser van de zeven (mede)eigenaren de oudste man is. Daarom heeft verweerder overeenkomstig de Beleidsregels de aanslagen terecht op naam van eiser gesteld. Zo eiser dat wil, kan hij de aanslag verrekenen met de zes andere (mede)eigenaren/belastingplichtigen of met de economisch eigenaar.
16. Het beroep is ongegrond.
17. Voor een proceskosten veroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L. Soeteman, rechter, in aanwezigheid van
P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.