ECLI:NL:RBOBR:2016:4887

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2016
Publicatiedatum
6 september 2016
Zaaknummer
5195464 \ EJ VERZ 16-448
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing van de Overbruggingsregeling transitievergoeding in een ontslagprocedure

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 25 augustus 2016 uitspraak gedaan in een verzoek van een werknemer om betaling van een transitievergoeding door zijn werkgever. De werknemer, die sinds 1 juni 1999 in dienst was bij de werkgever, had zijn verzoek gebaseerd op artikel 7:673 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek, waarin wordt gesteld dat een werknemer recht heeft op een transitievergoeding bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De werkgever had de arbeidsovereenkomst opgezegd op basis van bedrijfseconomische redenen en had een transitievergoeding van € 2.308,19 betaald, maar de werknemer vorderde een resterend bedrag van € 15.926,53.

De werkgever voerde aan dat zij voldeed aan de voorwaarden van de Overbruggingsregeling, die is bedoeld voor kleine werkgevers die in financiële problemen verkeren. De kantonrechter moest beoordelen of de werkgever aan de voorwaarden voldeed, met name of het nettoresultaat van de onderneming over de drie voorafgaande boekjaren negatief was. De werkgever stelde dat het positieve resultaat in 2013 te danken was aan een schadevergoeding en dat het gemiddelde resultaat over de drie jaren negatief was. De kantonrechter oordeelde dat het gemiddelde resultaat van de drie boekjaren bepalend was en dat de werkgever inderdaad voldeed aan de voorwaarden van de Overbruggingsregeling.

Uiteindelijk wees de kantonrechter het verzoek van de werknemer af, omdat de werkgever de transitievergoeding correct had berekend volgens de Overbruggingsregeling. De proceskosten werden gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten droeg. Deze uitspraak benadrukt de toepassing van de Overbruggingsregeling in ontslagprocedures en de voorwaarden waaraan werkgevers moeten voldoen om in aanmerking te komen voor deze regeling.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zaaknummer: 5195464 \ EJ VERZ 16-448
Civiel Recht
Zittingsplaats Eindhoven
Zaaknummer: 5195464 \ EJ VERZ 16-448
Beschikking van 25 augustus 2016 op een verzoek ex artikel 7:673d Burgerlijk Wetboek
in de zaak van:
[werknemer] ,
wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. S.P. van der Beek-Verdoorn.
tegen:
[werkgever]
,
gevestigd te [plaats] , gemeente [gemeente] ,
verweerster,
gemachtigde: mr. H.E.P. van Geelkerken.
Partijen worden hierna genoemd “ [werknemer] ” en “ [werkgever] ”.

1.Het procesverloop

Dit blijkt uit:
1.1.
het op 29 juni 2016 ter griffie ontvangen verzoekschrift met producties;
1.2.
het op 12 juli 2016 ter griffie ontvangen verweerschrift met producties;
1.3.
de nadere producties van de zijde van [werkgever] ter griffie ontvangen op 20 juli 2016;
1.4.
de mondelinge behandeling die op 3 augustus 2016 heeft plaatsgevonden, waarbij partijen de standpunten nader hebben toegelicht, mr. Van der Beek-Verdoorn mede aan de hand van een pleitnotitie die is overgelegd;
1.5.
ten slotte is de uitspraak op het verzoek bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
[werknemer] , geboren op [geboortedatum] , is op 1 juni 1999 in dienst getreden bij (de rechtsvoorgangster van) [werkgever] . De laatste functie die [werknemer] vervulde, was die van eerste monteur/magazijn medewerker/keurmeester, tegen een loon van € 2.564,66 bruto per maand, exclusief vakantietoeslag.
2.2.
Op de arbeidsovereenkomst was de cao Metaal & Techniek van toepassing.
2.3.
De bedrijfsactiviteiten van [werkgever] bestaan uit het vervaardigen, repareren en onderhouden van machines en werktuigen voor land- en tuinbouw. Daarnaast heeft zij een groothandel in landbouwmachines, werktuigen en tractoren.
2.4.
[werkgever] heeft het UWV op 2 november 2015 gevraagd om een verklaring dat zij voldoet aan de voorwaarden voor de Overbruggingsregeling transitievergoeding (hierna de Overbruggingsregeling).
2.5.
[werkgever] heeft op 10 november 2015 bij het UWV een ontslagvergunning gevraagd voor [werknemer] . De ontslagaanvraag was gebaseerd op bedrijfseconomische redenen.
2.6.
Bij beslissing van 3 december 2015 heeft het UWV [werkgever] toestemming verleend om de arbeidsovereenkomst met [werknemer] op te zeggen.
2.7.
Bij beslissing van 3 december 2015 heeft het UWV verklaard dat [werkgever] niet aan de voorwaarde van artikel 24 lid 2 sub a Ontslagregeling voldoet, zodat de Overbruggingsregeling niet op haar van toepassing is. Het UWV overweegt daartoe onder meer: “
U moet aan deze voorwaarden voldoen:
(…)
Uw onderneming heeft een negatief nettoresultaat over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst van de werknemer (s) eindigt of niet wordt voortgezet.
U voldoet niet aan deze voorwaarde. Over het boekjaar 2013 is het netto resultaat van de onderneming groter geweest dan nul.”
(…)
2.8.
Bij brief van 7 december 2015 heeft [werkgever] de arbeidsovereenkomst met [werknemer] per 1 april 2016 opgezegd. Daarbij is de opzegtermijn van vier maanden, verminderd met de duur van de behandeling van 24 dagen bij het UWV, in acht genomen.
2.9.
[werkgever] heeft aan [werknemer] een transitievergoeding van € 2.308,19 bruto betaald, berekend volgens de Overbruggingsregeling.

3.Het verzoek

3.1.
[werknemer] verzoekt [werkgever] te veroordelen tot betaling van de (resterende) transitievergoeding van € 15.926,53 bruto als bedoeld in artikel 7:673 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
3.2.
Aan dit verzoek legt [werknemer] ten grondslag – kort gezegd – dat het dienstverband langer dan twee jaren heeft geduurd en dat het door [werkgever] is opgezegd. Op grond van artikel 7:673 lid 1 BW is [werkgever] aan hem een transitievergoeding verschuldigd van € 18.234,72 bruto.
De Overbruggingsregeling is niet van toepassing op [werkgever] ; zij voldoet immers niet aan de voorwaarde van artikel 24 lid 2 sub a Ontslagregeling. Om aan die voorwaarde te voldoen moet de werkgever een negatief resultaat hebben behaald over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst met de werknemer is beëindigd. [werkgever] heeft over het boekjaar 2013 een netto resultaat behaald dat groter was dan nul en voldoet daarom niet aan de voorwaarde. Om die reden heeft het UWV de door [werkgever] verzochte verklaring dat zij in aanmerking komt voor de Overbruggingsregeling afgewezen.
Ondanks herhaalde verzoeken daartoe heeft [werkgever] niet de volledige transitievergoeding betaald. Er is slechts € 2.308,19 bruto betaald, zodat nog € 15.926,53 bruto is verschuldigd.

4.Het verweer

4.1.
[werkgever] verweert zich en stelt dat het verzoek om haar te veroordelen tot betaling van de gevorderde transitievergoeding moet worden afgewezen.
4.2.
[werkgever] voert daartoe – samengevat – het volgende aan. Zij voldoet aan de voorwaarden die de Overbruggingsregeling stelt. Weliswaar is er in het boekjaar 2013 sprake van een positief resultaat, maar het (gesaldeerde) nettoresultaat van haar onderneming over de afgelopen drie jaren is negatief. Dat in 2013 een positief resultaat is behaald is terug te voeren op de uitkering van de schadepenningen in dat jaar voor een brandschade die in 2012 is ontstaan. De schade-uitkering is volledig teruggevloeid in de opbouw van de onderneming. Zonder deze schade-uitkering zou in 2013 sprake zijn geweest van een negatief bedrijfsresultaat. De overbruggingsregeling zoals die is neergelegd in artikel 24 van de Ontslagregeling is daarom wel van toepassing. Dat heeft tot gevolg dat bij de berekening van de transitievergoeding de dienstjaren van [werknemer] vóór 1 mei 2013 niet behoeven te worden meegenomen. Dat leidt ertoe dat de aan [werknemer] toekomende transitievergoeding € 2.308,19 bruto bedraagt. Zij heeft dat bedrag al aan [werknemer] betaald, zodat zij hem niets meer is verschuldigd.
4.3.
Op de overig stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[werknemer] heeft het verzoek tijdig ingediend. Het is ontvangen binnen drie maanden nadat de arbeidsovereenkomst tussen partijen is geëindigd.
5.2.
Tussen partijen is in geschil of aan [werknemer] de wettelijke transitievergoeding ex artikel 7:673 lid 1 BW toekomt, berekend op € 18.234,72 bruto, of, zoals door [werkgever] is bepleit, de reeds door haar betaalde (lagere) transitievergoeding van € 2.308,19 bruto conform de Overbruggingsregeling voor kleine werkgevers.
5.3.
Het wettelijk kader voor de beantwoording van die vraag ligt besloten in de hiervoor reeds genoemde Overbruggingsregeling (artikel 7:673d BW in verbinding met de cumulatieve voorwaarden neergelegd in artikel 24 van de Ontslagregeling). Met deze regeling wordt voorzien in een overgangssituatie voor kleine werkgevers die met de invoering van de transitievergoeding in artikel 7:673 BW bij een ontslagprocedure via het UWV sinds de invoering van de WWZ een vergoeding verschuldigd zijn aan de werknemer, daar waar dat voorheen niet het geval was.
5.4.
De Overbruggingsregeling houdt, samengevat weergegeven, in, dat in geval van beëindiging van de arbeidsovereenkomst wegens bedrijfseconomische omstandigheden, een werkgever met 25 werknemers of minder bij de berekening van de transitievergoeding voor wat betreft de duur van de arbeidsovereenkomst de maanden die gelegen zijn vóór 1 mei 2013 buiten beschouwing kan laten. Daarbij gelden krachtens artikel 24, tweede lid, van de Ontslagregeling de volgende voorwaarden:
het netto resultaat van de onderneming van de werkgever over het boekjaar, bedoeld in het derde lid, en de twee daaraan voorafgaande boekjaren is kleiner geweest dan nul;
de waarde van het eigen vermogen van de onderneming van de werkgever was negatief aan het einde van het boekjaar voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt, of niet wordt voortgezet; en
binnen de onderneming van de werkgever aan het einde van het boekjaar dat eindigt voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst eindigt of niet wordt voortgezet, is de waarde van de vlottende activa kleiner dan de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste één jaar.
5.5.
Het UWV heeft in zijn beslissing van 3 december 2015 geoordeeld dat [werkgever] heeft voldaan aan de hiervoor onder b. en c. omschreven voorwaarden. Volgens het UWV voldoet [werkgever] niet aan de onder a. geformuleerde voorwaarde dat het nettoresultaat van de onderneming over de drie boekjaren voorafgaand aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst van [werknemer] eindigt of niet is voortgezet, negatief is geweest. Over het boekjaar 2013 is het nettoresultaat van de onderneming groter geweest dan nul. Het UWV heeft om die reden verklaard dat [werkgever] niet aan de voorwaarden Overbruggingsregeling transitievergoeding voldoet.
5.6.
De kern van het tussen partijen gerezen geschil gaat om de vraag hoe de hiervoor onder 5.4. a weergegeven voorwaarde moet worden uitgelegd.
5.6.1.
[werknemer] stelt zich op het standpunt dat de werkgever niet aan de voorwaarde voldoet als die in tenminste één van de drie boekjaren voorafgaande aan het boekjaar waarin de arbeidsovereenkomst is geëindigd een positief netto resultaat heeft behaald. [werkgever] heeft in 2013 een positief netto resultaat behaald en voldoet daarom volgens hem niet aan de voorwaarde.
5.6.2.
[werkgever] stelt zich op het standpunt dat daarbij moet worden gekeken naar het gemiddelde netto resultaat over die drie boekjaren. Het gemiddelde netto resultaat over die drie boekjaren van haar onderneming is negatief. Het bescheiden positieve resultaat over 2013 is uitsluitend behaald, omdat in dat jaar de schadepenningen zijn uitgekeerd die betrekking hebben op een brandschade uit 2012. Indien de schadepenningen in 2012 zouden zijn uitgekeerd (het jaar waarin de schade is geleden), zou het resultaat over alle drie boekjaren (2013 t/m 2015) negatief zijn geweest aldus [werkgever] . Bovendien mag volgens haar niet uit het oog worden verloren dat de schade-uitkering een uitkering op grond van een herbouwverzekering betreft. Tegenover de uitkering van de schadepenningen staat een herbouwplicht. [werkgever] verwijst daartoe naar de verzekeringsvoorwaarden van Interpolis (hoofdstuk 2) die zij heeft overgelegd.
5.6.3.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Vóór de inwerkingtreding van de WWZ (Wet Werk en Zekerheid) kon de werkgever via de route van het UWV, na verkregen toestemming, een werknemer ontslaan waarbij de werkgever in de regel geen vergoeding aan de werknemer was verschuldigd. Met de komst van de WWZ is daarin verandering gekomen en is de werkgever ook bij het volgen van de UWV-route bij ontslag van de werknemer de transitievergoeding verschuldigd. Artikel 7:673d BW is bij amendement aan de WWZ toegevoegd om kleine werkgevers met wie het financieel slecht gaat en om die reden werknemers moeten ontslaan, te ontzien. De regeling is bedoeld om de kleine werkgever niet te confronteren met de betaling van een (aanzienlijke) transitievergoeding over perioden waarin geen rekening behoefde te worden gehouden met deze verplichting. Die slechte financiële situatie zal moeten blijken uit onder meer de jaarrekeningen van de voorafgaande drie jaren. Dit artikel 7:673d BW zal per 1 januari 2020 vervallen omdat de werkgever dan voldoende tijd heeft gehad om reserves op te bouwen voor uit te keren transitievergoedingen.
In de parlementaire geschiedenis van dit wetsartikel noch in die van de Overbruggingsregeling zijn aanknopingspunten te vinden op welke wijze het resultaat van de drie voorliggende boekjaren moet worden beoordeeld. Over elk jaar afzonderlijk (de visie van [werknemer] ) dan wel over de drie jaren gemiddeld (de visie van [werkgever] ).
De kantonrechter gaat er van uit dat in beginsel het gemiddelde van de drie voorafgaande boekjaren van belang is om te bepalen of de werkgever voldoet aan de gestelde voorwaarden. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat het doel van deze regeling is om de kleine werkgever met wie het in bedrijfseconomisch opzicht slecht gaat en die om die reden verzoekt de arbeidsovereenkomst met een werknemer te beëindigen, ter zake de verschuldigde transitievergoeding te ontzien. Uit de door [werkgever] overgelegde stukken blijkt dat het netto resultaat over de drie voorafgaande jaren gemiddeld genomen negatief is geweest. Tevens speelt een rol dat tussen partijen niet in geschil is dat het (bescheiden) positieve netto resultaat van boekjaar 2013 kan worden toegeschreven aan de uitkering van schadepenningen die Interpolis heeft uitgekeerd voor een schade die in 2012 is ontstaan. Tegenover die schade-uitkering staat een herbouwplicht. Zonder die schade-uitkering zou [werkgever] in 2013, net als in 2014 en 2015, een negatief resultaat hebben behaald.
5.7.
Het voorgaande betekent dat [werkgever] voldoet aan de hiervoor onder 5.4 onder a weergegeven voorwaarde van de Overbruggingsregeling, zodat deze regeling van toepassing is. [werkgever] heeft aan [werknemer] een transitievergoeding van
€ 2.308,19 bruto betaald, berekend volgens de Overbruggingsregeling. Dat leidt ertoe dat het verzoek van [werknemer] tot toekenning van de (resterende) wettelijke transitievergoeding ex artikel 7:673 BW moet worden afgewezen.
5.8.
Gelet op de uitkomst van de zaak, is de kantonrechter van oordeel dat het redelijk is dat partijen ieder hun eigen proceskosten dragen.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt.
Deze beschikking is gegeven door mr. G.J. Roeterdink, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 25 augustus 2016.