ECLI:NL:RBOBR:2016:4868

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2016
Publicatiedatum
2 september 2016
Zaaknummer
SHE 16/2515
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van artikel 13b Opiumwet na aantreffen softdrugs

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant op 2 september 2016 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bestuursrechtelijke procedure. Verzoekers, vertegenwoordigd door hun gemachtigde mr. R. Janssen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van de burgemeester van de gemeente Helmond, dat hen gelastte hun woning te sluiten voor een periode van drie maanden vanwege het aantreffen van een handelshoeveelheid softdrugs. De burgemeester had op 8 augustus 2016 besloten om de woning te sluiten, na het aantreffen van 16 hennepplanten en 1536 gram henneptoppen, en attributen die duiden op professionele drugshandel. Verzoekers voerden aan dat de burgemeester niet bevoegd was tot sluiting, omdat de hennepplanten voor eigen gebruik waren en niet verkocht werden. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester op basis van artikel 13b van de Opiumwet bevoegd was om de woning te sluiten, omdat er een handelshoeveelheid drugs was aangetroffen. De voorzieningenrechter hield echter rekening met het tijdsverloop van achtenhalve maand tussen het aantreffen van de drugs en het opstellen van de bestuurlijke rapportage, en concludeerde dat dit een bijzondere omstandigheid was die in de besluitvorming moest worden betrokken. Uiteindelijk werd het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, werd het bestreden besluit geschorst en werd de burgemeester veroordeeld in de proceskosten van de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/2515
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 september 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Janssen),
en
de burgemeester van de gemeente Helmond, verweerder
(gemachtigden: mr. P. Helmus en W.J.E. Reen-Vossen).

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoekers gelast de woning gelegen aan de [adres] (hierna: de woning) met ingang van dinsdag 16 augustus 2016 tot woensdag 16 november 2016 (drie maanden) te sluiten en gesloten te houden.
Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij brief van 15 augustus 2016 heeft verweerder de voorzieningenrechter meegedeeld dat verweerder lopende het verzoek tot een voorlopige voorziening niet tot sluiting van de woning zal overgaan, mits de voorlopige voorziening in augustus 2016 dient.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 augustus 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn zoon. De gemachtigde van eiser heeft de zitting niet kunnen bijwonen wegens vakantie. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter stelt voorop dat zijn oordeel een voorlopig karakter heeft en de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet bindt.
2. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten.
In een op ambtseed opgemaakte bestuurlijke rapportage van 6 juni 2016 van de Politie Oost-Brabant is, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Aantreffen hennepkwekerijBij de doorzoeking in de woning aan de [adres] , werden diverse aan de hennepteelt te relateren goederen aangetroffen en in beslag genomen.
Een hennepkwekerij met vijf (5), nagenoeg volwassen, hennepplanten werd aangetroffen in een afgescheiden gedeelte van de berging behorende tot het perceel op het adres [adres] . Deze ruimte was te bereiken vanuit een ander gedeelte van deze berging, die dienst deed als een soort bijkeuken. In deze ruimte was onder andere een wasmachine aanwezig.
in de ruimte waar deze wasmachine stond, werden onder een soort van werkbank 11 hennepstekken aangetroffen waarboven TL-lampen waren bevestigd, kennelijk om deze hennepstekken warm te houden en welke aan één zijde waren afgedekt met een laken, kennelijk aangebracht om de warmte van de TL-lampen gecentraliseerd te houden.
Verder werd in deze ruimte een opgehangen droognet aangetroffen met daarop een hoeveelheid van in totaal 1536 gram natte henneptoppen die te drogen lag.
In deze ruimte werden verder gebruikte sealbags aangetroffen. In de hennepteelt worden dergelijke sealbags gebruikt om natte en gedroogde hennep enigszins reukvrij te kunnen vervoeren.
Verder werden in die ruimte nog gebruikte gripzakken en nieuwe gripzakken aangetroffen. Er werd onder andere een zwart gevlochten mandje aangetroffen met daarin een vijftal pakken met nieuwe gripzakken.
Tevens werd in deze ruimte nog een mandje aangetroffen met daarin gebruikte sealbags met een sterke hennepgeur, nieuwe gripzakken, een glazen (weeg)schaal met hennepresten en oude henneptoppen, en een mandje met daarin onder andere hennepresten en een gebruikte schaar.
Diefstal stroom
(…)
De stroomvoorziening van de kwekerij werd onderzocht door een fraude-inspecteur van de netwerkbeheerder Enexis. Hierbij werd geconstateerd dat de stroomvoorziening ten behoeve van de kwekerij illegaal werd afgenomen. Het bleek dat de kwekerij afzonderlijk buiten de meter was aangesloten. (…)
Ontmanteling en beslag
De hennepkwekerij werd ontmanteld. De officier van justitie van het parket Oost-Brabant, had opdracht gegeven tot ontmanteling van de kwekerij en vernietiging van de in beslag genomen voorwerpen (hennepplanten, hennepstekken en inbeslaggenomen verwarming, ventilator, assimilatielampen en koolstoffilter).
Aantreffen vuurwapen en munitie
Bij de doorzoeking werden tevens nog in het kader van de Wet Wapens en Munitie de navolgende goederen aangetroffen en in beslag genomen:

Een automatisch vuurwapen, merk Uzi;

Een geluiddemper behorend bij het automatische vuurwapen, merk Uzi

Een leeg patroonmagazijn behoren bij dit atomische vuurwapen, merk Uzi
Dit automatische vuurwapen met geluiddemper en leeg patroonmagazijn werd aangetroffen op de zolder.

Patroonmagazijn behorend bij automatisch vuurwapen met daarin 32 patronen.
Deze munitie en patroonmagazijn met patronen was verpakt in een plastic draagtas en in een houten sigarendoosje.
Deze plastic draagtas en sigarendoosjes werden eveneens aangetroffen op de zolder van de woning, verstopt onder schroefvast bevestigde houten vloerplaten van de woning.(…)”
Bij brief van 28 juni 2016 heeft verweerder verzoekers laten weten het voornemen te hebben om de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet te sluiten voor de duur van drie maanden.
3. Met verwijzing naar de “Beleidsregel handhavingsprotocol Opiumwet 13b Helmond 2016” (hierna: het beleid) heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder wijst er op dat er een handelshoeveelheid softdrugs is aangetroffen (16 hennepplanten en 1536 gram henneptoppen), op grond waarvan tot sluiting kan worden overgegaan. Ook zijn attributen aangetroffen die wijzen op professionaliteit van de handel in drugs en is sprake van het illegaal afnemen van stroom.
4. Verzoekers hebben aangevoerd dat verweerder niet bevoegd is tot het sluiten van de woning, nu niet is voldaan aan het criterium “verkopen, afleveren, verstrekken dan wel daartoe aanwezig hebben”. De hennepplanten zijn voor eigen gebruik en de hennepstekjes zijn van een familielid.
5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
6. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet, is de burgemeester bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in woningen of lokalen dan wel in of op bij woningen of zodanige lokalen behorende erven een middel als bedoeld in lijst I of lijst II wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt, dan wel daartoe aanwezig is.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), waaronder de uitspraak van 24 april 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:BZ8430), geldt dat voor het ontstaan van de bevoegdheid om bestuursdwang toe te passen niet vereist is dat daadwerkelijk softdrugs in de woning zijn verhandeld. Uit het woord "daartoe" in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet volgt dat de burgemeester bevoegd is een woning op grond van die bepaling te sluiten, indien daarin een handelshoeveelheid drugs, die geacht wordt te zijn bestemd voor verkoop, aflevering of verstrekking, wordt aangetroffen.
8. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid softdrugs kon verweerder uitgaan van een handelshoeveelheid. Hiermee is de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet in beginsel gegeven. Een dergelijke hoeveelheid impliceert immers handel. Het is dan aan verzoekers om het tegendeel aannemelijk te maken. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd omtrent de toedracht van de aanwezigheid van de aangetroffen softdrugs acht de voorzieningenrechter onvoldoende. Het betoog faalt.
9. Verzoekers voeren verder aan dat in geval van een woningsluiting, slechts in ernstige gevallen van het uitgangspunt van een waarschuwing mag worden afgeweken.
10. In het beleid is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“Overtredingen softdrugs

Indien in woningen of bij de woningen behorende erven een middel als bedoeld in artikel 3 van de Opiumwet (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is, met een hoeveelheid vanaf 6 planten of 30 gram, worden de volgende bestuursrechtelijke maatregelen getroffen:

Overtredingen/andere bepalingen
Politie/toezichthouder
OM
Bestuur
Softdrugs verkoop, aflevering of verstrekking, dan wel daartoe aanwezig;
Hoeveelheid: ≥ 6 planten of ≥ 30 gram.
Constatering overtreding en inbeslagname van de drugs. De politie maakt een bestuurlijke rapportage op conform de beleidsafspraken tussen OM en politie en stuurt deze rapportage naar de burgemeester.
Onderzoek en waar mogelijk strafrechtelijke vervolging instellen conform de Aanwijzing Opiumwet.
1e keer: Sluiting voor de duur van 3 maand
2e keer: Sluiting voor de duur van 6 maanden
3e keer: Sluiting voor onbepaalde tijd.
In beginsel sluit de zwaarte van de sanctie aan op de ernst van de overtreding. Het gaat om de proportionaliteit van de sanctie ten opzichte van de overtreding. Indien de situatie dermate ernstig is, kan de burgemeester besluiten de eerste stap te laten vervallen en direct overgaan naar stap twee.
De burgemeester kan ook overgaan naar stap 1 uit de matrix, indien er minder dan 6 planten of minder dan 30 gram softdrugs wordt aangetroffen.
In beide situaties zijn de volgende aanvullende indicatoren van belang bij de afweging:
• Indicatoren van enige professionaliteit: de professionaliteit wordt afgemeten aan de aanwezigheid van attributen in het lokaal die wijzen op regelmatige handel in verdovende middelen - zoals weegschalen, grote hoeveelheden cash geld, verpakkings- en versnijdingsmaterialen etc. – of attributen die wijzen op beroeps- of bedrijfsmatige teelt;
• Antecedenten bij de eigenaar, bewoner of (ver)huurder
• Overlast gerelateerd aan handel in drugs
• Overige feiten of omstandigheden die duiden op drugshandel in georganiseerd verband.
De genoemde indicatoren zijn niet limitatief: ook andere hier niet genoemde indicatoren kunnen meewegen bij de beslissing af te wijken van de matrix.”
11. Uit de uitspraak van de Afdeling van 30 juli 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2859) volgt dat een beleid, waarbij direct tot sluiting van een woning wordt overgegaan bij het aantreffen van een hoeveelheid softdrugs die groter is dan een gebruikershoeveelheid, niet in zijn algemeenheid onredelijk is. Daarbij wijst de Afdeling erop dat in artikel 13b van de Opiumwet geen onderscheid wordt gemaakt tussen harddrugs en softdrugs. In deze zaak ziet de voorzieningenrechter geen reden om anders te oordelen waarbij wordt meegewogen dat afwijking van de beleidsregel niet alleen ten nadele van eiser mogelijk is, maar in het geval van bijzondere omstandigheden ook ten voordele, zoals volgt uit artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht. Verweerder was in beginsel dan ook bevoegd om de woning voor een periode van drie maanden te sluiten. Het betoog faalt.
12. Verzoekers betogen dat het sluiten van de woning voorbij gaat aan het doel van artikel 13b van de Opiumwet, dat immers ziet op herstel van de gewenste situatie. Verzoekers wijzen erop dat de softdrugs al op 22 september 2015 in de woning zijn aangetroffen, terwijl het bestreden besluit bijna elf maanden later is genomen en er sindsdien geen drugs meer in de woning zijn aangetroffen.
13. Ter zitting hebben de gemachtigden van verweerder desgevraagd toegelicht dat verweerder de bestuurlijke rapportage dateert van 6 juni 2016 en dat verweerder dus niet eerder de sluitingsprocedure kon opstarten, hetgeen bovendien het strafrechtelijk onderzoek zou doorkruisen.
14. De voorzieningenrechter stelt voorop dat het tijdsverloop niet met zich brengt dat geen herstelsanctie meer kan worden opgelegd.
15. Verweerder diende echter bij de uitoefening van zijn bevoegdheid naar het oordeel van de voorzieningenrechter wel rekening te houden met de bijzondere omstandigheid dat tussen het aantreffen van de softdrugs op 22 september 2015 en het opstellen van de bestuurlijke rapportage op 6 juni 2016 een periode van achtenhalve maand is gelegen en dat niet gebleken is van nieuwe overtredingen van de Opiumwet. Dat verweerder de bestuurlijke rapportage eerst na lange tijd van de politie heeft ontvangen dient voor rekening en risico van de burgemeester te komen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van
8 september 2010, ECL:NL:RVS:2010:BN6187). Het is aan verweerder om in de bezwaarfase dit tijdsverloop, anders dan in het bestreden besluit, kenbaar bij zijn heroverweging te betrekken. Het gegeven dat verweerder na het bekend worden van de bestuurlijke rapportage van 6 juni 2016 voortvarend heeft gehandeld, maakt dit niet anders.
16. Nu eraan kan worden getwijfeld of het bestreden besluit in bezwaar stand zal houden, terwijl het voor verzoekers van evident belang is om in hun woning te blijven en een woningsluiting onomkeerbaar is, ziet de voorzieningenrechter aanleiding om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen.
17. De voorzieningenrechter ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de proceskosten, die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht worden vastgesteld op € 496,–
(1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, met een waarde per punt van € 496,– en een wegingsfactor 1).
18. Ook bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder het door verzoekers betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekers vergoedt.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe;
- schorst het bestreden besluit tot zes weken nadat het besluit op bezwaar is bekendgemaakt;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 168,- aan verzoekers vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 496,-, te betalen aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L.W.M. Viering, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. E.C.J. Kohl griffier. De beslissing is uitgesproken op
2 september 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.