2.1.Als niet of onvoldoende weersproken en op grond van de overgelegde producties wordt uitgegaan van de volgende feiten:
Partijen zijn blijkens schriftelijke overeenkomst de dato 1 september 2009 een vennootschap onder firma, genaamd [naam vennootschap] , aangegaan ter zake de exploitatie van een horecabedrijf in Helmond. Deze overeenkomst zal hierna worden aangeduid als: “vennootschapsovereenkomst”.
Bij brief van 26 april 2013 heeft [gedaagde] deze overeenkomst opgezegd.
Tussen partijen is een geschil ontstaan betreffende de afwikkeling van de vennootschap.
De vennootschapsovereenkomst schrijft voor dat alle geschillen ter zake de vennootschap beslecht worden door arbiter(s).
Overeenkomstig de vennootschapsovereenkomst is bij beschikking van 25 september 2013 van de kantonrechter te Eindhoven op verzoek van [gedaagde] mr. L.E.M. van Boxsel tot arbiter benoemd.
In het kader van de arbitrale procedure heeft [gedaagde] onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat zij het recht heeft de vennootschap voort te zetten en dat zij, voor zover zij voor de overname van het aandeel in de vennootschap van [eiser] een waarde dient te vergoeden aan [eiser] , dit bedrag kan verrekenen met een vordering op [eiser] uit hoofde van geldleningen die zij stelt in privé aan [eiser] te hebben verstrekt.
Na een mondelinge behandeling op 17 juli 2014 heeft de arbiter op 27 augustus 2014 een tussenvonnis gewezen, waarin de arbiter met betrekking tot de gevorderde verklaring voor recht ten aanzien van de verrekenbevoegdheid – voor zover hier van belang – heeft overwogen:
“5.16 Dit verweer van [eiser] met betrekking tot het beroep van [gedaagde] op verrekening wordt verworpen. Als zekerheid voor terugbetaling van de geleende bedragen zijn in drie van de vier overgelegde schuldbekentenissen passages opgenomen. Een van die passages houdt bijvoorbeeld het volgende in (productie 8 memorie van eis): “(…) Ik waarborg mijn aandeel van mijn bedrijf ( [naam/adres bedrijf] ) voor dit lening. Als ik mijn aandeel verkoop moet ik mevrouw [gedaagde] het bovenstaande bedrag rechtstreeks betalen”.
8. Na uitgebrachte deskundigenberichten is vervolgens een arbitraal eindvonnis gewezen op 28 september 2015. In dit eindvonnis heeft de arbiter, voor zover hier van belang, voor recht verklaard dat voormelde VOF geëindigd is op 26 juli 2013, dat [gedaagde] het recht heeft de activiteiten van de vennootschap met uitsluiting van [eiser] voort te zetten en dat de waarde van het aandeel van [eiser] in het vermogen van de vennootschap nihil is.