ECLI:NL:RBOBR:2016:484

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
8 februari 2016
Publicatiedatum
8 februari 2016
Zaaknummer
01/845342-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzettelijke brandstichting met levensgevaar voor anderen en verminderd toerekeningsvatbaarheid

Op 8 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 4 mei 2015 in Helmond opzettelijk brand heeft gesticht in zijn woning. De verdachte, die op dat moment gedetineerd was, had brand gesticht door verschillende voorwerpen in zijn woning te besprenkelen met spiritus en deze in brand te steken. Dit leidde tot levensgevaar voor de bewoners van de naastgelegen woningen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in zijn vervolging. De verdachte heeft tijdens de zittingen op 17 augustus 2015 en 25 januari 2016 verklaard en de rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie.

De rechtbank heeft op basis van het bewijs, waaronder de bekennende verklaring van de verdachte en het dossier van de politie, geoordeeld dat wettig en overtuigend bewezen is dat de verdachte de ten laste gelegde feiten heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwd, gebaseerd op psychiatrische rapporten die een ziekelijke stoornis van de geestvermogens vaststelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, met aftrek van voorarrest, en heeft terbeschikkingstelling met voorwaarden opgelegd, waaronder verplichte opname in een FPA en begeleid wonen.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van het feit, de maatschappelijke onrust die het delict heeft veroorzaakt, en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De rechtbank heeft geoordeeld dat de opgelegde straf de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt en dat de maatregel van terbeschikkingstelling noodzakelijk is voor de beveiliging van de maatschappij en om herhaling van soortgelijke feiten te voorkomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845342-15
Datum uitspraak: 08 februari 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1954] ,
wonende te [adres 1] ,
thans gedetineerd te: [detentieadres] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 augustus 2015 en 25 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 juli 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 04 mei 2015 in de gemeente Helmond, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in zijn woning gelegen aan [adres 2] een bank en/of een piano en/of een boekenkast en/of de vloerbedekking voor de piano en/of de boekenkast en/of de televisie en/of de trap en/of de bekleding van de trap besprenkeld met spiritus, althans met een brandbare vloeistof en/of vervolgens deze vloeistof en/of voornoemde goederen met een aansteker, althans met een brandend voorwerp in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor de bewoners van de woningen [adres 3] en [adres 4] en/of terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de naastgelegen woningen [adres 3] en [adres 4] te duchten was;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bronnen.
1. Een dossier van de politie Eenheid Oost-Brabant, district Helmond, basisteam Peelland, met registratienummer PL2100-2015097447, afgesloten d.d. 19 mei 2015, aantal doorgenummerd bladzijden: 86. Dit dossier bevat een verzameling wettig opgemaakte processen-verbaal die in de onderhavige zaak in het kader van het opsporingsonderzoek zijn opgemaakt alsmede (eventueel) andere bescheiden.
2. De bekennende verklaring verdachte ter terechtzitting d.d. 25 januari 2016.
Inleiding.
Op maandag 4 mei 2015 rond 3.52 uur kwam er bij de politie een melding binnen dat de tussenwoning aan [adres 2] te Helmond in brand stond. Verdachte heeft, door op meerdere plaatsen voorwerpen in zijn woning te besprenkelen met spiritus en deze vervolgens aan te steken met een aansteker, brand gesticht in zijn eigen woning. Verdachte heeft vervolgens zijn woning verlaten. Zowel in de woning aan de [adres 3] als de woning aan de [adres 4] lagen, gelet op het nachtelijke tijdstip, personen te slapen.
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie acht bewezen hetgeen verdachte is tenlastegelegd.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman is van mening dat hetgeen aan verdachte ten laste is gelegd bewezen kan worden verklaard.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht op grond van:
  • proces-verbaal sporenonderzoek (bron 1, p. 63-65);
  • verklaring [getuige 1] (bron 1, p. 29-31)
  • verklaring [getuige 2] (bron 1, p. 44-45)
  • de bekennende verklaring van verdachte ter zitting d.d. 25 januari 2016,
wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de aan hem ten laste gelegde feiten heeft gepleegd zoals hierna uitgeschreven in de bewezenverklaring.
De rechtbank heeft gelet op het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 04 mei 2015 in de gemeente Helmond, opzettelijk brand heeft gesticht, hebbende hij, verdachte, toen aldaar opzettelijk in zijn woning gelegen aan [adres 2] een bank en een piano en een boekenkast en de vloerbedekking voor de piano en de boekenkast en de televisie en de trap en de bekleding van de trap besprenkeld met spiritus, en vervolgens deze vloeistof en voornoemde goederen met een aansteker, in brand gestoken, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander of anderen, te weten voor de bewoners van de woningen [adres 3] en [adres 4] en terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor de naastgelegen woningen [adres 3] en [adres 4] te duchten was
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie is van mening dat aan verdachte dient te worden opgelegd een gevangenisstraf voor de duur van 282 dagen, met aftrek van het voorarrest. Daarnaast dient aan verdachte te worden opgelegd de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden, zoals gesteld in het rapport van de reclassering, Novadic Kentron, 13 januari 2016. Deze maatregel dient dadelijk uitvoerbaar te worden verklaard. De inbeslaggenomen sleutelbos kan aan verdachte worden teruggegeven.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman van verdachte kan zich vinden in de eis van de officier van justitie.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting midden in de nacht, terwijl daarvan levensgevaar voor zijn buren en gevaar voor de naastgelegen woningen te duchten was. Een delict als het onderhavige veroorzaakt grote maatschappelijke onrust en gevoelens van angst en onveiligheid onder burgers. Daar komt nog bij dat het door verdachte gepleegde strafbare feit grote materiële schade heeft veroorzaakt. Verdachte heeft door zijn gedragingen welbewust een zeer groot en levensbedreigend gevaar voor anderen in het leven geroepen. Dat verdachte zich daarvan bewust is geweest volgt uit zijn verklaring ter terechtzitting waarin hij aangaf dat hij schrok van de aanblik van het vuur aan de voorzijde van zijn woning en dat hij zich om die reden uit de voeten maakte. Verdachte heeft weliswaar ook verklaard – en de rechtbank wil hem daarin wel geloven – dat hij zijn Poolse buren op [adres 3] nog heeft willen waarschuwen door tot tweemaal toe bij hen aan te bellen, maar uit de verklaring van deze Poolse buren blijkt dat zij niet door het aanbellen van verdachte, maar door het alarm slaan van de Turkse buren op [adres 4] zijn gewaarschuwd dat de naastgelegen woning in brand stond en zich vervolgens in veiligheid hebben kunnen brengen. Dat er als gevolg van de brandstichting geen doden of gewonden zijn te betreuren is derhalve geenszins aan verdachte te danken.
Kijkend naar de persoon van verdachte, houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte reeds eerder, weliswaar in 2002, voor brandstichting tot een gevangenisstraf werd veroordeeld. Voorts heeft verdachte ter zitting verklaard dat hij reeds langer op de hoogte was van het feit dat de door hem gebruikte medicatie mogelijk zou kunnen leiden tot het ontstaan van ontremmingen in zijn gedrag. Verdachte had dit effect, zo verklaarde hij zelf, ook bij zichzelf bemerkt. Verdachte heeft zulks desondanks niet aan de orde gesteld bij zijn huisarts, van wie hij telkens de herhalingsrecepten ontving. De rechtbank ziet reeds daarom geen reden om met de eventuele ontremmende effecten van het medicatiegebruik op het gedrag van verdachte rekening te houden.
In het voordeel van verdachte betrekt de rechtbank het volgende.
Op 22 september 2015 heeft psychiater dr. T.W.D.P. van Os omtrent verdachte een psychiatrisch rapport
pro justitiaopgemaakt. In dit rapport is onder meer het navolgende vermeld. Bij verdachte is sprake van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens, te weten een dysthyme stoornis, cannabisafhankelijkheid en benzodiazepine afhankelijkheid. Dit was eveneens het geval ten tijde van het ten laste gelegde. De ziekelijke stoornis beïnvloedde verdachtes gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde op een zodanige manier, dat het ten laste gelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. De psychiater heeft geadviseerd om verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
Eenzelfde conclusie met betrekking tot de toerekeningsvatbaarheid van verdachte is getrokken door forensisch GZ-psycholoog, drs. F.C.P. Zuidhof in zijn psychologisch rapport
pro justitiavan 25 september 2015. Volgens de psycholoog is bij verdachte sprake van een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) met angstige spanningen (vroeg begin, matige ernst). Voorts is sprake van een persoonlijkheidsstoornis –ongespecificeerd met schizoïde en ontwijkende (mogelijk ook afhankelijke) kenmerken. Tot slot is er sprake van een stoornis in cannabisgebruik (cannabisafhankelijkheid).
De rechtbank neemt deze conclusies en adviezen over in die zin dat de rechtbank verdachte ter zake van het hiervoor bewezen verklaarde als verminderd toerekeningsvatbaar beschouwt.
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van vijftien (15) maanden.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking brengt en de officier van justitie bij de eis met name onvoldoende oog heeft gehad voor de reële en ernstige gevaarzetting voor met name de bewoners van de naastgelegen woningen, die verdachte met zijn handelen heeft veroorzaakt. De hierna te bespreken – ook door de rechtbank onderschreven – noodzaak van behandeling van verdachte kan er niet toe leiden dat qua strafmaat wordt volstaan met een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die verdachte thans reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
De maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
Uit de hiervoor reeds genoemde psychiatrische en psychologische
pro justitiarapporten van respectievelijk psychiater dr. T.W.D.P. van Os en GZ-psycholoog drs. F.C.P. Zuidhof blijkt voorts -kort gezegd - dat er bij verdachte een gemiddeld tot hoog risico op delictherhaling bestaat. Genoemde deskundigen geven aan dat, gelet op de gediagnosticeerde problematiek, het ontbreken van adequate copingsmechanismen, de door de deskundigen gemaakte risicotaxatie alsmede de naar verwachting lange tijd die gemoeid zal zijn met de klinische behandeling en met name het ambulante vervolgtraject, de voorkeur uit gaat naar toepassing van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De reclassering, Novadic Kentron, heeft in haar adviesrapport van 13 januari 2016 het advies van de beide gedragsdeskundigen onderschreven. Voorts zijn er in laatstgenoemd rapport voorwaarden gesteld waaraan verdachte zich zou moeten houden binnen het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden.
De rechtbank verenigt zich met de hiervoor vermelde conclusies en adviezen in die zin, dat ook de rechtbank van oordeel is, dat aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling moet worden opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is deze maatregel passend en geboden in het kader van de beveiliging van de maatschappij en de beëindiging van de kans op het opnieuw begaan van soortgelijke feiten door verdachte. De rechtbank overweegt voorts dat ook aan de formele voorwaarden om de maatregel van terbeschikkingstelling op te leggen is voldaan. De hierna te kwalificeren feiten betreffen misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaar of meer is gesteld. Voorts merkt de rechtbank op dat het misdrijven betreffen die gericht zijn tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De rechtbank ziet in de persoonlijkheidsproblematiek van verdachte en het feit dat er sprake is van recidivegevaar bij verdachte aanleiding de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden te gelasten, een en ander onder de voorwaarden die hierna in de beslissing zijn verwoord. De rechtbank is van oordeel dat middels het verbinden van de door de reclassering geadviseerde voorwaarden aan de maatregel van terbeschikkingstelling de beveiliging van de maatschappij voldoende wordt gewaarborgd en het gevaar op herhaling ook afdoende wordt ingeperkt. Verdachte heeft zich ter terechtzitting bereid verklaard tot naleving van deze door de reclassering geadviseerde voorwaarden.
De rechtbank betrekt bij haar oordeel tevens dat aan verdachte voor zijn persoonlijkheidsproblematiek niet eerder een intensieve (klinische) behandeling binnen een lichter juridisch kader is opgelegd.
De rechtbank zal de reclassering aanwijzen als instantie die aan verdachte hulp en steun zal verlenen.

Beslag.

De rechtbank zal de teruggave gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen aan verdachte nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van strafvordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 37a, 38, 38a, 57, 157.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen teduchten isenopzettelijk brand stichten, terwijl daarvan levensgevaar voor een ander teduchten is Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregel:
- Gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27
Wetboek van Strafrecht
- Terbeschikkingstelling met voorwaarden voor de duur van 2 jaar
Stelt als algemene voorwaarde dat de veroordeelde:
- zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich meldt en zich blijft melden bij Novadic-Kentron, Verslavingsreclassering, dr. Poletlaan 74-76 te Eindhoven, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich op basis van de door het NIFP-IFZ afgegeven indicatiestelling op laat nemen in FPA Vincent van Gogh te Venray of een soortgelijke intramurale instelling, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven;
- aansluitend aan de klinische opname zijn medewerking verleent aan een traject dat gericht is op huisvesting/begeleid wonen bij RIBW-woonbegeleiding of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, aldaar op die aangegeven locatie te verblijven en zich te houden aan het (dag-)programma dat deze voorziening in overleg met de reclassering heeft opgesteld, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- geen drugs- en alcohol zal gebruiken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
De controle op de naleving van deze bijzondere voorwaarde zal ondersteund worden door middel van middelencontrole waaraan veroordeelde zijn medewerking zal verlenen;
- zich aan de aanwijzingen en afspraken van de reclassering zal houden;
- zijn medewerking zal verlenen aan het opmaken en nakomen van de driepartijenovereenkomst houdende praktische afspraken, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- zich houdt aan richtlijnen van de behandelend geneesheer, ook indien dit inhoudt het zich houden aan medicatievoorschriften, zolang de betrokken geneesheer en de reclassering dit nodig achten;
- indien de reclassering dit nodig acht medewerking verleent aan een plaatsing in een kliniek in het kader van een "time-out" maatregel;
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland de veroordeelde bij de naleving van de voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Teruggave inbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: een sleutelbos.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. W. Schoorlemmer, voorzitter,
mr. M.Th. van Vliet en mr. E. Sikkema, leden,
in tegenwoordigheid van mr. P. van Etteger-Lubbers, griffier,
en is uitgesproken op 8 februari 2016.
Mr. Sikkema is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.