ECLI:NL:RBOBR:2016:4724

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 augustus 2016
Publicatiedatum
26 augustus 2016
Zaaknummer
01/865025-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontucht met minderjarige dochter, bewezenverklaring en strafoplegging

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontucht met zijn dochter. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meermalen seksueel misbruik van zijn dochter, die op het moment van de feiten tussen de 12 en 13 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 15 augustus 2016 werd het bewijs besproken, waaronder DNA-onderzoek dat bevestigde dat het aangetroffen sperma op een condoom van de verdachte was. De verklaring van het slachtoffer werd als betrouwbaar geacht, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van het vertrouwen van zijn dochter en dat de gepleegde feiten een grote inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit vormden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond geen aanleiding om de straf te verlagen ten opzichte van de eis van de officier van justitie, die vier jaar had gevorderd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865025-16
Datum uitspraak: 29 augustus 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Duitse Democratische Republiek) op [geboortedatum] 1965,
wonende te [adresgegevens] ,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 15 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 6 mei 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 15 augustus 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij
in de periode van 1 september 2013 tot en met 17 december 2014 te Geldrop, althans in het arrondissement Oost Brabant
meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
namelijk het meermalen
- betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in haar borsten en/of
- brengen en/of houden van een of meer van zijn vingers in/tegen haar vagina en/of
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in/tegen haar vagina
en/of
hij
in de periode van 18 december 2014 tot en met 26 februari 2016 te Geldrop, althans in het arrondissement Oost Brabant
meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, een of meer handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
namelijk het meermalen
- betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in haar borsten en/of
- brengen en/of houden van een of meer van zijn vingers in/tegen haar vagina
en/of
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in/tegen haar
vagina
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij
in de periode van 1 september 2013 tot en met 26 februari 2016 te Geldrop, althans in het arrondissement Oost Brabant
meermalen, althans eenmaal, met [slachtoffer] , zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had bereikt, ontucht heeft gepleegd
namelijk het meermalen
- betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in haar borsten en/of
- brengen en/of houden van een of meer van zijn vingers in/tegen haar vagina
en/of
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in/tegen haar
vagina;
Tengevolge van een kennelijke omissie in de tenlastelegging begaan, is in het primair tenlastegelegde in regel 20 tussen de woorden “bereikt” en “een of meer” weggevallen de woorden “buiten echt” en tussen de woorden “een of meer” en “handelingen” het woord “ontuchtige”. De rechtbank herstelt deze omissie en leest voormelde zinsnede zoals hiervoor is vermeld. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Overwegingen ten aanzien van het bewijs.

De rechtbank stelt aan de hand van het strafdossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende vast.
Op vrijdag 26 februari 2016 omstreeks 14.00 uur kwam er een casus melding binnen vanaf het [school] te Eindhoven. Dit is een school voor speciaal onderwijs. Er werd medegedeeld dat aldaar een 13 jarig kwetsbaar meisje verteld zou hebben dat zij seksueel misbruikt werd door haar vader. Het meisje zou hebben gesproken over verkrachting en het bij de borsten en vagina pakken. Ook zou zij aan de penis van vader hebben moeten zitten. Het zou plaatsvinden als moeder niet thuis was. Dit misbruik zou al 2 jaar lang gaande zijn. De laatste keer zou
dieochtend op 26 februari 2016 hebben plaats gevonden in de woning van het meisje en haar ouders.
Het meisje betreft [slachtoffer] . De vader van [slachtoffer] betreft de verdachte.
Er wordt vervolgens een onderzoek opgestart en er vindt dezelfde dag nog een informatief gesprek plaats met [slachtoffer] . Daarin verklaart zij – kort samengevat – dat zij sinds ongeveer 2 jaar seksueel misbruikt wordt door haar vader en dat de laatste keer op de ochtend van 26 februari 2016 had plaatsgevonden. Haar vader zou haar bij die laatste gelegenheid hebben betast, hebben gevingerd en hebben gepenetreerd met zijn penis. Hij gebruikte een condoom en zij had gezien dat hij dit condoom na afloop weg gooide in de prullenbak in de keuken. Verder verklaart zij nog over het misbruik dat bij eerdere gelegenheden heeft plaatsgevonden en waaruit dat misbruik specifiek bestond.
Op de avond van 26 februari 2016 heeft de politie de woning van de verdachte betreden ter doorzoeking en inbeslagname. Het onderzoek richtte zich voornamelijk op de inhoud van de afvalemmer in de keuken aangezien het slachtoffer had verklaard dat een bij het misbruik gebruikt condoom daarin was gedeponeerd. Aldaar werd vervolgens daadwerkelijk een gebruikt condoom en een condoomverpakking aangetroffen en veiliggesteld. Bemonsteringen van het condoom zijn vervolgens naar het NFI gestuurd voor DNA-onderzoek. Daarbij is het DNA-profiel van [slachtoffer] betrokken. Ook is van de verdachte wangslijmvlies afgenomen voor DNA-onderzoek.
Uit het DNA-onderzoek blijkt dat aan de binnenzijde van het condoom sperma is aangetroffen waarvan het DNA overeenkomt met dat van de verdachte. De kans dat het DNA van een willekeurig ander persoon dan verdachte is, is één op één miljard. Voorts is aan de buitenzijde van het condoom celmateriaal aangetroffen dat afkomstig kan zijn van [slachtoffer] . De kans dat het DNA van een willekeurig ander persoon dan [slachtoffer] is, is één op één miljard. Uit vervolgens verricht RNA-onderzoek (onderzoek naar de aard van het celmateriaal) blijkt dat het bovendien gaat om vaginale cellen. Naast het DNA van [slachtoffer] is aan de buitenzijde nog een afgeleid DNA-profiel aangetroffen dat matcht met het DNA van de verdachte.
Het aantreffen van het condoom op de vooraf door [slachtoffer] vermelde plek en de resultaten van het DNA-onderzoek leveren een zeer sterke onderbouwing op van de verklaring van aangeefster en wijzen sterk in de richting van daderschap van de verdachte.
De verdachte ontkent evenwel stellig zijn dochter te hebben misbruikt. Zijn verklaring over 26 februari 2016 komt er op neer dat [slachtoffer] rond 7 uur in de ochtend van huis vertrok richting school, dat hij vervolgens op de bank is gaan liggen, een pornofilm op de laptop heeft aangezet, dat hij zich heeft afgetrokken waarbij hij een condoom heeft gebruikt en dat hij na afloop het condoom in de afvalemmer heeft gedeponeerd.
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting betoogd dat de verdachte van het tenlastegelegde moet worden vrijgesproken en daartoe aangevoerd dat:
- de uitkomst van het DNA-onderzoek dient te worden uitgesloten van het bewijs omdat er onduidelijkheid is over het moment waarop wangslijmvlies is afgenomen van verdachte en of dat op de juiste wijze is aangeleverd bij het NFI;
- er niet kan worden vastgesteld dat het DNA en de aangetroffen vaginale cellen aan de buitenzijde op het onderzochte condoom afkomstig zijn van het slachtoffer, omdat het DNA van moeder niet bij het onderzoek is betrokken;
- er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] en dat haar verklaring wegens verschillende tegenstrijdigheden en inconsistenties niet betrouwbaar is en daarom niet tot bewijs mag worden gebruikt.
De rechtbank verwerpt de verweren van de raadsvrouwe. De rechtbank overweegt het volgende.
Uitslag DNA- en RNA-onderzoek.
De rechtbank is van oordeel dat de resultaten van het DNA- onderzoek niet uitgesloten hoeven te worden van het bewijs. Wat er ook zij van de door de verdediging gestelde onduidelijkheid over de precieze datum van afname van het wangslijmvlies bij verdachte, deze onduidelijkheid raakt op geen enkele wijze de uitvoering van het onderzoek naar de vraag of het DNA van het aan de buitenzijde van het condoom aangetroffen celmateriaal overeenkomt met het DNA van [slachtoffer] en dus ook niet de betrouwbaarheid van het resultaat van dat onderzoek voor zover inhoudende dat het DNA van dat celmateriaal overeenkomt met het DNA van [slachtoffer] . Alle bij dit specifieke onderzoek betrokken sporen zijn op de juiste wijze veiliggesteld en er zijn geen gebreken naar voren gekomen bij de uitvoering van het onderzoek. Andere redenen om aan de betrouwbaarheid van deze uitkomst te moeten twijfelen, heeft de rechtbank in het strafdossier of het verhandelde ter terechtzitting evenmin gevonden.
Voor zover de verdediging impliciet heeft willen betwisten dat vastgesteld kan worden dat het aan de binnenzijde van het condoom aangetroffen celmateriaal (sperma) van verdachte is, merkt de rechtbank op dat verdachte toch zelf heeft verklaard dat hij het in de afvalemmer aangetroffen condoom op de ochtend van 26 februari 2016 heeft gebruikt. Het resultaat van het DNA-onderzoek vindt op dit punt dan ook bevestiging in de verklaring van de verdachte. Redenen om aan de uitkomst van het DNA-onderzoek op dit punt te twijfelen, heeft de rechtbank dan ook niet kunnen vinden. Dat er verschillende data in het dossier worden genoemd waarop van de verdachte wangslijmvlies is afgenomen, is onvoldoende om daar redelijke twijfel over te kunnen zaaien.
Uit het onderzoek van het NFI blijkt dat DNA van [slachtoffer] is aangetroffen op de buitenzijde van het onderzochte condoom. Uit RNA-onderzoek van dezelfde bemonstering naar de aard van het celmateriaal blijkt dat de bemonstering vaginale cellen en huidcellen bevat.
Er was naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding om het DNA van moeder te betrekken bij het onderzoek. Het DNA-onderzoek betreft een autosomaal DNA-onderzoek en geen mt-DNA onderzoek. Impliciet heeft de verdediging met het verweer er blijk van gegeven rekening te houden met de mogelijkheid dat het aangetroffen DNA van de moeder van [slachtoffer] is in plaats van [slachtoffer] zelf. De rechtbank acht het aan die mogelijkheid kennelijk ten grondslag liggende scenario dat verdachte daags ervoor of op de ochtend van 26 februari 2016 seks heeft gehad met zijn vrouw waarbij dat condoom is gebruikt niet aannemelijk geworden, te minder nu toch verdachte noch zijn vrouw daar iets over verklaren. Verdachte heeft geen andere lezing gegeven over wat er op de ochtend van 26 februari 2016 gebeurd zou zijn dan hierboven samengevat is weergegeven. Er zijn dan ook geen scenario’s aangedragen op grond waarvan moet worden getwijfeld dat het aan de buitenzijde aangetroffen DNA van [slachtoffer] afkomstig is.
Op basis van de NFI rapportages staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de vaginale cellen aan de buitenzijde van het condoom van het slachtoffer [slachtoffer] zijn. Dit past ook naadloos bij haar verklaring.
Voldoende steunbewijs/betrouwbaarheid verklaring slachtoffer.
De rechtbank stelt het volgende voorop.
Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige. Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat hij de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen ingeval de door één getuige gereleveerde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en onvoldoende steun vinden in ander bewijsmateriaal. Deze bepaling betreft de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun dient te vinden.
Dit voorschrift betekent dat als van elkaar te onderscheiden beslissingen moeten worden aangemerkt enerzijds het oordeel van het slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar/zijn verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vinden. Het feit dat de verklaring van het slachtoffer betrouwbaar wordt geacht kan niet op zichzelf als voldoende steunbewijs dienen. Een gebrek aan voldoende steunbewijs voor de verklaring van het slachtoffer kan dus niet worden gecompenseerd door een gemotiveerd oordeel dat die verklaring betrouwbaar is. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Deze in de onderhavige zaak aan te leggen toets brengt de rechtbank tot de volgende beoordeling.
De rechtbank stelt vast dat het bewijs voor het tenlastegelegde bestaat uit de verklaring van [slachtoffer] van 26 februari 2016, de verklaring van moeder, deels de verklaring van verdachte zelf en – als meest objectieve bron – de uitslag van het DNA- en RNA-onderzoek. Daarmee is naar het oordeel van de rechtbank voldaan aan de lat van het bewijsminimum. De belastende verklaring van [slachtoffer] vindt wat betreft het misbruik op 26 februari 2016 in sterke mate bevestiging in de resultaten van het DNA- en RNA onderzoek en haar verklaring wordt op het punt van het misbruik in het verleden wat betreft context en feitelijkheden in voldoende mate ondersteund door de verklaringen van moeder en van verdachte zelf en de feitelijke punten waarop haar verklaring bevestiging in andere bron vindt staan niet in een te ver verwijderd verband met betrekking tot hetgeen verdachte wordt verweten.
De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting objectieve aanwijzingen gevonden die ertoe zouden moeten leiden dat de voor het bewijs gebezigde verklaring van [slachtoffer] als onbetrouwbaar moet worden aangemerkt. De verklaring van het slachtoffer is in de kern genomen consistent wat betreft de beschuldiging die zij naar haar vader uit en wat betreft de wijze waarop en de omstandigheden waaronder de ontuchtige handelingen hebben plaatsgevonden. Haar verklaring vindt wat dat betreft op verschillende punten bevestiging in andere bronnen. Inconsistenties op detailniveau, voor zover aanwezig, worden als onvoldoende beschouwd om haar verklaring in totaliteit als onbetrouwbaar aan te merken. Zij heeft op verschillende momenten aan verschillende personen verklaard wat er is gebeurd omdat zij het niet meer kon volhouden het geheim te houden. Ze heeft daarbij ook aan de gevolgen voor haar vader gedacht. Het slachtoffer komt oprecht en authentiek over in haar verklaring.
Hetgeen de verdachte tegenover het belastende bewijs stelt - in de kern weinig meer dan een blote ontkenning - mist overtuigende kracht. Hij kan geen verklaring geven voor de resultaten van het DNA- en het RNA-onderzoek en hij kan ook geen goede reden bedenken waarom zijn eigen dochter hem van een zeer ernstig misdrijf beschuldigt. Hij blijft bij zijn lezing zoals hierboven is weergegeven en ontkent ook voordien zijn dochter te hebben misbruikt. De rechtbank kan echter niet anders dan concluderen dat de verklaring van de verdachte over zijn handel en wandel op de ochtend van 26 februari 2016 geen adequate verklaring geeft voor het feit dat [slachtoffer] – naar achteraf als waar is aangetoond – precies weet te vertellen waar zich een gebruikt condoom bevindt. Indien immers de verklaring van de verdachte wordt gevolgd, bevond [slachtoffer] zich niet thuis toen verdachte zich met gebruik van dat specifieke condoom aftrok op de bank in zijn woning. Zij had dan nimmer kunnen weten dat zich in de afvalemmer een condoom gebruikt door verdachte bevond. De rechtbank merkt in dit verband nog op dat [slachtoffer] heeft verklaard dat zij ’s ochtends na het misbruik naar school is gegaan en dat vastgesteld kan worden dat zij die dag niet meer thuis is gekomen. Een andere verklaring voor haar wetenschap van de aanwezigheid van het condoom in de afvalemmer dan dat zij conform haar verklaring die ochtend door verdachte seksueel is misbruikt met gebruikmaking van een condoom, heeft de rechtbank niet kunnen vinden.
De rechtbank concludeert dat andere scenario’s dan dat het gestelde misbruik daadwerkelijk heeft plaatsgevonden niet aannemelijk zijn geworden en dat het primair tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1. in de periode van 1 september 2013 tot en met 17 december 2014 te Geldrop, meermalen, met [slachtoffer] , zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt, handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam
namelijk het meermalen
- betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in haar borsten en/of
- brengen en/of houden van een of meer van zijn vingers in/tegen haar vagina en/of
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in/tegen haar vagina
en
in de periode van 18 december 2014 tot en met 26 februari 2016 te Geldrop, meermalen, met [slachtoffer] , zijnde zijn, verdachtes, dochter, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die (mede) bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam namelijk het meermalen
- betasten en/of aanraken en/of knijpen van/in haar borsten en/of
- brengen en/of houden van een of meer van zijn vingers in/tegen haar vagina en/of
- brengen en/of houden en/of heen en weer bewegen van zijn penis in/tegen haar
vagina.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

  • bewezenverklaring van het primair tenlastegelegde;
  • een gevangenisstraf van 4 jaar met aftrek van voorarrest.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich gedurende ongeveer tweeënhalf jaar meermalen schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij zijn dochter die een lichte vorm van autisme heeft en toen de leeftijd van 11 tot 13 jaar had. De ontuchtige handelingen bestonden mede uit het seksueel binnendringen van het lichaam.
Verdachte heeft zijn dochter een (vrijwel) onherstelbaar leed aangedaan. Hij heeft een grote inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan.
Verdachte heeft ernstig misbruik gemaakt van het vertrouwen dat het slachtoffer in hem stelde als vader. Voor het slachtoffer was haar vader een persoon waar zij zich veilig bij had moeten voelen. Verdachte heeft de ontuchtige handelingen gepleegd in de ouderlijke woning, juist de plek bij uitstek waar zij zich veilig moest wanen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte louter en alleen oog heeft gehad voor zijn eigen directe behoeftebevrediging en zich in het geheel niet heeft bekommerd om de (seksuele) ontwikkeling van zijn dochter.
Uit het uitgevoerde psychologisch onderzoek is weliswaar naar voren gekomen dat verdachte lijdende is aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, maar dat een verband, in de zin van een doorwerking van die stoornis in de ten laste gelegde feiten, niet onderbouwd kan worden. De rechtbank ziet hierin en ook overigens geen grond of aanleiding om de feiten aan verdachte in verminderde mate toe te rekenen.
Bij haar beslissing over de hoogte van de straf heeft de rechtbank vooral aansluiting gezocht bij hetgeen in naar aard en ernst grotendeels vergelijkbare strafzaken als de onderhavige, door rechterlijke colleges wordt opgelegd.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 57, 244, 245, 248.

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. primair:met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd en met iemand, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, terwijl de schuldige het feit begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. primair:Gevangenisstraf voor de duur van 3 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. M.Th. van Vliet, leden,
in tegenwoordigheid van mr. E. de Dooij, griffier,
en is uitgesproken op 29 augustus 2016.
mr. M.Th. van Vliet is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.