In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een vader die beschuldigd werd van ontucht met zijn dochter. De verdachte, geboren in 1965 en thans gedetineerd, werd beschuldigd van meermalen seksueel misbruik van zijn dochter, die op het moment van de feiten tussen de 12 en 13 jaar oud was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de tenlastelegging geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. Tijdens de zitting op 15 augustus 2016 werd het bewijs besproken, waaronder DNA-onderzoek dat bevestigde dat het aangetroffen sperma op een condoom van de verdachte was. De verklaring van het slachtoffer werd als betrouwbaar geacht, ondanks enkele inconsistenties. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten en legde een gevangenisstraf van drie jaar op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de verdachte ernstig misbruik had gemaakt van het vertrouwen van zijn dochter en dat de gepleegde feiten een grote inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer en lichamelijke integriteit vormden. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar vond geen aanleiding om de straf te verlagen ten opzichte van de eis van de officier van justitie, die vier jaar had gevorderd.