ECLI:NL:RBOBR:2016:462

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
SHE 16/165
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening inzake referendum over asielzoekerscentrum in 's-Hertogenbosch

Op 5 februari 2016 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een afgewezen verzoek tot het houden van een referendum over het initiatiefvoorstel van de Bossche Volkspartij "Geen AZC in 's-Hertogenbosch". De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het bestreden besluit, dat op 15 december 2015 is genomen, de afwijzing van het referendum betreft, terwijl de gemeentelijke activiteiten ter voorbereiding van de vestiging van een asielzoekerscentrum (AZC) al op 14 april 2015 zijn goedgekeurd. Hierdoor kan het verzoeker niet baten, aangezien de schorsing van het bestreden besluit niet leidt tot de opschorting van de reeds genomen besluiten omtrent de vestiging van het AZC. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk is, omdat het verzoek niet voldoet aan de vereisten van connexiteit en de gevraagde voorziening de grenzen van het beoordelingskader overschrijdt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/165
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2016 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker
en
de raad van de gemeente 's-Hertogenbosch, verweerder
(gemachtigde: mr. E.C. Pietermaat)

Procesverloop

Bij besluit van 15 december 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het inleidend verzoek van verzoeker tot het houden van een referendum over het initiatiefvoorstel van de Bossche Volkspartij “Geen AZC in ’s-Hertogenbosch” afgewezen. Bij brief van 17 december 2015 heeft verweerder dit besluit aan verzoeker bekendgemaakt.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bij verweerder bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien hij kennelijk onbevoegd is, of het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk, kennelijk ongegrond of kennelijk gegrond is, uitspraak doen zonder zitting.
3. Na kennis te hebben genomen van de stukken acht de voorzieningenrechter in dit geval termen aanwezig om van vorenbedoelde bevoegdheid gebruik te maken.
4. In het amendement bij het bestreden besluit is vermeld dat verweerder op 14 april 2015 het besluit heeft genomen om medewerking te verlenen aan de vestiging van een asielzoekerscentrum binnen de gemeente ’s-Hertogenbosch en dat de uitvoering van dit besluit inmiddels vergevorderd is.
5. Bij brief van 26 januari 2016 heeft de griffier verzoeker gewezen op verweerders besluit van 14 april 2015 en gevraagd om gemotiveerd aan te geven wat zijn spoedeisend belang is bij het treffen van een voorlopige voorziening in het kader van het thans bestreden besluit, waarbij het verzoek tot het houden van een referendum is afgewezen.
6. Bij brief van 1 februari 2016 heeft verzoeker aangegeven dat de voorbereidingen voor het vestigen en in gebruik nemen van een AZC al plaatsvinden. Verzoeker vreest dat tijdens de bezwaarprocedure uitvoeringsbesluiten worden genomen of maatregelen worden getroffen die zodanig onomkeerbaar zijn, dat het ook na een gegrondverklaring van zijn bezwaar of een eventueel daarop volgend beroep geen zin meer heeft om een referendum te houden. Een referendum heeft immers alleen zin heeft als nog geen sprake is van voldongen feiten, aldus verzoeker. Verzoeker heeft verder aangegeven dat hij verzoekt om een voorlopige voorziening, in die zin dat alle gemeentelijke activiteiten ter voorbereiding van de vestiging van een AZC op landgoed Coudewater worden opgeschort.
7. Gelet op artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is het treffen van een voorlopige voorziening alleen mogelijk als tegen hetzelfde besluit bij verweerder een bezwaarschrift is ingediend. Dit is het zogeheten connexiteitsvereiste. In formele zin is hieraan voldaan. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit immers bezwaar gemaakt. Aan het connexiteitsvereiste moet echter ook in materiële zin zijn voldaan, dat wil zeggen dat de gevraagde voorlopige voorziening betrekking moet hebben op het in bezwaar bestreden besluit. Daarvan is in dit geval geen sprake. Verzoeker beoogt met zijn verzoek om een voorlopige voorziening opschorting van de gemeentelijke activiteiten ter voorbereiding van de vestiging van een AZC op het landgoed Coudewater. Het bestreden besluit ziet echter niet op de vestiging van een AZC binnen de gemeente ‘s-Hertogenbosch, maar op het al dan niet houden van een referendum over dit onderwerp. Het besluit om mee te werken aan de vestiging van een AZC heeft verweerder op 14 april 2015 genomen. De gemeentelijke activiteiten ter voorbereiding van de vestiging van het AZC vloeien rechtstreeks voort uit dat besluit en niet uit het bestreden besluit. Verzoeker kan met zijn verzoek om een voorlopige voorziening dan ook niet bereiken wat hij beoogt te bereiken. Bij een schorsing van het bestreden besluit is het besluit van 14 april 2015 immers nog steeds van kracht. De gevraagde voorziening gaat de grenzen van het beoordelingskader, dat wordt bepaald door de omvang van het bestreden besluit, daarom te buiten. Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.M.H. de Koning, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.M. Manie, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 februari 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.