ECLI:NL:RBOBR:2016:4603

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
24 augustus 2016
Publicatiedatum
23 augustus 2016
Zaaknummer
01/845965-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gemotiveerde vrijspraak in steekpartij AZC Rosmalen

Op 24 augustus 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot doodslag en zware mishandeling van het slachtoffer [slachtoffer 1] op 20 november 2015 in het AZC te Rosmalen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op tegenspraak, na een onderzoek ter terechtzitting op 10 augustus 2016. De tenlastelegging omvatte meerdere aanklachten, waaronder het opzettelijk toebrengen van letsel met een mes.

De officier van justitie heeft vrijspraak van de poging tot doodslag bepleit, omdat de verwondingen van het slachtoffer niet ernstig genoeg waren om tot een veroordeling te leiden. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling, maar heeft uiteindelijk geoordeeld dat er onvoldoende wettig bewijs was om de verdachte te veroordelen. De verklaringen van de betrokkenen vertoonden tegenstrijdigheden en de rechtbank kon niet met redelijke zekerheid vaststellen dat de verdachte verantwoordelijk was voor de verwondingen van het slachtoffer.

Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte integraal vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten en de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk verklaard in zijn vordering. De kosten van de verdachte zijn op nihil begroot. Deze uitspraak benadrukt het belang van wettig en overtuigend bewijs in strafzaken en de rol van de rechtbank in het waarborgen van een eerlijk proces.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/845965-15
Datum uitspraak: 24 augustus 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
verblijvende in het [verblijfplaats] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 10 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 1 februari 2016.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1]
opzettelijk van het leven te beroven, meermalen, althans éénmaal met een mes,
althans met een scherp en/of puntig voorwerp heef gestoken en/of gesneden in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of
zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten meerdere, althans één steekwond(en) en/of littekens in de rug althans op het lichaam, heeft toegebracht door opzettelijk met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp meermalen, althans éénmaal te steken en/of te snijden in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen meermalen, althans éénmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp heeft gestoken en/of gesneden in de rug, althans het lichaam van die [slachtoffer 1] ,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meest subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 november 2015 te Rosmalen, gemeente 's-Hertogenbosch,
[slachtoffer 1] heeft mishandeld door opzettelijk meermalen, althans éénmaal met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp in de rug, althans het lichaam te steken en/of te snijden;

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is.
De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen.
Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Het standpunt van de officier van justitie.

Vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging doodslag omdat de verwondingen van het slachtoffer [slachtoffer 1] niet op een dusdanige plek of van een dusdanige aard waren dat dit tot een bewezenverklaring van een poging tot doodslag kan leiden.
Vrijspraak van de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling omdat uit het dossier onvoldoende blijkt dat het letsel dusdanig ernstig was dat er sprake is van zwaar lichamelijk letsel.
Bewezenverklaring van de meer subsidiair ten laste gelegde poging zware mishandeling.
Er is voldoende bewijs dat verdachte het voorwaardelijk opzet had om te trachten aan het slachtoffer [slachtoffer 1] zwaar letsel toe te brengen door hem meermalen met een mes in
de rug te steken.

Het standpunt van de verdediging.

Integrale vrijspraak wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Het is onvoldoende duidelijk hoe het slachtoffer [slachtoffer 1] aan zijn verwondingen is gekomen.

Het oordeel van de rechtbank.

De rechtbank stelt voorop dat het strafdossier op zichzelf voldoende wettig bewijs bevat op grond waarvan zou kunnen worden vastgesteld dat de verdachte op 20 november 2015 in het AZC te Rosmalen medebewoner [slachtoffer 1] in de rug heeft gesneden of gestoken met een mes c.q. een scherp en/of puntig voorwerp. De verklaring van aangever [slachtoffer 1] dat hij na een confrontatie met de verdachte letsel op zijn rug heeft bekomen in samenhang bezien met:
- de medische informatie ten aanzien van [slachtoffer 1] , voor zover inhoudende dat twee steekwonden in zijn rug zijn geconstateerd;
- de verklaringen van onder meer de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] , voor zover inhoudende dat zij verdachte aanwijzen als de persoon die aangever met een rood scheermes in zijn rug heeft gestoken en
- de verklaringen van de beveiligers op het AZC, [getuige 3] en [getuige 4] , en de verklaring van de getuige [getuige 5] , voor zover inhoudende dat de verdachte direct na diens confrontatie met [slachtoffer 1] werd overmeesterd, op de grond werd gehouden en dat toen uit diens een hand een uitklapbaar rood scheermes werd afgepakt,
zou die conclusie zonder meer kunnen wettigen. In zoverre is de rechtbank het eens met de stelling van de officier van justitie.
Nochtans heeft de rechtbank uit het voorhanden bewijsmateriaal niet de overtuiging bekomen dat de verdachte verantwoordelijk is voor het bij aangever toegebrachte letsel. Zij overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats moet worden vastgesteld dat zowel de verklaringen van aangever als die van de diverse getuigen zowel innerlijk als ten opzichte van elkaar de nodige tegenstrijdigheden bevatten die niet steeds beperkt blijven tot details van ondergeschikte betekenis. Zo wordt er onder meer wisselend verklaard over de aanleiding en de gang van zaken voor en tijdens de vechtpartij. Als voorbeeld wijst de rechtbank op de eerste verklaring van getuige [getuige 1] , die het dan heeft over een handgemeen tussen aangever en verdachte, dat verdachte toen even is weggegaan en is teruggekomen met een scheermes, terwijl aangever niet verklaart over het vertrekken van verdachte en weer terugkomen met een scheermes. Ook kan nog worden gewezen op de verklaring van de neef van aangever in het proces-verbaal van bevindingen op pagina 36 en 37, waarin deze stelt dat hij ruzie kreeg met verdachte, dat verdachte hem wilde steken met een mes, dat aangever tussenbeide kwam en vervolgens door verdachte werd gestoken, terwijl deze gang van zaken evenmin in de lezing van aangever terugkomt. De rechtbank is met deze twee voorbeelden allerminst volledig. Op veel meer punten vertonen de verklaringen innerlijk en onderling tegenstrijdigheden op belangrijke punten.
Hoewel ook van de verklaringen van de verdachte gezegd kan worden dat zij niet uitblinken in helderheid en consistentie, moet de rechtbank wel vaststellen dat hij wat betreft de lijn van de gebeurtenissen eenduidig heeft verklaard. Zijn verklaring komt erop neer dat hij zijn tent verliet op weg naar de douche, dat hij toen scheergel en een rood uitklapbaar scheermes bij zich had maar dat daarin geen mesje zat, dat hij twee mannen ruzie zag maken en tussenbeide kwam en dat hij vervolgens door meerdere mensen werd aangevallen en mishandeld. Hij is stellig in zijn ontkenning als het aankomt op de vraag of hij verantwoordelijk is voor het bij aangever geconstateerde letsel.
Naast haar vaststellingen omtrent de ondeugdelijkheid van de verklaringen van de in deze zaak betrokken personen, moet de rechtbank nog wijzen op:
- het feit dat in het eerste proces-verbaal van bevindingen ook nog sprake was van een tweede persoon met een mes, maar dat het de verbalisanten niet is gelukt om deze persoon te achterhalen, zodat een eventuele andere dader dan de verdachte zodoende is bevestigd noch uitgesloten;
- het feit dat het dossier geen stukken bevat waaruit kan worden afgeleid dat het letsel bij aangever door het scheermes is of kan zijn veroorzaakt en in dat verband er melding van moet worden gemaakt dat in de medische verklaring over “steekverwondingen” wordt gesproken terwijl dit letsel op het eerste gezicht moeilijk past bij het soort scheermes dat in de door verdachte gehanteerde shavette pleegt te worden gemonteerd;
- het feit dat het in die shavette normaliter bevindende mesje niet op de plaats delict is aangetroffen, hetgeen steun biedt aan de verklaring van de verdachte op dit punt en
- het feit dat het onderzoek van het NFI op de bemonstering van het op de shavette aangetroffen bloed geen resultaat heeft opgeleverd, zodat er ook geen jegens verdachte belastend ondersteunend technisch bewijs voorhanden is.
Alles afwegende komt de rechtbank tot het oordeel dat niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte de verwondingen bij [slachtoffer 1] heeft toegebracht, zodat hij van zowel het primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste gelegde behoort te worden vrijgesproken.
Nu verdachte integraal zal worden vrijgesproken, dient de benadeelde partij in de vordering niet ontvankelijk te worden verklaard.
De benadeelde partij zal worden verwezen in de kosten door de verdachte in deze strafzaak gemaakt als na te melden.

DE UITSPRAAK

De rechtbank.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair ten laste is gelegd en spreekt hem daarvan vrij.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet ontvankelijk in de vordering.
Veroordeelt de benadeelde partij in de kosten van de verdachte tot op heden begroot op nihil.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. T. van de Woestijne en mr. C.A. Mandemakers, leden,
in tegenwoordigheid van M.P.M. van Goethem, griffier,
en is uitgesproken op 24 augustus 2016.