ECLI:NL:RBOBR:2016:460

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
5 februari 2016
Publicatiedatum
5 februari 2016
Zaaknummer
01/845827-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van cocaïne en een omgebouwd gaspistool

Op 5 februari 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van 255,36 gram cocaïne en een omgebouwd gaspistool met 50 kogelpatronen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 8 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De zaak kwam aan het licht na informatie van het Team Criminele Inlichtingen (TCI) dat de verdachte betrokken was bij de handel in cocaïne en het bezit van vuurwapens. De rechtbank oordeelde dat de doorzoeking van de woning van de verdachte rechtmatig was, ondanks de verdediging die aanvoerde dat deze onrechtmatig was. De rechtbank verwierp dit verweer en concludeerde dat er voldoende verdenking was om de doorzoeking te rechtvaardigen. De verdachte werd gedeeltelijk vrijgesproken van het bezit van amfetamine, omdat het bewijs daarvoor niet overtuigend was. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte bij het bepalen van de straf. De uitspraak benadrukt de gevaren van het bezit van harddrugs en vuurwapens en de noodzaak van een strenge aanpak van dergelijke misdrijven.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/845827-15
Datum uitspraak: 05 februari 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1983,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 22 januari 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 28 december 2015.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:

1. hij op of omstreeks 08 oktober 2015 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad:

-ongeveer 162 pillen, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine en/of
-ongeveer 255,36 gram cocaïne, in elk geval en hoeveelheid materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne en/of amfetamine (telkens) (een) middel(en) vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;

2. hij op of omstreeks 08 oktober 2015 te Oss een wapen van categorie III onder 1, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Walther, model P99, kaliber 9 mm), en/of munitie van categorie III, te weten 50, althans meerdere, kogelpatronen (merk Geco) voorhanden heeft gehad.

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijsoverwegingen.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van beide feiten en daartoe aangevoerd dat het binnentreden van en de doorzoeking in de woning van de verdachte onrechtmatig is geschied, zodat alles wat nadien is aangetroffen in de woning dient te worden uitgesloten van het bewijs. Volgens de verdediging was de informatie van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: TCI), in samenhang bezien met het strafblad van verdachte, onvoldoende om een redelijk vermoeden van schuld op te baseren.
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt daartoe als volgt. In oktober 2015 komt bij het TCI informatie binnen dat [verdachte] volop in cocaïne handelt, inmiddels al tienduizenden euro’s heeft verdiend met zijn handel in cocaïne, dat dit geld in zijn woning ligt, dat hij meerdere vuurwapens te koop aanbiedt en dat hij deze wapens bewaart in zijn woning. Deze informatie is door de Criminele Inlichtingen Eenheid als betrouwbaar aangemerkt. Uit antecedentenonderzoek is gebleken dat verdachte eerder is veroordeeld inzake de Opiumwet. Op basis van voornoemde informatie wordt een machtiging tot binnentreden afgegeven en vindt op 8 oktober 2015 een doorzoeking plaats in de woning van verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat de inhoud van een recent en gedetailleerd TCI proces-verbaal, bezien ook tegen de achtergrond van het strafblad van verdachte, een voldoende verdenking opleverde voor de aanwezigheid van wapens en/of drugs in de woning van de verdachte. Er kan naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet gesproken worden over enige vorm van onrechtmatigheid bij het binnentreden en de doorzoeking, zodat uitsluiting van het aangetroffen bewijs niet aan de orde is.

Partiële vrijspraak ten aanzien van feit 1.

In het dossier bevindt zich een proces-verbaal van bevindingen, waaruit blijkt dat de verbalisant indicatieve testen heeft verricht op de inhoud van de op 8 oktober 2015 in de woning van verdachte aangetroffen zakjes met in totaal 162 pillen. De uitslag van de indicatieve testen was dat de monsters uit alle vijf zakjes positief reageerden op de aanwezigheid van amfetamine.
Met betrekking tot de in de woning van verdachte aangetroffen en inbeslaggenomen 17 gele pillen stelt de rechtbank vast dat buiten de hiervoor genoemde indicatieve test verder bewijs, zoals bijvoorbeeld een rapport van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) ontbreekt. Daardoor kan naar het oordeel van de rechtbank ten aanzien van deze 17 pillen niet wettig en overtuigend worden bewezen dat zij amfetamine bevatten. Ten aanzien van de overige 145 (roze) pillen stelt de rechtbank vast dat monsters van deze pillen door het NFI positief zijn getest op de aanwezigheid van MDMA, en niet op de aanwezigheid van amfetamine. Daardoor kan naar het oordeel van de rechtbank ook ten aanzien van deze 145 pillen niet wettig en overtuigend worden bewezen dat zij amfetamine bevatten. De verdachte zal dan ook in zoverre van het onder feit 1 ten laste gelegde worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
ten aanzien van feit 1
op 8 oktober 2015 te Oss opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 255,36 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van feit 2op 8 oktober 2015 te Oss een wapen van categorie III onder 1, te weten een omgebouwd gaspistool (merk Walther, model P99, kaliber 9 mm), en munitie van categorie III, te weten 50 kogelpatronen (merk Geco), voorhanden heeft gehad.
Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie eist een gevangenisstraf van 12 maanden met aftrek van het voorarrest waarvan 3 maanden voorwaardelijk en met een proeftijd van 2 jaar, met daarbij de bijzondere voorwaarden zoals opgenomen in het reclasseringsrapport van 28 oktober 2015. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, bepleit de verdediging voor verdachte een zo kort mogelijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf met daarbij eventueel een groter voorwaardelijk deel. De verdediging acht reclasseringstoezicht in het geval van verdachte niet opportuun.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft ten nadele van verdachte in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een hoeveelheid cocaïne, een vuurwapen, en de daarbij behorende munitie voorhanden gehad. Het is algemeen bekend dat verdovende middelen, en dan met name harddrugs zoals cocaïne, schade toebrengen aan de gezondheid van de gebruikers van deze middelen. Bovendien bekostigen gebruikers hun drugsgebruik vaak door diefstal of ander crimineel gedrag, waardoor schade en overlast wordt toegebracht aan anderen. Verdachte heeft zich hierdoor niet laten weerhouden. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens verhoogt het risico op een levensbedreigend geweldsdelict. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens. Bovendien is er, gelet op de combinatie van de in de woning van verdachte aangetroffen drugs en het wapen met de munitie sprake van een zeer gevaarlijke combinatie. De rechtbank rekent dit alles verdachte zwaar aan.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank, anders dan de officier van justitie, het voorhanden hebben van pillen die amfetamine bevatten niet bewezen acht en omdat de rechtbank daarnaast van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Conclusie
De rechtbank is van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur als na te melden. De rechtbank zal deze straf (voor een gedeelte) voorwaardelijk opleggen om verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het opleggen van bijzondere voorwaarden niet noodzakelijk.

Beslag.De rechtbank zal geen beslissing nemen op het onder verdachte in beslag genomen geld, de personenauto [personenauto] en de bromfiets, nu sprake is van conservatoir beslag ex artikel 94a Wetboek van Strafvordering.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 27 en 57 Wetboek van Strafrecht
10 Opiumwet
2 en 55 Wet wapens en munitie

DE UITSPRAAK

Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
T.a.v. feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 aanhef en onder C van de Opiumwet gegeven verbod. T.a.v. feit 2: handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een wapen van categorie III en handelen in strijd met artikel 26 eerste lid van de Wet wapens en munitie. Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
T.a.v. feit 1, feit 2: Gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht waarvan 2 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. J.J.A. Donkersloot, voorzitter,
mr. A.M. Kooijmans-de Kort en mr. J.H.L.M. Snijders, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 5 februari 2016.