ECLI:NL:RBOBR:2016:4443

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 augustus 2016
Publicatiedatum
17 augustus 2016
Zaaknummer
01/845123-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in asielzoekerscentrum met mes

Op 18 augustus 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 januari 2016 in een asielzoekerscentrum in Velp het slachtoffer met een mes in het hoofd heeft gestoken en haar keel heeft dichtgeknepen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het slachtoffer deze handelingen heeft overleefd, maar dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan poging tot doodslag. De verdachte is volledig toerekeningsvatbaar geacht en is veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar. Daarnaast is de gevorderde immateriële schadevergoeding van € 2.000,- aan het slachtoffer volledig toegewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld op basis van getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie, en heeft geconcludeerd dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld met de intentie om het leven van het slachtoffer te beroven. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer in haar overwegingen meegenomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Strafrecht
Parketnummer: 01/845123-16
Datum uitspraak: 18 augustus 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] (Eritrea) op [geboortedatum] 1989,
thans gedetineerd in de P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 24 mei 2016 en 4 augustus 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van de verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 25 april 2016.
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Velp, gemeente Grave, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, haar met een mes op/in het gezicht/hoofd heeft gestoken/gesneden en/of met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van haar lichaam heeft gemaakt en/of haar keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en/of dichtgeknepen en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Velp, gemeente Grave, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een steek- dan wel snijwond op haar (voor)hoofd, resulterend in een ontsierend litteken, heeft toegebracht door haar met een mes op/in haar hoofd te steken/snijden;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 27 januari 2016 te Velp, gemeente Grave, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen haar met een mes op/in het gezicht heeft gestoken/gesneden en/of met een mes meerdere stekende bewegingen in de richting van haar lichaam heeft gemaakt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs

Bronnen.

Een eindproces-verbaal van de politie-eenheid Oost-Brabant, district 's-Hertogenbosch, met registratienummer PL2100-2016021537, afgesloten op 10 mei 2016, in totaal 123 doorgenummerde bladzijden (hierna: eindproces-verbaal).
Een proces-verbaal van bevindingen, van 28 juni 2016, opgemaakt en ondertekend door verbalisant [verbalisant 1] , inhoudende een hernieuwde vertaling van het destijds auditief geregistreerde verhoor van getuige [getuige 1] , afgelegd ten overstaan van de politie op 8 maart 2016 te 10:55 uur, in totaal 9 doorgenummerde bladzijden (hierna ook: verklaring [getuige 1] , van 8 maart 2016).
Een proces-verbaal verhoor getuige [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris, van 26 juli 2016.
Een proces-verbaal opgemaakt van de behandeling van deze zaak op de terechtzitting van 4 augustus 2016, inhoudende de verklaring van de verdachte.
Bewijsbijlage.
Omwille van de leesbaarheid van de overwegingen, wordt voor wat betreft de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen verwezen naar de gehele uitwerking daarvan. Deze is gevoegd als bijlage A bij dit vonnis (pagina’s 11 tot en met 14).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Het standpunt van de verdediging.
De verdediging heeft op een aantal gronden vrijspraak bepleit ten aanzien van het primair en het subsidiair tenlastegelegde. In haar visie ontbreekt het wettig en overtuigend bewijs voor het maken van stekende bewegingen door de verdachte met het mes in de richting van het lichaam van aangeefster evenals bewijs voor het opzettelijk steken/snijden in haar gezicht/hoofd. Verder was er bij de verdachte geen opzet op de dood, evenmin in voorwaardelijke zin, omdat er geen aanmerkelijke kans bestond dat de dood zou kunnen intreden. Een keukenmesje kan de schedel niet doorboren en – buiten de hersenen – bevinden zich in het hoofd geen vitale organen. Hierbij komt nog dat er door de verdachte slechts gedurende een korte periode enige druk op de keel/hals van aangeefster is uitgeoefend. Er bestond dus evenmin een aanmerkelijke kans op het intreden van de dood als gevolg van het dichtknijpen/dichtdrukken van de keel. De verdediging heeft tot slot betoogd dat een ontsierend litteken niet als zwaar lichamelijk letsel kan worden gekwalificeerd. Ook te hechten wonden worden geschaard onder letsel als bedoeld in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt dat door de verdachte niet is betwist dat hij op 27 januari 2016 aangeefster heeft bezocht in de kamer van [getuige 1] in het asielzoekerscentrum in Grave en dat hij daar samen met aangeefster op een bed heeft gezeten. Over wat er zich vervolgens in die kamer verder heeft afgespeeld, lopen de verklaringen van aangeefster en de verdachte in ruime mate uiteen.
Aangeefster heeft – kort gezegd – verklaard dat de verdachte op enig moment aan [getuige 1] vroeg of hij binnen mocht komen, omdat hij met aangeefster wilde praten. Hij is vervolgens met aangeefster op een bed gaan zitten. [getuige 1] is in de kamer gebleven en is thee gaan zetten. Niet snel daarna stond de verdachte op. Aangeefster dacht dat de verdachte de kamer zou verlaten en stond ook op. De verdachte haalde toen een mes tevoorschijn en stak daarmee aangeefster één keer in haar voorhoofd. Het mes brak af. Daarna heeft de verdachte aangeefster op het bed gegooid en heeft hij haar keel vastgepakt. Hij kneep haar keel dicht, waardoor zij weinig lucht kreeg. Ze was kortademig. Uiteindelijk zijn twee andere bewoners van het asielzoekerscentrum aangeefster te hulp geschoten. Zij hebben de verdachte met geweld van haar afgetrokken.
Naar het oordeel van de rechtbank vinden de verklaringen van aangeefster op belangrijke onderdelen steun in de overige inhoud van het dossier, meer in het bijzonder de verklaringen van getuigen [getuige 1] , [slachtoffer] en [getuige 2] .
Buiten aangeefster, de verdachte en getuige [getuige 1] waren geen andere personen aanwezig in de kamer van [getuige 1] . Toen aangeefster en de verdachte op het bed aan het praten waren, was getuige [getuige 1] bezig met thee zetten. Weliswaar heeft getuige [getuige 1] niet gezien dat aangeefster door de verdachte met het mes werd gestoken, maar zij heeft wel gezien, toen zij bij de waterkoker stond en naar achteren keek, dat aangeefster en de verdachte elkaar vasthielden en dat aangeefster op dat moment gewond was. Getuige [getuige 1] heeft tevens verklaard dat de verdachte de nek van aangeefster vervolgens in een verwurging vasthield.
Getuige [slachtoffer] heeft verklaard dat de vrouw (aangeefster) al bloedde op het moment dat hij de kamer binnenkwam en dat hij heeft gezien dat de man (de verdachte) op de vrouw zat en één hand op haar hals hield. Getuige [getuige 2] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat de man de hals/nek van de vrouw met één hand vasthield.
Uit het voorgaande volgt dat de verdachte al vrij snel in het gesprek met aangeefster van het bed is opgestaan, een mes heeft gepakt en haar met dat mes op/in haar hoofd/gezicht heeft gestoken. De rechtbank acht niet bewezen dat de verdachte met het mes verschillende stekende bewegingen in de richting van het lichaam van aangeefster heeft gemaakt. De verdachte zal van dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Uit de omstandigheid dat het mes is afgebroken, leidt de rechtbank af dat het steken met kracht gepaard moet zijn gegaan. Vervolgens heeft de verdachte met zijn hand de keel van aangeefster dichtgeknepen/dichtgedrukt en dichtgeknepen/dichtgedrukt gehouden. De verdachte bleef hiermee doorgaan, totdat hem dit door genoemde getuigen [slachtoffer] en [getuige 2] werd belet.
Aangeefster spreekt over een korte periode dat haar keel is dichtgeknepen door verdachte, evenwel kan naar het oordeel van de rechtbank het geheel van de hiervoor beschreven handelingen van de verdachte naar de uiterlijke verschijningsvorm ervan worden aangemerkt als zijnde zo zeer gericht op de dood van aangeefster, dat het niet anders kan zijn dan dat het opzet van de verdachte op haar dood gericht is geweest. De verdachte heeft aangeefster eerst met een mes op/in haar hoofd/gezicht gestoken en, toen dit mes afbrak, heeft hij haar keel dichtgedrukt en/of dichtgedrukt gehouden. Het voortduren van het dichtknijpen van de keel door verdachte is enkel belet door het ingrijpen van anderen. Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat zich in het gezicht kwetsbare plekken bevinden, zoals bijvoorbeeld de ogen en oogkassen. Uit de steekverwonding op het voorhoofd van aangeefster volgt al dat de steekbeweging met het mes dicht in de buurt van haar ogen is geplaatst. Anders dan de raadsvrouwe heeft betoogd is de rechtbank van oordeel dat het met kracht met een mes op /in het hoofd/gezicht van aangeefster te steken heel wel dodelijk letsel had kunnen veroorzaken.
Aan de verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting van 4 augustus 2016, dat hij door aangeefster met het mes werd aangevallen, nadat hij haar had geconfronteerd met haar geldschuld bij hem, dat hij zich enkel heeft verweerd tegen haar en dat mogelijk als gevolg daarvan de hand van aangeefster met daarin het mes tegen haar voorhoofd is gekomen, hecht de rechtbank geen geloof. Het dossier bevat bovendien geen enkele aanwijzing voor dit door de verdachte geschetste alternatieve scenario.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierna uitgewerkte bewijsmiddelen komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
(primair)
op 27 januari 2016 te Velp, gemeente Grave, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, haar met een mes op/in het gezicht/hoofd heeft gestoken en haar keel heeft dichtgeknepen en/of dichtgedrukt en dichtgeknepen en/of dichtgedrukt heeft gehouden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. De verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van de verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

De motivering van de beslissing.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft ten aanzien van het primair ten laste gelegde gevorderd een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is als bijlage 1 aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
Voor het geval dat de rechtbank tot strafoplegging zou overgaan, heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat kan worden volstaan met de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. In dat kader heeft de raadsvrouwe op grond van het bepaalde in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering primair opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit. Subsidiair heeft de raadsvrouwe schorsing van dat bevel bepleit, omdat de verdachte als gevolg van de lange voorlopige hechtenis zijn huurwoning dreigt kwijt te raken.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan de verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. De rechtbank acht het bewezenverklaarde een zeer ernstig feit. Het slachtoffer heeft aan het handelen van verdachte een fors litteken op haar voorhoofd overgehouden. Dat het feit niet verdergaand (levensbedreigend) letsel heeft veroorzaakt is niet aan het handelen van de verdachte te danken geweest. De verdachte heeft een grote inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en haar lichamelijke integriteit aangetast. Het slachtoffer betrof een vrouw die zich als asielzoeker in een vreemd land in een kwetsbare positie bevond. De geweldshandelingen hebben zich afgespeeld in een asielzoekerscentrum, de plaats waar het slachtoffer zich bij uitstek veilig zou moeten kunnen voelen. Een delict als het onderhavige veroorzaakt veel maatschappelijke onrust en leidt tot een toename van gevoelens van angst en onveiligheid, niet alleen onder burgers, maar ook onder de bewoners van het asielzoekerscentrum. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de schriftelijke verklaring van het slachtoffer blijkt dat dit ook bij haar het geval is.
De verdachte is van 13 mei 2016 tot 24 juni 2016 klinisch geobserveerd in het Pieter Baan Centrum in Utrecht. Naar aanleiding hiervan is door GZ-psycholoog P. van Vliet en psychiater M.J. van Haaren op 15 juli 2016 een rapport
pro justitiaopgesteld. Uit het onderzoek is gebleken dat er bij de verdachte geen sprake is van psychiatrische problematiek in engere zin, zoals een psychotische, stemmings- of angststoornis. Evenmin is er bij hem sprake van verslavingsproblematiek, een ontwikkelingsstoornis (zoals ADHD of autisme) of forensisch relevante beperkingen in de intelligentie. Hoewel het door het gebrek aan psychologische testgegevens niet mogelijk is geweest om het klinisch beeld van verdachtes persoonlijkheid te kunnen objectiveren, bestaan er geen aanknopingspunten voor enig disfunctioneren op welk gebied dan ook. Integendeel, volgens de deskundigen maakt de verdachte op basis van de ontvangen informatie van zijn broer en de medewerkers van Vluchtelingenwerk, in combinatie met de gespreksindrukken van de individuele onderzoekers alsook die van de groepsleiding, de indruk zich probleemloos en vlot te hebben aangepast in Nederland. Door de deskundigen is geadviseerd om de verdachte volledig toerekeningsvatbaar te achten voor het ten laste gelegde.
Met de officier van justitie acht de rechtbank een aanzienlijke onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden. De rechtbank zal echter een kortere gevangenisstraf opleggen dan de officier van justitie heeft gevorderd, omdat de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank hierna zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
Alles overwegend zal de rechtbank aan de verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Door de verdediging is primair opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis bepleit en subsidiair schorsing van dat bevel. De situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering doet zich niet voor. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging tot opheffing van het bevel tot voorlopige hechtenis daarom af. Gezien de aard en ernst van het bewezenverklaarde acht de rechtbank de persoonlijke omstandigheden van de verdachte ondergeschikt aan het belang van de strafvordering en het belang dat de maatschappij heeft bij het voortduren van de voorlopige hechtenis van de verdachte. De rechtbank wijst het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis eveneens af.

De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .

Benadeelde partij [slachtoffer] voornoemd heeft een civiele vordering ingediend ten bedrage van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, voor immateriële schade.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot integrale toewijzing van de civiele vordering, met daarbij de gevorderde wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel op grond van het bepaalde in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank acht de vordering, als voldoende onderbouwd en niet betwist, in haar geheel toewijsbaar, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil. Verder wordt de verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening. De rechtbank acht het immers wenselijk dat de Staat de schadevergoeding aan de benadeelde bevordert.
Aangezien aan de verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 27, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak.
De rechtbank:
verklaart het primair ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor primair bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart dat het primair bewezen verklaarde oplevert:
poging tot doodslag;
verklaart de verdachte hiervoor strafbaar;
legt op de volgende
straf:

gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren;

beveelt dat de tijd, door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, in mindering zal worden gebracht bij de tenuitvoerlegging van de aan de verdachte opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf;
legt op de volgende
maatregel:
maatregel van schadevergoeding van € 2.000,-, te vervangen door 30 dagen hechtenis;
legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] van een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 30 dagen hechtenis, voor immateriële schade;
bepaalt dat de toepassing van deze vervangende hechtenis de hiervoor genoemde betalingsverplichting niet opheft;
beslissing op de vordering van de benadeelde partij:
wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt de verdachte daarom tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van een bedrag van € 2.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 januari 2016 tot aan de dag der algehele voldoening, voor immateriële schade;
veroordeelt de verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij, tot op heden begroot op nihil;
veroordeelt de verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten;
bepaalt dat de verdachte van zijn schadevergoedingsplicht jegens de benadeelde is bevrijd voor zover hij heeft voldaan aan een van de hem opgelegde verplichtingen tot vergoeding van deze schade.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.J. Bokhorst, voorzitter,
mr. B.A.J. Zijlstra en mr. C.J. Sangers-de Jong, leden,
in tegenwoordigheid van mr. I.J.M. Weemers, griffier,
en is uitgesproken op 18 augustus 2016.
Bijlage A – de bewijsmiddelen (verkort en zakelijk weergegeven).
(…)