ECLI:NL:RBOBR:2016:4413

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
15 augustus 2016
Publicatiedatum
15 augustus 2016
Zaaknummer
16_565
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen beslissing Belastingdienst over kindgebondenbudget en toeslagpartner

Op 15 augustus 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen mevrouw [eiseres] en de Belastingdienst/Toeslagen over het kindgebondenbudget voor het jaar 2015. De Belastingdienst had in een eerdere beslissing op 21 november 2015 het kindgebondenbudget vastgesteld op € [bedrag] ,–. Na bezwaar van [eiseres] heeft de Belastingdienst op 14 januari 2016 bevestigd dat [eiseres] gelijk had, maar heeft vervolgens het bedrag meerdere keren gewijzigd. [eiseres] heeft op 24 februari 2016 beroep ingesteld tegen de beslissing van 14 januari 2016, en de rechtbank heeft vastgesteld dat dit beroep ook betrekking had op de latere beslissingen van de Belastingdienst.

Tijdens de zitting op 14 juni 2016 heeft de rechtbank de argumenten van beide partijen gehoord. De Belastingdienst stelde dat [eiseres] in 2015 getrouwd was met meneer [naam], en dat hij daarom haar toeslagpartner was. [eiseres] betwistte dit en voerde aan dat zij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst de juiste procedure had gevolgd en dat [eiseres] niet voldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat zij niet meer samenwoonde met haar toeslagpartner.

De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond was en dat de Belastingdienst de juiste beslissing had genomen. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/565

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 augustus 2016 in de zaak tussen

mevrouw [eiseres] uit [woonplaats]

en

de Belastingdienst/Toeslagen

(gemachtigden: [naam] en [naam] ).

Procesverloop

In de beslissing van 21 november 2015 heeft de Belastingdienst gezegd dat het kindgebondenbudget voor [eiseres] voor het jaar 2015 € [bedrag] ,– is.
Tegen deze beslissing heeft [eiseres] bezwaar gemaakt.
Op 14 januari 2016 heeft de Belastingdienst beslist op het bezwaar. De belastingdienst heeft in die beslissing op het bezwaar gezegd dat [eiseres] gelijk heeft en dat het kindgebondenbudget voor het jaar 2015 € [bedrag] ,– is.
[eiseres] heeft op 24 februari 2016 tegen de beslissing op het bezwaar van 14 januari 2016 beroep ingesteld bij de rechtbank.
Op 11 maart 2016 heeft de Belastingdienst een nieuwe beslissing genomen en gezegd dat het kindgebondenbudget voor het jaar 2015 € [bedrag] ,– is.
Op 1 april 2016 heeft de Belastingdienst weer een nieuwe beslissing genomen en gezegd dat het kindgebondenbudget voor het jaar 2015 € [bedrag] ,– is.
Op 3 juni 2016 heeft de Belastingdienst opnieuw een nieuwe beslissing genomen en gezegd dat het kindgebondenbudget voor het jaar 2015 nu € [bedrag] ,– is.
Omdat [eiseres] het ook met deze drie nieuwe beslissingen niet eens is, is de rechter ervan uitgegaan dat het beroep van 24 januari 2016 ook is ingesteld tegen deze drie beslissingen.
De Belastingdienst heeft een verweerschrift ingediend.
Deze zaak van [eiseres] is besproken op de zitting van 14 juni 2016. [eiseres] was zelf bij de zitting aanwezig. Namens de Belastingdienst waren de hierboven genoemde twee medewerkers van de Belastingdienst aanwezig.

Overwegingen

1. De rechter gaat uit van de volgende feiten. De rechter zal hiermee dan ook rekening houden bij haar beslissing.
[eiseres] heeft een achterneef die [naam] heet. [naam] is geboren op 13 januari 2015 en komt uit Suriname. [naam] heeft een verblijfsvergunning om te studeren en heeft geen werkvergunning. Omdat [naam] een voltijdstudie aan de Technische Universiteit in Eindhoven volgt, woont hij bij [eiseres] in huis. [eiseres] heeft geen (onder)huur contract met [naam] , omdat [naam] familie van haar is en hij niet van haar huurt maar bij haar inwoont. [naam] betaalt [eiseres] € 200,– per maand leefgeld om voor hem spullen en levensmiddelen te kopen die hij nodig heeft.
In een e-mail van mevrouw drs. [naam] van 5 januari 2016 staat dat [eiseres] op 12 januari 2015 heeft verzocht om de ontbinding van het geregistreerd partnerschap in gang te zetten. [eiseres] heeft gezegd dat zij vanaf 1 maart 2015 van tafel en bed is gescheiden van haar ex-partner, meneer [naam] . Ook heeft zij gezegd dat meneer [naam] sinds februari 2015 bij zijn ouders in Amsterdam woont en dat hij daar ook staat ingeschreven. De rechter heeft volgens de e-mail van mevrouw [naam] een beschikking genomen waarmee de ontbinding van het geregistreerd partnerschap vaststaat.
[eiseres] heeft voor het jaar 2015 een kindgebonden budget aangevraagd. Nadat de Belastingdienst het voorschot kindgebondenbudget voor 2015 had vastgesteld en dit een aantal keren had veranderd, heeft de Belastingdienst het voorschot in de beslissing van 21 november 2015 veranderd in € [bedrag] ,–.
2. In de beslissing op het bezwaar van 14 januari 2016 heeft de Belastingdienst gezegd dat [eiseres] gelijk heeft en dat [naam] niet haar toeslagpartner is. Ook heeft de Belastingdienst gezegd dat in de Basisregistratie personen staat dat [eiseres] in 2015 het hele jaar was getrouwd met meneer [naam] en dat híj daarom heel 2015 de toeslagpartner van [eiseres] is. De Belastingdienst vindt daarom dat het kindgebondenbudget voor [eiseres] voor het jaar 2015 € [bedrag] ,– is.
3. Nadat [eiseres] beroep bij de rechtbank heeft ingesteld, heeft de Belastingdienst haar kindgebondenbudget voor het jaar 2015 nog drie maal veranderd. Eerst in € [bedrag] ,–, toen in € [bedrag] ,– en tot slot weer in € [bedrag] ,–. Omdat [eiseres] het ook met deze drie nieuwe beslissingen niet eens is, is de rechter ervan uit dat het beroep van 24 januari 2016 ook is ingesteld tegen deze drie beslissingen. Dit kan de rechter doen volgens artikel 6:19 van de hier geldende wet: de Algemene wet bestuursrecht.
4. In het verweerschrift heeft de Belastingdienst uitgelegd dat hij vindt dat meneer [naam] voor het hele jaar 2015 de toeslagpartner van [eiseres] is, omdat in de Basisregistratie personen staat dat [eiseres] het hele jaar 2015 was getrouwd met meneer [naam] . [eiseres] heeft gezegd dat zij een verzoek tot ontbinding van het geregistreerd partnerschap bij de rechtbank heeft ingediend en dat de beschikking van de ontbinding van het geregistreerd partnerschap op 29 mei 2015 bij de rechtbank is binnengekomen. De Belastingdienst vindt het nodig dat [eiseres] stukken aan hem stuurt waaruit blijkt dat wat zij zegt waar is. Omdat [eiseres] deze stukken niet aan verweerder heeft gestuurd, vindt de Belastingdienst dat meneer [naam] voor het hele jaar 2015 de toeslagpartner van [eiseres] is.
5. [eiseres] vraagt zich in haar beroepschrift in de eerste plaats af of het klopt dat de Belastingdienst [naam] als haar toeslagpartner ziet voor de periode juni-oktober 2015. Hierop kan de rechter alleen antwoorden dat de Belastingdienst [naam] in de beslissing op het bezwaar van 14 januari 2016 en in de nieuwste beslissing van 3 juni 2016 niet (meer) als haar toeslagpartner ziet. De belastingdienst vindt nu dus zelf ook dat het niet klopte dat [naam] als de toeslagpartner van [eiseres] werd gezien.
6. [eiseres] heeft verder gezegd dat zij begrijpt dat meneer [naam] tot 29 mei 2015 werd gezien als haar toeslagpartner. Zij snapt echter niet dat [naam] vanaf 30 mei 2015 als haar toeslagpartner wordt gezien. Ook hierop antwoordt de rechter dat de Belastingdienst [naam] in de beslissing op het bezwaar van 14 januari 2016 en in de nieuwste beslissing van 3 juni 2016 niet (meer) als haar toeslagpartner ziet, dus ook niet vanaf 30 mei 2015. Ook hier vindt de belastingdienst dus nu zelf ook dat het niet klopte dat [naam] vanaf 30 mei 2015 als de toeslagpartner van [eiseres] werd gezien.
7. De Belastingdienst vindt wel dat meneer [naam] voor het hele jaar 2015 de toeslagpartner van [eiseres] is. De rechter is het hiermee eens en zal hierna uitleggen waarom zij dat vindt.
8. [eiseres] heeft gezegd dat zij met meneer [naam] een geregistreerd partnerschap is aangegaan. Volgens het hier geldende artikel 5a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen is meneer [naam] de partner van [eiseres] zolang het geregistreerd partnerschap duurt.
Volgens het vierde lid van artikel 5a wordt meneer [naam] niet meer als partner van [eiseres] gezien als er een verzoek tot echtscheiding of scheiding van tafel en bed is ingediend bij de rechtbank én meneer [naam] en [eiseres] niet meer op hetzelfde woonadres staan ingeschreven in de Basisregistratie personen. Aan deze twee voorwaarden moet dus zijn voldaan om niet meer als partners te worden gezien.
9. [eiseres] heeft tegen de Belastingdienst gezegd dat de beschikking van ontbinding van het geregistreerd partnerschap op 29 mei 2015 bij de rechtbank is binnengekomen. De Belastingdienst heeft [eiseres] daarna gevraagd om hiervan bewijsstukken op te sturen. De Belastingdienst heeft gezegd dat hij die stukken niet heeft ontvangen. Tijdens de zitting van de rechtbank heeft [eiseres] gezegd dat zij geen bewijsstukken heeft opgestuurd, maar er in plaats daarvan voor heeft gekozen beroep in te stellen bij de rechtbank. Omdat de Belastingdienst geen bewijstukken heeft ontvangen, kon hij er ook niet zeker van zijn dat er echt een verzoek tot scheiding van tafel en bed bij de rechtbank was ingediend. [eiseres] had deze stukken daarom moeten opsturen naar de Belastingdienst. Omdat zij dat niet heeft gedaan, kon de Belastingdienst volgens de regels niets anders doen dan meneer [naam] voor het hele jaar 2015 als de toeslagpartner van [eiseres] zien.
Dat [eiseres] heeft gezegd dat zij en meneer [naam] sinds februari 2015 niet meer bij elkaar wonen en dat meneer [naam] sinds dat moment bij zijn ouders in Amsterdam woont en daar ook staat ingeschreven, maakt niet uit, omdat aan alle twee de bij nummer 8 genoemde voorwaarden moet zijn voldaan.
10. Het beroep is dus ongegrond. Dit betekent dat de Belastingdienst volgens de rechter een juiste beslissing heeft genomen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H. Dworakowski-Kelders, rechter, in aanwezigheid van P.L.M.M. Mulders, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 augustus 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.