Op 15 augustus 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in een verzetszaak. De opposant had op 7 juni 2016 beroep ingesteld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel, omdat er geen tijdige beslissing was genomen op zijn verzoek van 29 februari 2016. De rechtbank verklaarde het beroep op 17 juni 2016 niet-ontvankelijk, omdat de opposant het verschuldigde griffierecht niet had betaald. De opposant diende op 27 juni 2016 verzet in tegen deze uitspraak.
In de verzetszaak beoordeelt de rechtbank of de eerdere uitspraak terecht was. De opposant voerde aan dat de nota voor het griffierecht op 11 mei 2016 aangetekend was verzonden en dat deze op 13 mei 2016 was bezorgd op de uitreiklocatie, maar niet was aangetroffen. De rechtbank concludeert dat, hoewel doorgaans aangenomen mag worden dat aangetekende post de ontvanger bereikt, in dit geval de zending nog op de afhaallocatie aanwezig was en niet door de rechtbank retour was ontvangen.
De rechtbank oordeelt dat het verzet gegrond is, waardoor de eerdere uitspraak van 17 juni 2016 vervalt. De rechtbank hervat het onderzoek in de stand waarin het zich bevond voordat de eerdere uitspraak werd gedaan. Tevens wordt het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Veghel veroordeeld in de proceskosten van € 248,- voor door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank concludeert dat de opposant geen verwijt kan worden gemaakt voor het niet tijdig betalen van het griffierecht, aangezien niet kan worden uitgesloten dat de aangetekende nota hem niet heeft bereikt.