Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
[gedaagde 2],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 28 oktober 2015
- het proces-verbaal van comparitie van 14 maart 2016.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
6.422,00(2,0 punten × tarief € 3.211,00)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak vorderde de curator van een failliet vleesverwerkingsbedrijf hoofdelijke veroordeling van de bestuurders tot betaling van het tekort in het faillissement. Het vleesverwerkingsbedrijf, dat op 16 april 2013 failliet werd verklaard, was in opspraak geraakt door de vermenging van paardenvlees met rundvlees. De curator stelde dat de bestuurders onbehoorlijk bestuur hadden gepleegd, wat een belangrijke oorzaak was van het faillissement. De rechtbank Oost-Brabant oordeelde dat de bestuurders, op basis van artikel 2:248 BW, hoofdelijk aansprakelijk waren voor het tekort in het faillissement. De rechtbank concludeerde dat de paardenvleesaffaire, waarbij de Europese voorschriften voor vleesverwerking werden overtreden, een belangrijke oorzaak van het faillissement was. De curator had ook geprobeerd om de in beslag genomen vleesvoorraad vrij te krijgen, maar dit was afgewezen door de voorzieningenrechter. De rechtbank kende de curator een voorschot van € 1.000.000 toe, omdat het tekort in ieder geval hoger zou zijn dan dit bedrag. De vordering tot betaling van beslagkosten en proceskosten werd eveneens toegewezen. De rechtbank verklaarde het vonnis uitvoerbaar bij voorraad en wees het meer of anders gevorderde af.