Uitspraak
RECHTBANK OOST-BRABANT
1.De procedure
- het tussenvonnis van 30 maart 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 20 juni 2016.
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
904,00(2 punten × tarief € 452,00)
Rechtbank Oost-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 3 augustus 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vrouw en een man, beiden afkomstig uit Irak, die een religieus huwelijk hebben gesloten volgens de sjiitische leer. De vrouw vorderde dat de man zou meewerken aan de ontbinding van hun religieuze huwelijk, omdat hij dit tot op heden had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de man om mee te werken aan de echtscheiding onrechtmatig was, omdat dit de vrouw belemmerde in haar vrijheid om een nieuwe relatie aan te gaan en haar in een ondergeschikte positie hield. De rechtbank stelde vast dat de man zijn weigering voornamelijk baseerde op financiële motieven, namelijk de terugvordering van de bruidsgift. De rechtbank oordeelde dat de man geen religieuze bezwaren had tegen de echtscheiding en dat zijn verweer niet kon slagen. De rechtbank bekrachtigde het eerder gewezen verstekvonnis en veroordeelde de man in de kosten van de verzetprocedure. De uitspraak benadrukt de noodzaak van rechtsbescherming voor de vrouw in het licht van de gevolgen van het voortbestaan van het religieuze huwelijk.