Op 2 augustus 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, een vonnis gewezen in de zaak tegen een verdachte die was veroordeeld voor het exploiteren van een hennepkwekerij. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft verkregen uit deze activiteiten, dat is geschat op een bedrag van € 120.632,46. Dit bedrag wordt ontnomen aan de verdachte. De vordering van de officier van justitie strekte tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van dit bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Het vonnis is bij verstek gewezen na het onderzoek ter terechtzitting op 19 juli 2016.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat de verdachte niet alleen in de bewezen verklaarde periode van 1 januari 2016 tot en met 4 april 2016 hennepplanten heeft geteeld, maar ook in de periode van 1 maart 2015 tot 1 januari 2016 meerdere oogsten heeft gerealiseerd. Dit blijkt uit de bevindingen van verbalisanten en de verklaring van de verdachte aan de politie. Gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht kan de rechtbank de verdachte de verplichting opleggen tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat hij heeft verkregen uit de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld.
De rechtbank heeft de maatregel gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht en heeft het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op € 120.632,46. De verdachte is verplicht gesteld dit bedrag aan de Staat te betalen. Het vonnis is uitgesproken door mr. T. van de Woestijne, voorzitter, en mr. I.L.A. Boer en mr. L.G.J.M. van Ekert, leden, in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier.