In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de opvang van 200 asielzoekers op een recreatiepark in Westelbeers, gemeente Oirschot. De gemeente had op 8 januari 2016 een vergunning verleend aan de vergunninghoudster voor het tijdelijk huisvesten van asielzoekers. Verzoekers, die in de nabijheid van het recreatiepark wonen, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waardoor de opvang van asielzoekers op het recreatiepark kon doorgaan.
De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de besluitvorming over de vergunning aan te houden na de afwijzing van een aanvraag voor een referendum. Hoewel de voorzieningenrechter erkende dat de gemeente verzuimd had om de effecten van de huisvesting van asielzoekers op de directe leefomgeving goed te motiveren, was dit niet voldoende om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning onjuist was en dat de procedure correct was gevolgd.
De voorzieningenrechter benadrukte dat de vergunninghouder de aanvraag voor de opvang van asielzoekers had ingediend met de juiste procedures en dat er geen noodzaak was om gemeentelijk beleid vast te stellen voordat op de vergunningsaanvraag werd beslist. De uitspraak concludeerde dat de vergunning voor de opvang van asielzoekers in werking was getreden en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.