ECLI:NL:RBOBR:2016:411

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
1 februari 2016
Publicatiedatum
3 februari 2016
Zaaknummer
16_146
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor opvang asielzoekers en de verhouding tot referendumverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 1 februari 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de opvang van 200 asielzoekers op een recreatiepark in Westelbeers, gemeente Oirschot. De gemeente had op 8 januari 2016 een vergunning verleend aan de vergunninghoudster voor het tijdelijk huisvesten van asielzoekers. Verzoekers, die in de nabijheid van het recreatiepark wonen, maakten bezwaar tegen dit besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, waardoor de opvang van asielzoekers op het recreatiepark kon doorgaan.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen wettelijke verplichting bestaat om de besluitvorming over de vergunning aan te houden na de afwijzing van een aanvraag voor een referendum. Hoewel de voorzieningenrechter erkende dat de gemeente verzuimd had om de effecten van de huisvesting van asielzoekers op de directe leefomgeving goed te motiveren, was dit niet voldoende om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. De voorzieningenrechter merkte op dat verzoekers onvoldoende bewijs hadden geleverd dat de ruimtelijke onderbouwing van de vergunning onjuist was en dat de procedure correct was gevolgd.

De voorzieningenrechter benadrukte dat de vergunninghouder de aanvraag voor de opvang van asielzoekers had ingediend met de juiste procedures en dat er geen noodzaak was om gemeentelijk beleid vast te stellen voordat op de vergunningsaanvraag werd beslist. De uitspraak concludeerde dat de vergunning voor de opvang van asielzoekers in werking was getreden en dat er geen rechtsmiddel openstond tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/146
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 1 februari 2016 in de zaak tussen

[verzoekers] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. M.I.J. Toonders),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder

(gemachtigden: mr. P. Lucas en mr. S. Rotman).
Als derde-partijen hebben aan het geding deelgenomen:
Vacantiebungalowpark Den Beerschen Bak BV, te Oost-, West- en Middelbeers, vergunninghoudster en het
Centraal Orgaan opvang asielzoekers(verder: COA), te Rijswijk.

Procesverloop

Bij besluit van 8 januari 2016 heeft verweerder aan vergunninghoudster een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten bouwen en afwijken van het bestemmingsplan ten behoeve van het tijdelijk opvangen van asielzoekers op het perceel Kapeldijk 6 te Westelbeers, gemeente Oirschot.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 14 januari 2016 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij brief van eveneens 14 januari 2016 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2016. Verzoekers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden en de burgemeester mr. R.A.L. Severijns.
Vergunninghoudster heeft zich laten vertegenwoordigen door [persoon A] , het COA door [persoon B] .
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

Overwegingen

Het recreatiepark van vergunninghoudster is gelegen nabij de kern Westelbeers. Verzoeker [verzoeker 1] woont vlakbij (tussen het recreatiepark en zijn woning is enkel een intensieve veehouderij van zijn moeder gelegen). Verzoeker [verzoeker 2] woont op circa 175 meter afstand van het recreatiepark maar heeft vanuit haar woning zicht op het recreatiepark en kan
’s avonds de lichten van het park zien branden. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter zijn beiden belanghebbende bij het bestreden besluit.
Vergunninghoudster heeft op 17 december 2015 een aanvraag ingediend voor het huisvesten van asielzoekers in de bungalows op het recreatiepak voor de duur van twee jaar en vier maanden. Tevens is vergunning gevraagd voor het tijdelijk plaatsen van een kantoorunit.
In het bestreden besluit heeft verweerder medewerking verleend aan de huisvesting van asielzoekers met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Hierbij heeft verweerder ten behoeve van het tijdelijk huisvesten gebruik gemaakt van de bevoegdheid ingevolge onderdeel 9 van artikel 4 van Bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor) en voor wat betreft de kantoorunit van onderdeel 11 van artikel 4 van Bijlage II van het Bor.
De voornaamste bezwaargronden van verzoekers zien op de gevolgde procedure. Zij wijzen er op dat op 30 juni 2015 de gemeenteraad heeft besloten actief in te zetten op de thematiek opvang asielzoekers maar dat nadien nog geen gemeentelijk beleid is vastgesteld. Nadat zij rond 31 oktober 2015 op de hoogte geraakten van het initiatief van vergunninghoudster, hebben zij de gemeenteraad voorgesteld om een referendum te houden. Dat verzoek is op 24 november 2015 afgewezen. Hiertegen hebben zij bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend dat bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 18 januari 2016 (zaaknummer SHE 15/6794) is afgewezen.
De voorzieningenrechter ziet in de gevolgde procedure die heeft geleid tot het bestreden besluit geen reden om het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen. Er is geen wettelijke noodzaak om eerst gemeentelijk beleid vast te stellen alvorens op vergunningsaanvragen een besluit te nemen. Er is noch in de Wabo noch in de gemeentelijke referendumverordening een verplichting opgenomen om na afwijzing van een aanvraag voor een referendum besluitvorming op een vergunningsaanvraag aan te houden. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het bestreden besluit géén besluit betreft waarover de gemeenteraad bevoegd is. Gelet op de snelheid van de gang van zaken kan de voorzieningenrechter zich voorstellen dat verzoekers het gevoel hebben achter de feiten aan te lopen, maar dit wil nog niet zeggen dat de procedure onjuist is gevolgd, laat staan dat dit aanleiding is om het bestreden besluit te schorsen. Terzijde merkt de voorzieningenrechter op dat, anders dan verzoekers menen, het bestreden besluit wel degelijk in werking is getreden, gelet op artikel 6.1 van de Wabo. Dat wetsartikel is bepalend en niet de rechtsmiddelenclausule onder het bestreden besluit.
Het bestreden besluit moet zorgvuldig zijn voorbereid en moet voldoende zijn gemotiveerd. Hetgeen verzoekers hebben aangevoerd is onvoldoende om te oordelen dat het bestreden besluit is genomen in strijd met een goede ruimtelijke ordening. Verzoekers hebben de conclusies in de ruimtelijke onderbouwing bij de aanvraag onvoldoende weerlegd. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat verzoekers de gevolgen van de intensieve veehouderij van de moeder van verzoeker voor de opvang van asielzoekers (alsmede de gevolgen van de opvang voor de bedrijfsvoering van deze intensieve veehouderij) niet ten grondslag hebben gelegd aan het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder heeft verzuimd goed te motiveren wat de effecten zijn van het huisvesten van asielzoekers op de directe leefomgeving. Verzoekers klagen terecht dat hierover nagenoeg niets staat in de ruimtelijke onderbouwing of het bestreden besluit. Het had voor de hand gelegen dat in het bestreden besluit omwonenden beter zouden zijn voorgelicht over de wijze van opvang van de asielzoekers, de rol van het COA en het toezicht vanuit politie en de gemeente. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat hiervoor inmiddels inloopavonden zijn georganiseerd. Verzoekers hebben de eerste inloopavond bijgewoond en hebben desgevraagd ter zitting aangegeven zich geen al te grote zorgen te maken. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding het bestreden besluit om deze reden te schorsen. Bovendien kan in het besluit op bezwaar de motivering van het bestreden besluit worden aangevuld.
Verweerder kan bij het verlenen van een vergunning met gebruik van artikel 4, onderdeel 11, bijlage II van het Bor volstaan met aantonen dat na afloop van de termijn de oude situatie kan worden hersteld en hoeft de tijdelijkheid van de behoefte aan opvangmogelijkheden niet aan te tonen. Dit is het gevolg van de wijziging van het Bor per 1 november 2014. De voorzieningenrechter verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank van 27 januari 2016 met zaaknummers SHE 15/2689 en SHE 15/2759 (nog niet gepubliceerd). De voorzieningenrechter twijfelt er niet aan dat de kantoorunit na afloop van de termijn kan worden verwijderd. De omstandigheid dat in het bestreden besluit geen einddatum is opgenomen, maakt niet dat het bestreden besluit onrechtmatig is. De aanvraag heeft nadrukkelijk betrekking op een periode van twee jaar en vier maanden. Uit het bestreden besluit kan niet worden opgemaakt dat verweerder heeft beoogd de afwijking van het bestemmingsplan voor langere periode te vergunnen. Wel verdient het aanbeveling in het besluit op bezwaar voor alle duidelijkheid een einddatum op te nemen. Dit is echter geen aanleiding om het bestreden besluit te schorsen.
De voorzieningenrechter stelt vast dat géén vergunning is verleend voor een zendmast. Hetgeen verzoekers over de illegaliteit van een tijdelijke, niet vergunde zendmast hebben aangevoerd, hoeft niet verder te worden besproken omdat het bestreden besluit niet over een zendmast gaat.
Verweerder moet beslissen over het project, zoals bij hem is ingediend. Indien een project op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 27 december 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY7324). Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voorbij kunnen gaan aan de door verzoekers genoemde alternatieven, in het bijzonder het ter zitting genoemde braakliggende perceel aan de Hertog Janstraat. Het COA heeft aangegeven dat er op korte termijn behoefte was aan opvangmogelijkheden. Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat op korte termijn in de behoefte van het COA kan worden voorzien in de door hen genoemde alternatieven.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J.H. van der Donk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2016.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.