ECLI:NL:RBOBR:2016:4107

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
01/993228-16 hfdz
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het telen van hennepplanten en bezit van vuurwerk en cocaïne

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die werd beschuldigd van het telen van hennepplanten, het bezit van vuurwerk en cocaïne. De verdachte werd veroordeeld tot een taakstraf van 120 uur, waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de overtreding van artikel 10a van de Opiumwet en van de diefstal van elektriciteit, omdat niet bewezen kon worden dat de verdachte wist of ernstige redenen had om te vermoeden dat de voorwerpen die hij in zijn bezit had, bestemd waren voor het plegen van strafbare feiten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wel opzettelijk hennepplanten had geteeld en cocaïne had bezeten, en dat hij professioneel vuurwerk in zijn bezit had zonder de vereiste deskundigheid. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder het feit dat hij niet eerder voor soortgelijke feiten was veroordeeld. De rechtbank legde een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf op, om de ernst van de feiten te onderstrepen en om de verdachte te ontmoedigen om opnieuw strafbare feiten te plegen. De uitspraak is gedaan na een onderzoek ter terechtzitting op 19 juli 2016, waarbij de rechtbank kennisnam van de vordering van de officier van justitie en de verdediging van de verdachte.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/993228-16
Datum uitspraak: 02 augustus 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juli 2016. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 10 juni 2016. Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 19 juli 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1.
hij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 21 maart 2016 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [adres 1] ) een hoeveelheid hennep / hennepplanten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 4 april 2016 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, in (een) woning gelegen aan [adres 1] stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens, te weten (onder meer):
- 8, althans een hoeveelheid, armaturen, en/of
- 7, althans een hoeveelheid, assimilatielampen, en/of
- 5, althans een hoeveelheid, transformatoren, en/of
- 1, althans een hoeveelheid, transformator-printpla(a)t(en), en/of
- 11, althans een hoeveelheid, tijdschakelaars, en/of
- 6, althans een hoeveelheid, koolstoffilters, en/of
- 4, althans een hoeveelheid, luchtafzuigers, en/of
- 3, althans een hoeveelheid, slakkenhuizen, en/of
- 1, althans een hoeveelheid, ventilator(en), en/of
- 2, althans een hoeveelheid, temperatuurventilatorregelaars, en/of
- 3, althans een hoeveelheid, dompelpompen, en/of
- 4, althans een hoeveelheid, hygrometers, en/of
- 5, althans een hoeveelheid, scharen, en/of
- 2, althans een hoeveelheid, weegschalen, en/of
- 8, althans een hoeveelheid, jerrycans met groeimiddelen
bestemd tot het plegen van een of meer feit(en) strafbaar gesteld in artikel 11, derde en/of vijfde lid, van de Opiumwet, te weten:
- het in de uitoefening van een beroep of bedrijf opzettelijk telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet en/of
- het opzettelijk binnen of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of telen en/of bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of aanwezig hebben en/of vervaardigen van een (grote) hoeveelheid van een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet,

heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of te koop aangeboden en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of vervaardigd en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist of ernstige redenen had te vermoeden dat die stoffen en/of voorwerpen en/of gegevens bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en);

3.
hij in of omstreeks de periode van 11 januari 2016 tot en met 4 april 2016 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, Met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een hoeveelheid elektrische energie/stroom, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, waarbij verdachte zich de toegang tot de plaats des misdrijf heeft verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak en/of verbreking;
Subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 1 oktober 2015 tot en met 4 april 2016 in de gemeente Eindhoven, in elk geval in Nederland, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid of door listige kunstgrepen of door een samenweefsel van verdichtsels, [benadeelde partij] heeft bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid elektriciteit, in elk geval van enig goed en/of tot het teniet doen van een inschuld, hebbende verdachte met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven – in het pand gelegen aan [adres 1] - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk (een) zegel(s) van de elektrische installatie verwijderd en/of verbroken en/of (een) zegel(s) op de elektrische installatie aangebracht en/of het telwerk van de elektrische installatie teruggedraaid, waardoor [benadeelde partij] werd bewogen tot bovenomschreven afgifte, dan wel een inschuld aan [benadeelde partij] werd teniet gedaan;
4.
hij op of omstreeks 04 april 2016 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 15 gram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
hij op of omstreeks 4 april 2016 te Eindhoven, in elk geval in Nederland, als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, al dan niet opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten: 2, althans een hoeveelheid, stuks knalvuurwerk (Super Cobra 8), voorhanden heeft gehad.
Ten gevolge van een kennelijke schrijffout in de tenlastelegging begaan staat in de derde regel van het onder 5 ten laste gelegde feit “(Super Cobra 8)” vermeld in plaats van “(Super Cobra 6)”. De rechtbank herstelt deze schrijffout en leest het laatste in plaats van het eerste. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Vrijspraak.


Ten aanzien van het onder 2 ten laste gelegde feit.
Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij de voorwerpen die onder feit 2 in de tenlastelegging zijn genoemd in zijn woning aanwezig heeft gehad en dat hij die voorwerpen had gekocht met het plan om daarmee een hennepkwekerij op te zetten. Dit plan heeft verdachte echter, met deze bewuste voorwerpen, niet doorgezet en verdachte was nu voornemens de voorwerpen te verkopen. Het enkele feit dat verdachte deze voorwerpen in zijn bezit heeft gehad en deze wenste te verkopen, is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aannemelijk te achten dat verdachte wist of ernstig reden had te vermoeden dat
anderenmet behulp van die voorwerpen opzettelijk
beroeps- en/of bedrijfsmatighennep zouden telen als bedoeld in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet, dan wel dat sprake zou zijn van een
grote hoeveelheidals in het vijfde lid van artikel 11 van de Opiumwet bedoeld. Volgens de definitie van “een grote hoeveelheid” in voormelde zin dient volgens art 1 lid 2 Opiumbesluit sprake te zijn van 200 hennepplanten of meer. Van andere feiten of omstandigheden waaruit aannemelijk zou kunnen worden dat verdachte zulks wist of ernstig reden had te vermoeden, is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank acht het onder 2 aan verdachte ten laste gelegde feit dan ook niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal van dat feit worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde feit.
Uit het onderzoek ter zitting is de rechtbank gebleken dat de elektriciteit die verdachte heeft gebruikt bij het telen van hennepplanten, niet is verkregen door de elektriciteitsmeter in zijn woning te manipuleren voorafgaande aan de afname van die elektriciteit. Verdachte heeft die elektriciteit op legale wijze afgenomen en de afname van deze elektriciteit is aanvankelijk door de elektriciteitsmeter geregistreerd. Nadat verdachte de elektriciteit had afgenomen, heeft hij de zegels van de elektriciteitsmeter verbroken en het telwerk van de elektriciteitsmeter teruggedraaid naar een lagere stand, waardoor het leek alsof verdachte minder elektriciteit had afgenomen dan hij daadwerkelijk had gedaan, teneinde te bewerkstelligen dat hem minder elektriciteit in rekening werd gebracht dan de door hem afgenomen elektriciteit. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte zich die elektriciteit niet wederrechtelijk toegeëigend, maar heeft hij geprobeerd [een deel van] de inschuld die [benadeelde partij] op hem had te niet te doen.
Blijkens de aangifte van [benadeelde partij] (pag. 65 Pv) gaat [benadeelde partij] uit van de juistheid van de bij de laatste opname, op 1 oktober 2015, doorgegeven meterstand ad 76783. [benadeelde partij] gaat er vervolgens van uit, gelet op het gebruik in de voorgaande jaren, dat vanaf 1 oktober 2015 tot op de dag van binnentreden van de woning en onderzoek van de meter op 4 april 2016, ongeveer 2000 Kwh aan verbruik niet was geregistreerd. Dit verschil is aan verdachte in rekening gebracht. Uit het dossier blijkt niet dat tussen 1 oktober 2015 en 4 april 2016 het (gemanipuleerde) verbruik in die periode tussentijds reeds geheel of gedeeltelijk was afgerekend. Bewijs dat [benadeelde partij] door listige kunstgrepen is bewogen tot het tenietdoen van (een deel van) de inschuld is niet voorhanden. Conclusie is dat verdachte niet in zijn opzet tot oplichting is geslaagd, maar het is bij een poging gebleven. Poging tot oplichting is echter aan verdachte niet ten laste gelegd.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het onder 3 primair ten laste gelegde feit, diefstal van elektriciteit, niet wettig en overtuigend bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken. Hetzelfde geldt voor het onder 3 subsidiair ten laste gelegde.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
1.
in de periode van 11 januari 2016 tot en met 21 maart 2016 in de gemeente Eindhoven opzettelijk heeft geteeld in een pand aan [adres 1] een hoeveelheid hennep/ hennep-planten, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
4.
op 04 april 2016 te Eindhoven opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
5.
op 04 april 2016 te Eindhoven als een ander dan een persoon met gespecialiseerde kennis, opzettelijk professioneel vuurwerk, te weten 2 stuks knalvuurwerk Super Cobra 6, voorhanden heeft gehad.
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.
De officier van justitie acht de onder 1, 2, 3 subsidiair, 4 en 5 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij vordert dat verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke taakstraf van 240 uur, subsidiair 120 dagen hechtenis, en een voorwaardelijke gevangenisstraf van drie maanden met een proeftijd van drie jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft bepleit, ervan uitgaande dat verdachte enkel voor de feiten 1, 2, 4 en 5 kan worden veroordeeld, dat aan verdachte enkel een taakstraf van maximaal 100 uur zal worden opgelegd.
Het oordeel van de rechtbank.

Algemeen
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waaronder het gegeven dat verdachte niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld.

Strafverzwarende omstandigheden
Verdachte heeft hennepplanten geteeld. Van de nadelige gevolgen daarvan voor de maatschappij en van het crimineel karakter van zijn handelen, heeft verdachte zich niets aangetrokken. Verdachte heeft slechts oog gehad voor het financieel gewin wat hij met zijn handelen kon realiseren. Daarvoor hebben andere belangen moeten wijken.
Het voorhanden hebben van professioneel vuurwerk door een niet deskundige gebruiker brengt voorts grote veiligheidsrisico's met zich brengt. Het bezit van dergelijk vuurwerk vormt vanwege de daaraan verbonden gevaarzetting een maatschappelijk kwaad dat dient te worden bestraft.

Strafmatigende omstandigheden.
De hoeveelheid geteelde hennep en de hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne en vuurwerk die bij verdachte is aangetroffen, was relatief beperkt in omvang. Voor wat betreft de hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne is de rechtbank in het kader van de straftoemeting overigens uitgegaan van een hoeveelheid in de orde van grootte als door verdachte in totaal opgegeven.

De strafmodaliteit
De rechtbank zal een gedeeltelijk voorwaardelijke taakstraf aan verdachte op te leggen, enerzijds om de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten tot uitdrukking brengen en anderzijds om door invloed uit te oefenen op het gedrag van de verdachte het door verdachte opnieuw plegen van een strafbaar feit tegen te gaan.
De rechtbank komt tot een lagere straf dan door de officier van justitie geëist, omdat de rechtbank verdachte, anders dan de officier van justitie wenst, van het onder 2 en 3 tenlastegelegde vrijspreekt en de op te leggen straf passend is bij de ernst van de wel bewezenverklaarde feiten. Daarbij is mede gelet op hetgeen in vergelijkbare zaken doorgaans wordt opgelegd. Een (nog) lagere straf, zoals door de verdediging bepleit, acht de rechtbank gelet op het voorgaande niet aan de orde.

Conclusie
Alle feiten en omstandigheden tegen elkaar afwegend, is de rechtbank van oordeel dat oplegging van een taakstraf van 120 uur waarvan 40 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar passend is, een en ander zoals in het dictum van dit vonnis nader zal worden omschreven.

Toepasselijke wetsartikelen.

14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 91 en 326 van het Wetboek van Strafrecht,
1, 2, 3, 10, 11 en 14 van de Opiumwet,
1a, 2, 6 en 87 van de Wet op de economische delicten,
1.1, 9.2.2.1 en 22.2 van de Wet milieubeheer en
1.1.1, 1.2.2 en 5.4.3 van het Vuurwerkbesluit.

DE UITSPRAAK

Spreekt verdachte vrij van de onder 2 en 3 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten.
Verklaart de onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde feit.

Opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.


ten aanzien van het onder 4 bewezen verklaarde feit.

Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.


ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde feit.
Overtreding van een voorschrift gesteld krachtens artikel 9.2.2.1 van de Wet milieubeheer, opzettelijk begaan[artikel 1.2.2. eerste lid, van het Vuurwerkbesluit].
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Ten aanzien van de onder 1, 4 en 5 bewezen verklaarde feiten.
 Een
taakstrafvoor de duur
van 120 uren[honderd twintig uren] subsidiair 60 dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf groot
40 uursubsidiair 20 dagen hechtenis
niet ten uitvoerzal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat veroordeelde zich voor het einde van een proeftijd van twee jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 2 augustus 2016.