ECLI:NL:RBOBR:2016:4106

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 augustus 2016
Publicatiedatum
1 augustus 2016
Zaaknummer
01/993228-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het exploiteren van een hennepkwekerij en afwijzing van de ontnemingsvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 augustus 2016 uitspraak gedaan in een ontnemingsvordering tegen een veroordeelde die was aangeklaagd voor het exploiteren van een hennepkwekerij. De veroordeelde had afstand gedaan van een in beslag genomen geldbedrag van € 2.000,--, dat hij had verdiend met de teelt van hennepplanten. De officier van justitie vorderde de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.868,44 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. De rechtbank heeft de ontvankelijkheid van de officier van justitie beoordeeld en vastgesteld dat de tweede berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, die was opgesteld na de eerste berekening, correct was. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de ontnemingsvordering, ondanks het verweer van de verdediging dat de berekeningen onbetrouwbaar waren.

De rechtbank heeft vervolgens de feiten en omstandigheden rondom de hennepkwekerij en de opbrengsten daarvan beoordeeld. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de veroordeelde met behulp van growboxen één hennepoogst van twaalf planten had gerealiseerd, wat resulteerde in een opbrengst van € 841,82. De veroordeelde had echter verklaard dat hij € 2.000,-- had verdiend met de teelt van hennep, wat ook werd aangetroffen tijdens de doorzoeking van zijn woning. De rechtbank achtte het aannemelijk dat dit bedrag door het plegen van een strafbaar feit was verkregen.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2.000,-- in mindering moest worden gebracht op het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aangezien het bedrag dat de veroordeelde had genoten gelijk was aan het in beslag genomen bedrag, concludeerde de rechtbank dat de veroordeelde geen voordeel had verkregen uit de bewezen verklaarde feiten of andere strafbare feiten. De rechtbank wees daarom de vordering van de officier van justitie af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer ontneming: 01/993228-16
Datum uitspraak: 02 augustus 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[veroordeelde] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1968] ,
wonende te [adres] .

Onderzoek van de zaak:

De vordering van de officier van justitie strekt tot het opleggen van de verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 6.868,44 ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 19 juli 2016.

De ontvankelijkheid van de officier van justitie.


Het standpunt van de verdediging.
In de pleitnota heeft de raadsman gesteld dat de politie op grond van dezelfde gegevens twee berekeningen met totaal verschillende uitkomsten heeft opgemaakt. Dit maakt de inhoud van beide rapporten onbetrouwbaar. Gelet hierop dient de officier van justitie – aldus de raadsman – niet ontvankelijk in de ontnemingsvordering te worden verklaard.

Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft aangevoerde dat de tweede berekening, neergelegd in het rapport van 2 juni 2016 [pag. 293 t/m 296], is opgemaakt omdat zij na kennisname van het eerste rapport van 21 april 2016 [pag. 223A t/m 223D], heeft geconstateerd dat in deze eerste berekening niet met alle bekende feiten en omstandigheden rekening was gehouden. Met het opmaken van de tweede berekening heeft de officier van justitie willen bewerkstelling dat bij het vaststellen van het wederrechtelijk verkregen voordeel met alle relevante feiten en omstandigheden rekening is gehouden. De waardering van de inhoud van beide berekening is een inhoudelijke beslissing die de rechtbank moet nemen. De officier van justitie is van oordeel dat zij ontvankelijk is in de ontnemingsvordering en dat het daartoe strekkende verweer van de raadsman moet worden verworpen.

Het oordeel van de rechtbank.
Nadat de officier van justitie kennis had genomen van de eerste berekening van het door [veroordeelde] wederrechtelijk verkregen voordeel tot een bedrag van € 2.289,48, heeft zij geconcludeerd dat in die berekening niet alle reeds bekende feiten en omstandigheden waren meegewogen. Daarop heeft de officier van justitie de politie geïnstrueerd een nieuwe berekening te maken waarin wel met alle feiten en omstandigheden rekening wordt gehouden. Dat heeft geresulteerd in de tweede berekening, waarbij een voordeel van € 6.868,44 is vastgesteld.
Het is aan de rechtbank om de inhoud van beide berekeningen te beoordelen en te waarderen. Een dergelijke beslissing ziet op de inhoudelijke beoordeling van de ontnemingsvordering die de ontvankelijkheid van de officier van justitie niet raakt. De rechtbank verwerpt het door de raadsman van veroordeelde gevoerde verweer dat de officier van justitie niet ontvankelijk is in de ontnemingsvordering.

De beoordeling

Bij vonnis van 2 augustus 2016 is [veroordeelde] onder meer veroordeeld omdat hij met behulp van growboxen, één hennepoogst van twaalf planten heeft gerealiseerd. Bij de berekening van het voordeel wat [veroordeelde] daaruit heeft verkregen, gaat de rechtbank uit van de in het rapport BOOM [1] weergegeven uitgangspunten. Bij het hanteren van deze uitgangspunten levert één oogst van 12 hennepplanten een opbrengst van € 841,82 op [12 planten x 29,6 gram hennep per plant = 355,2 gram hennep x € 3,27 per gram hennep = een opbrengst van € 841,82].
[veroordeelde] heeft echter verklaard dat hij € 2.000,-- met het telen van hennep heeft verdiend en dat hij dit geldbedrag onder het matras van zijn bed had verstopt. Dit bedrag is daar bij de doorzoeking van de woning van [veroordeelde] aangetroffen. De rechtbank acht het op grond van deze feiten en omstandigheden aannemelijk dat [veroordeelde] minimaal € 2.000,-- voordeel heeft genoten door het telen van hennepplanten. Het telen van hennepplanten is een strafbaar feit. Van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van € 2.000,-- heeft [veroordeelde] inmiddels afstand gedaan. Hij zal dat bedrag dus niet terug ontvangen.
Op grond van het bepaalde in artikel 36e, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht kan aan [veroordeelde] de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk voordeel wat hij uit andere strafbare feiten heeft verkregen. De rechtbank is van oordeel dat het in beslag genomen geldbedrag van € 2.000,-- in mindering moet worden gebracht op het voordeel wat verdachte heeft verkregen omdat de rechtbank het aannemelijk acht dat dit bedrag door het plegen van een strafbaar feit is verkregen.
Nu het door verdachte wederrechtelijk genoten voordeel gelijk is aan het onder hem in beslag genomen, niet terug gegeven geldbedrag, stelt de rechtbank vast dat verdachte geen voordeel uit de bewezen verklaarde feiten of uit andere strafbare feiten heeft verkregen. De rechtbank zal de vordering tot ontneming van door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel, afwijzen.
DE UITSPRAAK
Wijst de vordering van de officier van justitie af.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. L.G.J.M. van Ekert, voorzitter,
mr. I.L.A. Boer en mr. T. van de Woestijne, leden,
in tegenwoordigheid van H.A. van Neerven, griffier,
en is uitgesproken op 2 augustus 2016.

Voetnoten

1.Het rapport BOOM van 1 november 2010 [wederrechtelijk verkregen voordeel hennepkwekerij bij binnenteelt onder kunstlicht]