ECLI:NL:RBOBR:2016:4066

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
28 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 224
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Resultaatsbeoordeling en overname door andere advocaat in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 28 juli 2016 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de intrekking van een toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand. De eiseres, een advocaat, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, dat de toevoeging had ingetrokken op basis van een resultaatbeoordeling. De rechtbank oordeelde dat de eiseres ten onrechte niet was betrokken in de bezwaarfase, wat in strijd was met de hoorplicht van artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat het bestreden besluit vernietigd moest worden.

De rechtbank overwoog dat het beleid van verweerder inzake resultaatsbeoordeling gebaseerd is op de veronderstelling dat zaken met hetzelfde rechtsbelang door dezelfde advocaat of hetzelfde kantoor worden behandeld. In deze zaak was de zaak overgenomen door een andere advocaat, wat niet in het beleid was voorzien. De rechtbank concludeerde dat de onverkorte toepassing van het beleid zou leiden tot een onredelijke uitkomst, waarbij rechtszoekenden de mogelijkheid zouden hebben om een resultaatsbeoordeling uit te stellen of te voorkomen door een nieuwe advocaat in te schakelen.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen 26 weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen, waarbij rekening gehouden moet worden met de bevindingen van de rechtbank. Tevens werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak benadrukt het belang van de hoorplicht en de noodzaak voor een zorgvuldige beoordeling van de omstandigheden bij de resultaatsbeoordeling.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 16/224

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 juli 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , kantoorhoudende te [plaats] , eiseres

en

het bestuur van de raad voor rechtsbijstand, verweerder

(gemachtigde: mr. M. Doets en mr. A.M. El Wanni).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij]te Deurne, (gemachtigde: F.P.J.M. Remmen).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder de op 5 juli 2013 afgegeven toevoeging voor gesubsidieerde rechtsbijstand ingetrokken op grond van een resultaatbeoordeling.
Bij besluit van 3 september 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van de derde-partij gegrond verklaard, in die zin dat hij de toevoeging met kenmerk 1GJ1344 in stand laat.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verweerder heeft vervolgens het
bezwaarschrift als beroepschrift aangemerkt en doorgezonden naar de rechtbank.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2016. Eiseres is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Derde-partij is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.

Overwegingen.

1.1
De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten.
Verweerder heeft op 22 juni 2015 een voornemen laten uitgaan tot intrekking van de aan de derde-partij verstrekte toevoeging na een resultaatsbeoordeling.
Op 3 juli 2015 heeft de derde-partij een zienswijze ingediend en gesteld dat er nog geen resultaat is omdat de huwelijksgoederengemeenschap nog verdeeld moet worden en er mogelijk nog een procedure gevoerd moet worden.
1.2
Vervolgens is het primaire besluit genomen en heeft de derde-partij hiertegen bezwaar gemaakt. Voorafgaand aan het bestreden besluit heeft verweerder op verzoek van de (advocaat van de) derde-partij een nieuwe toevoeging (kenmerk 1HF7490) verstrekt met het oog op een aanhangig te maken procedure ten behoeve van een boedelscheiding.
1.3
Er is ook nog een toevoeging verstrekt met kenmerk 1HC0346 in verband met een hoger beroep vanwege de (hoogte van de) alimentatie. Gelet op deze verstrekte toevoeging heeft verweerder het bestreden besluit genomen. Verweerder heeft eiseres niet betrokken in de bezwaarprocedure.
2.1
Eiser stelt in de eerste plaats dat zij ten onrechte niet is betrokken als belanghebbende in de bezwaarfase.
2.2
Verweerder erkent dit.
2.3
Naar het oordeel van de rechtbank had het op de weg van verweerder gelegen om eiseres in de bezwaarfase te horen. Dat heeft verweerder niet gedaan. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)(hoorplicht). De rechtbank ziet geen aanleiding dit gebrek te passeren omdat eiseres hierdoor in haar belangen is geschaad. Door verweerders verzuim om eiseres op de hoogte te stellen van de betrokkenheid van de derde-partij en de bezwaarfase, verkeerde eiseres in de veronderstelling dat het primaire besluit onherroepelijk was. Daardoor heeft zij afgezien van het maken van bezwaar tegen een besluit van verweerder tot afwijzing van een verzoek om een extra urenvergoeding. Dit is begrijpelijk omdat, als het primaire besluit onherroepelijk zou zijn, eiseres niet in aanmerking zou komen voor toewijzing van een dergelijk verzoek.
3. Reeds hierom is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand moeten worden gelaten.
4.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de zaak nog niet definitief is beëindigd in de zin van artikel 34g van de Wet op rechtsbijstand (Wrb). Verweerder leidt dit af uit de aan de derde-partij onder kenmerk 1HF7490 verstrekte toevoeging. Daarom vindt verweerder dat het behaalde resultaat moet worden toegekend aan deze toevoeging en niet aan de aan de toevoeging met kenmerk 1GJ1344.
4.2
Eiseres stelt het resultaat is behaald in de toevoeging met kenmerk 1GJ1344. In het kader van de echtscheiding is de echtelijke woning verkocht en is een overwaarde verkregen. Eiseres heeft recht op de helft van dat bedrag en daarmee een resultaat verkregen dat meer is dan 50% van de grens van geldende heffingsvrije vermogen. Volgens haar dient resultaat te worden toegeschreven aan het moment waarop het zich realiseert en de inspanningen die daarvoor zijn geleverd. In dat geval kan het in ieder geval niet worden toegeschreven aan het resultaat van een boedelscheiding welke procedure nog niet eens aanhangig is gemaakt.
4.3
De derde-partij stelt dat de boedelscheiding nog niet is afgewerkt en dat eiseres geen bijdrage heeft geleverd aan de verkoop van de echtelijke woning. Zij is ontevreden over de inspanningen van eiseres en daarom overgestapt naar een andere advocaat.
4.4
Verweerder heeft beleid met betrekking tot de resultaatsbeoordeling (de werkinstructie resultaatsbeoordeling). Hierin is onder meer het volgende vermeld. De rechtsbijstand moet zijn beëindigd voordat de toevoeging voor resultaat-beoordeling wordt aangeboden aan de Raad ingevolge artikel 28, eerste lid van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 (Bvr). In verweerders beleid is bepaald dat, als er meerdere toevoegingen zijn verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang alleen bij de laatst afgegeven toevoeging het totale financiële resultaat in de zaak wordt bezien. Het resultaat wordt aan het eind van de zaak beoordeeld en niet bij het beëindigen van de werkzaamheden van de toegevoegde advocaat. Het kan voorkomen dat de toevoeging wordt overgenomen door een advocaat op betalende basis vóórdat sprake is van resultaat. In dat geval wordt de toevoeging ingetrokken als de rechtzoekende niet aannemelijk kan maken dat het te ontvangen bedrag lager zal zijn dan 50% van het heffingsvrije vermogen. Als er onduidelijkheid is over het mogelijke resultaat, dan wordt de resultaatbeoordeling uitgesteld.
4.5
Niet in geschil is dat aan de toevoeging die is verstrekt in verband met het hoger beroep (kenmerk 1HC0346) geen betekenis toekomt bij de beantwoording van de vraag of de zaak definitief is beëindigd omdat aanspraken op toekomstig te ontvangen bedragen niet worden gekapitaliseerd.
4.6
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet relevant is of eiseres haar werk naar tevredenheid van de derde-partij heeft verricht. Het gaat uiteindelijk om het financiële resultaat en aan welke verstrekte toevoeging deze moet worden toegeschreven.
Ten tijde van het primaire besluit waren er niet meer toevoegingen verstrekt dan de toevoeging met kenmerk 1GJ1344. De rechtbank is van oordeel dat op dat moment verweerder een resultaatsbeoordeling kon verrichten. Bij het beoordelen van de vraag of de rechtsgevolgen in stand moeten worden gelaten, moet de rechtbank echter de omstandigheden ten tijde van deze uitspraak bezien. Hierbij zijn een aantal omstandigheden van belang.
 de uitkomst van de resultaatbeoordeling ten tijde van het primaire besluit is niet betwist;
 de zaak is daarna overgenomen door een andere advocaat;
 er is een toevoeging verstrekt voor hetzelfde rechtsbelang (boedelscheiding);
 er is geen procedure voor boedelscheiding aanhangig, ook al is de toevoeging een jaar geleden verstrekt;
 het initiatief voor deze procedure ligt bij de derde-partij.
4.7
De rechtbank gaat er van uit dat het verweerders beleid inzake het tijdstip van een resultaatsbeoordeling (bij de beëindiging van rechtsbijstand), is gebaseerd op de veronderstelling dat zaken met hetzelfde rechtsbelang door dezelfde advocaat of hetzelfde kantoor worden behandeld. In dit geval is de zaak overgenomen door een advocaat die in een later stadium een toevoeging voor een zaak met hetzelfde rechtsbelang heeft gevraagd. Hierin voorziet verweerders beleid niet. Het beleid voorziet slechts in overname van een zaak door een betalende advocaat. Onverkorte toepassing van verweerders beleid leidt in dit geval echter tot een onredelijke uitkomst en zou ertoe kunnen leiden dat rechtszoekenden door inschakeling van een nieuwe advocaat en een verzoek om een nieuwe toevoeging een weg hebben om een resultaatsbeoordeling te doen uitstellen of voorkomen. Dat staat haaks op de doelstelling van artikel 34g van de Wet op de rechtsbijstand.
In dit geval staat ten tijde van de beëindiging van de werkzaamheden van eiseres vast dat de derde-partij beschikt over voldoende eigen vermogen. Op voorhand kan niet worden uitgesloten dat de derde-partij slechts zelf het initiatief neemt voor een boedelscheiding in de verwachting hier een hoger resultaat mee te kunnen bereiken. Het is niet waarschijnlijk dat zij een dergelijke procedure start in de verwachting dat een deel van het resultaat uit de verkoop van de echtelijke woning aan haar ex wordt toebedeeld. Het ligt op de weg van verweerder om in dit geval, analoog aan het beleid inzake overname van de zaak door een advocaat op betalende basis, een inschatting te maken van het te behalen resultaat. Dat kan de rechtbank niet zelf doen op basis van de beschikbare informatie in deze zaak. De rechtbank zal daarom niet de rechtsgevolgen in stand laten. Evenmin zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien of verweerder de gelegenheid geven het gebrek te herstellen. In een nieuw besluit op bezwaar zal verweerder een inschatting moeten maken van het vermogen van de derde-partij na afronding van de boedelscheidingsprocedure en op basis daarvan beslissen of het primaire besluit alsnog moet worden herroepen.
5.1
Eiseres heeft verzocht om een vergoeding van de schade als gevolg van het bestreden besluit
5.2
Verweerder heeft zich hierover niet uitgelaten.
5.3
Op dit moment staat de schade nog niet vast. Eiseres heeft geen schade indien de huidige resultaatsbeoordeling wordt gehandhaafd maar heeft pas schade indien verweerder in een nieuw besluit op bezwaar beslist de resultaatsbeoordeling niet te handhaven. De rechtbank zal het verzoek daarom afwijzen en niet inhoudelijk beoordelen. De rechtbank ziet geen aanleiding het verzoek om schadevergoeding aan te houden. Eiseres kan een zelfstandig verzoek om schadevergoeding indienen naar gelang de uitkomst van het nieuwe besluit op bezwaar.
6. De rechtbank geeft verweerder, eiseres en de derde partij nogmaals in overweging om in overleg te treden over een vergoeding van de door eiseres verrichte werkzaamheden op basis van het verzoek vergoeding extra uren.
7.1
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
7.2
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten bestaan uit reiskosten (€ 17,00) en verletkosten. De rechtbank bepaalt de tijd gemoeid met zitting en reistijd in goede justitie op 4 uur en de verletkosten op een bedrag van € 360,00.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het bestreden besluit;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af;
 bepaalt dat verweerder een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen 26 weken na de dag van verzending van deze uitspraak
 draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,00 aan eiser te vergoeden;
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 377,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van der Bruggen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.