ECLI:NL:RBOBR:2016:4056

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
29 juli 2016
Publicatiedatum
28 juli 2016
Zaaknummer
01/879098-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring van poging tot doodslag, gewapende woningoverval en bedrijfsinbraken met zware straf en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 29 juli 2016 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van meerdere ernstige misdrijven, waaronder poging tot doodslag, gewapende woningoverval en bedrijfsinbraken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten betrokken was bij een gewelddadige aanval op een slachtoffer, waarbij hij met een honkbalknuppel op het hoofd van het slachtoffer sloeg. Dit gebeurde op 13 januari 2015 in Oss. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan poging tot doodslag, medeplegen van diefstal met geweld en andere diefstallen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 11 jaar op, wat zwaarder was dan de eis van de officier van justitie. Daarnaast werd de verdachte verplicht om schadevergoeding te betalen aan de slachtoffers, waaronder een bedrag van € 68.933,19 aan slachtoffer [slachtoffer 1] en € 13.773,-- aan slachtoffer [slachtoffer 2]. De rechtbank oordeelde dat de verdachte geen enkele verantwoordelijkheid had genomen voor zijn daden en dat zijn eerdere veroordelingen voor gewelds- en vermogensdelicten in aanmerking moesten worden genomen bij de strafbepaling. De rechtbank sprak de verdachte vrij van één ten laste gelegd feit, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de gepleegde feiten en de impact daarvan op de slachtoffers.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK OOST-BRABANT
Strafrecht
Parketnummer: 01/879098-15
Parketnummer vordering: 01/845346-12
Datum uitspraak: 29 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1994] ,
wonende te [woonplaats] , [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 8 juli 2016 en 15 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte/veroordeelde naar voren is gebracht.
De tenlastelegging.
De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 9 juni 2015. De tenlastelegging is op de terechtzitting van 11 september 2015 aangepast conform het bepaalde bij artikel 314a Sv. Nadat de tenlastelegging voorts op de terechtzitting van 8 juli 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 13 januari 2015 te Oss, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en al dan niet met voorbedachten rade [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet en al dan niet na kalm beraad en rustig overleg, met een (honkbal)knuppel, althans met een hard en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal met (aanzienlijke) kracht op/tegen het hoofd en/of de benen van die [slachtoffer 1] heeft geslagen (al dan niet terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (artikel 289 / 287 jo. 45 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 21 februari 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een slagerij gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid vlees en/of een hoeveelheid garnalen en/of een hoeveelheid messen en/of een hoeveelheid (keuken- en/of snij)machines en/of een hoeveelheid weegschalen en/of een hoeveelheid snijplanken en/of een hoeveelheid barbecues en/of een hoeveelheid gasflessen en/of een hoeveelheid broodmanden en/of een hoeveelheid plastic lepels en/of een hoeveelheid afvalbakken en/of een hoeveelheid (ham)haken en/of een hoeveelheid beeldschermen en/of een hoeveelheid bewakingscamera's en/of een decoder en/of een koffiezetapparaat en/of een biertap en/of een messenslijper en/of een hogedrukreiniger en/of een bestelauto, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
3. hij op of omstreeks 12 maart 2015 te Oss tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een vriescel, behorende bij een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] heeft weggenomen een hoeveelheid vlees, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [bedrijf 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij verdachte en/of zijn mededader(s) zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft en/of de/het weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van braak en/of verbreking;
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
4. hij op of omstreeks 19 maart 2015 te Heesch, gemeente Bernheze,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
A.
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (in/uit een woning gelegen aan [adres 4] ) heeft weggenomen een hoeveelheid hennep(planten) en/of een telefoon en/of een babyfoon en/of een hoeveelheid sleutels en/of een personenauto en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
en/of
B.
met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] heeft gedwongen tot de afgifte van een hoeveelheid hennep(planten) en/of een telefoon en/of een babyfoon en/of een hoeveelheid sleutels en/of een personenauto en/of een portemonnee met inhoud, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), als volgt heeft/hebben gehandeld,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s),
- die [slachtoffer 3] vastgegrepen en/of (terug) de woning (gelegen aan [adres 4] ) in geduwd en/of (daarbij) die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "naar binnen, naar binnen" en/of
- een vuurwapen op (het hoofd en/of in de nek van) die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] gedrukt en/of gericht (gehouden);

(artikel 312 / 317 Wetboek van strafrecht)

5. hij op of omstreeks 04 maart 2015 te Oss,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning gelegen aan de [adres 5]
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een geldbedrag (30.000 euro) en/of een hoeveelheid sieraden, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s),
welke diefstal werd voorafgegaan en/of vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 5] en/of [slachtoffer 6] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededader(s) hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij bezit van het gestolene te verzekeren,
hebbende hij, verdachte en/of zijn mededader(s):
- die [slachtoffer 6] met een koevoet, althans met een hard en/of scherp en/of zwaar voorwerp meermalen, althans eenmaal met (aanzienlijke) kracht op het hoofd en/of vervolgens op de ribben geslagen en/of
- die [slachtoffer 5] met een (hard en/of scherp en/of zwaar) voorwerp meermalen, althans eenmaal met (aanzienlijke) kracht in het gezicht geslagen en/of
- (met kracht) de ringen van de vingers van die [slachtoffer 5] losgetrokken en/of
- (met kracht) de armbanden en/of het horloge van de pols, althans de arm van die [slachtoffer 5] losgetrokken;

(artikel 312 Wetboek van Strafrecht)

Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.
De vordering na voorwaardelijke veroordeling.
De zaak met parketnummer 01/845346-12 is aangebracht bij vordering van 2 april 2015. Deze vordering heeft betrekking op het vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d.
4 februari 2013. Een kopie van de vordering is aan dit vonnis gehecht. (
bijlage 1)
De formele voorvragen.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in zijn vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.
Bewijs.
Inleiding.
Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij telkens samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een vijftal delicten heeft gepleegd, te weten - kort gezegd - een poging tot moord/doodslag, twee woningovervallen en twee bedrijfsinbraken.
Het standpunt van de officier van justitie.
Op de in het schriftelijk requisitoir uitgewerkte gronden heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank tot een bewezenverklaring zal komen van de feiten 1 (poging doodslag) t/m 4 en dat de verdachte van het tenlastegelegde onder feit 5 zal worden vrijgesproken
Het standpunt van de verdediging.
De raadsman heeft op gronden als vermeld in de pleitnota betoogd dat de verdachte terzake van de feiten 1, 4 en 5 zal worden vrijgesproken. Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.
t.a.v. feit 1.
I. Op grond van de in de bewijsbijlage A opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen stelt de rechtbank onder meer het volgende vast.
Aangever [slachtoffer 1] wordt op 13 januari 2015 omstreeks 06:06 uur direct bij het verlaten van zijn woning door een uit de bosschage naast de voordeur afkomstige persoon (VE1) met een houten honkbalknuppel op zijn bovenrug/hoofd geslagen. De knuppel breekt na de slag af. Aangever komt ten val en wordt aansluitend door twee andere personen bedreigd en belaagd; door een van deze personen met een lang geweer (VE2) en door de ander met een (honkbal)knuppel (VE3). VE3 slaat aangever meerdere keren met de knuppel op het hoofd en zijn benen. VE2 houdt ten tijde van de gewelddadige handelingen van VE3 het geweer op aangever gericht en VE1 staat er, nadat hij kort in de woning van aangever is geweest, eveneens bij. De drie daders zijn in het donker gekleed en dragen op bivakmutsen gelijkende gezichtsbedekkingen. VE1 draagt een soort trainingsbroek met een opvallende donkere verkleuring op het rechter bovenbeen. De verdachten rennen gezamenlijk weg.
Op de plaats delict is nadien een afgebroken handgreep van een honkbalknuppel aangetroffen en veiliggesteld. De rechtbank is van oordeel dat genoegzaam kan worden aangenomen dat dit het voorwerp betreft waarmee dader1 het slachtoffer heeft geslagen toen deze de voordeur van zijn woning verliet. Onderzoek door het NFI heeft uitgewezen dat zich op de handgreep van deze knuppel DNA-materiaal van aangever bevond.
Op 13 januari 2015 omstreeks 05:35 uur ziet buurtbewoonster [getuige 1] de bij verdachte in gebruik zijnde Ford Focus met [kenteken 1] in de directe nabijheid van de woning van aangever [slachtoffer 1] staan. Ze ziet een jonge man in de auto zitten en twee jonge mannen in donkere
kleding om de auto lopen. Deze waarneming komt wat betreft locatie en tijdstip goed overeen met de camerabeelden waarop zichtbaar is dat rond 05:41 uur, dus kort voor de aanval op aangever [slachtoffer 1] , een op een Ford Focus gelijkende auto langs de woning van aangever [slachtoffer 1] komt gereden.
Verdachte draagt – zo relateert [verbalisant 1] op basis van beschikbare camerabeelden – op 4 maart 2015, 12 maart 2015 en 19 maart 2015 een broek met een donkere verkleuring op het rechter bovenbeen. De verkleuring komt qua afmeting en vorm overeen met de verkleuring op de broek die – blijkens de camerabeelden van het incident – op 13 januari 2015 door VE1 wordt gedragen. De rechtbank heeft deze conclusie getoetst aan haar eigen waarneming van de in het dossier bevindende prints van deze camerabeelden en verenigt zich met die conclusie.
In een OVC-gesprek d.d. 10 april 2015 zegt verdachte tegen zijn echtgenote [betrokkene 1]
dat die trainingsbroek weg moet en (
letterlijk): ‘die ene broek die moet weg’.
II. Op grond van het voorgaande, bijeengenomen, komt de rechtbank tot de conclusie dat verdachte de persoon aangeduid als VE1 is en dat hij samen met de twee anderen aangever [slachtoffer 1] – kort gezegd – levensbedreigend heeft afgetuigd. Verdachte heeft zich zowel gedurende het vooronderzoek als ter terechtzitting van de rechtbank consequent op zijn zwijgrecht beroepen. De aanwezigheid van de bij hem in gebruik zijnde auto kort voor en in de directe nabijheid van de plaats delict, in samenhang beschouwd met de op de camerabeelden zichtbare opvallende verkleuring op het rechter bovenbeen van de broek van VE1, welke verkleuring sterkt overeenkomt met de verkleuring op de broek waarmee verdachte op verschillende data is waargenomen, is naar het oordeel van de rechtbank voldoende redengevend voor het daderschap van de verdachte bij dit gewelddadige feit. Van de verdachte mag onder deze omstandigheden een die redengevendheid ontzenuwende verklaring worden verlangd, die evenwel ten enenmale is uitgebleven. De rechtbank betrekt dit bij de waardering van het voorhanden bewijs en legt deze dan ook in het nadeel van de verdachte uit.
De rechtbank acht op grond van het vorenoverwogene in combinatie met de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte betrokken is geweest bij dit feit en dat hij aangemerkt kan worden als VE1 op de beschikbare camerabeelden.
III. De rechtbank volgt de verdediging niet in haar standpunt dat onduidelijk is op welke
dag [getuige 1] de auto van verdachte heeft gezien en het kenteken heeft genoteerd.
De rechtbank stelt allereest vast dat de getuige in haar verhoor bij de politie onmiskenbaar heeft verklaard over een waarneming op dinsdag 13 januari 2015. Bij de rechter-commissaris heeft zij uitleg gegeven over de omstandigheid dat de datum 12 januari 2015 te 17:13 uur vermeld staat bij haar digitale notitie over de door haar waargenomen Ford met het [kenteken 1] . Haar uitleg komt er in de kern op neer dat zij op 13 januari 2015 een op 12 januari 2015 aangemaakte (kale) notitie heeft ingevuld met de gegevens van de door haar waargenomen Ford. De rechtbank vindt deze uitleg plausibel, te meer omdat de getuige in diezelfde verklaring opmerkt dat zij zeker weet dat zij het kenteken op een dinsdag heeft genoteerd, omdat zij op die dag altijd ochtendtraining heeft. De rechtbank kent met betrekking tot de vraag of de verklaring van de getuige als geloofwaardig en betrouwbaar moet worden aangemerkt, doorslaggevende betekenis toe aan deze op routine gebaseerde herinnering. Dit alles brengt de rechtbank tot het oordeel dat er geen enkele aanleiding is om aan de juistheid van het tijdstip van de waarneming van de getuige te twijfelen.
IV. De verdediging heeft het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht enigszins gelegitimeerd door te wijzen op de mogelijke betrokkenheid van een oom van verdachte, [betrokkene 2] , bij het onderhavige feit. De verdediging wijst in dit verband op een passage uit de verklaring van aangever [slachtoffer 1] (p. 412). De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting echter voldoende objectieve aanknopingspunten aangetroffen om aannemelijk te achten dat deze [betrokkene 2] bij het onderhavige feit betrokken is geweest. Bovendien blijft ook uitgaande van de suggestie van de verdediging onverkort overeind staan dat de verdachte op basis van het voorhanden bewijs als VE1 kan worden geïdentificeerd. De enkele suggestie van de verdediging brengt de rechtbank dan ook niet tot een andere slotconclusie met betrekking tot het daderschap van de verdachte.
V. Anders dan de verdediging acht de rechtbank het voorwaardelijk opzet op de dood van slachtoffer [slachtoffer 1] bewezen. [slachtoffer 1] verklaart dat hij meerdere keren met kracht met een knuppel op zijn hoofd is geslagen. Dat er geslagen is met (honkbal)knuppels blijkt naar het oordeel van de rechtbank evident uit de bewijsmiddelen. Voorts verklaart [slachtoffer 1] over 43 hechtingen in zijn hoofd en dat zijn hoofd van voor naar achteren open lag. De rechtbank gaat ervan uit dat [slachtoffer 1] hiermee in het bijzonder zijn schedel bedoelt. Dit laatste wordt naar het oordeel van de rechtbank bevestigd door de foto van het letsel op pag. 387. De medische informatie bevestigt vervolgens het hechten van meerdere hoofdwonden. Een en ander in samenhang beschouwd, brengt de rechtbank tot de vaststelling dat [slachtoffer 1] meerdere keren met kracht met een knuppel op zijn hoofd is geslagen. Dat er met kracht is geslagen blijkt ook uit het afbreken van de knuppel nadat verdachte [slachtoffer 1] daarmee had geslagen. Hoewel in het proces-verbaal van het uitlezen van de camerabeelden wordt gerelateerd dat [slachtoffer 1] hierbij op de bovenrug werd geraakt, acht de rechtbank het - gezien de lengte van de knuppel - aannemelijk dat de klap zich mede heeft uitgestrekt tot het (achter) hoofd van [slachtoffer 1] , conform diens verklaring.
Voorts acht de rechtbank aannemelijk dat [slachtoffer 1] overige klappen op zijn hoofd heeft bekomen om 06:06:48 uur , zijnde het moment waarop volgens de relaterende verbalisant sprake is van een schermutseling buiten het beeld van de camera op de plek waar aangever ten val was gekomen. Aangever [slachtoffer 1] heeft het kennelijk over dit moment wanneer hij verklaart dat hij door een van de daders meerdere keren op zijn hoofd wordt geslagen met een knuppel. Redenen om aan de verklaring van [slachtoffer 1] op dit punt te twijfelen, heeft de rechtbank niet gevonden, te minder nu deze verklaring in objectief bewijsmateriaal, te weten de beschrijving van de camerabeelden en het geconstateerde letsel aan het hoofd, voldoende steun vindt. De rechtbank heeft daarbij niet de ogen gesloten voor het feit dat op de camerabeelden ook nog zichtbaar is dat [slachtoffer 1] om 06:07:13 uur, dus kort na de schermutseling buiten beeld, omhoog krabbelt en naar zijn hoofd grijpt, hetgeen ook past bij de verklaring van [slachtoffer 1] .
Het handelen van verdachte en zijn mededaders kan naar zijn uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als gericht op de dood van het slachtoffer. Er is meerdere keren met kracht met (honkbal)knuppels op de schedel van het slachtoffer geslagen, onder meer terwijl hij weerloos op de grond lag. Onder de schedel bevinden zich de hersenen, die bij uitstek vitale levensfuncties reguleren en het is een algemene ervaringsregel dat de schedel dusdanig kwetsbaar is dat, indien daar meerdere keren met kracht met knuppels op wordt geslagen, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit de dood tot gevolg heeft. Nu het een algemene ervaringsregel betreft moeten ook verdachte en de mededaders geacht worden daarvan op de hoogte te zijn geweest. Door niettemin te handelen zoals zij hebben gedaan, hebben zij bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden.
VI. Met de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank niet bewezen dat er sprake is geweest van voorbedachte raad om het slachtoffer van het leven te beroven. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
VII. Verdachte heeft zich gedurende het incident gepresenteerd en gemanifesteerd als lid
van een gewelddadig driemanschap. De voor een nauwe en bewuste samenwerking vereiste wezenlijke bijdrage van verdachte heeft hierin bestaan dat hij de eerste klap met een knuppel heeft uitgedeeld, waardoor slachtoffer [slachtoffer 1] onderuit ging. Hierna is het geweld verder uitgeoefend door met name VE3, mede in het bijzijn van de toekijkende verdachte.
De rechtbank acht het medeplegen van poging tot doodslag dan ook bewezen.
t.a.v. feiten 2 en 3.
De rechtbank is van oordeel dat uit de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, zoals vervat in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlagen B en C, in onderling verband en samenhang bezien, dusdanig evident het daderschap van de verdachte bij de afzonderlijke bedrijfsinbraken blijkt, dat zonder nadere motivering kan worden volstaan met de enkele verwijzing naar de desbetreffende bewijsmiddelen. De rechtbank merkt de rol van de verdachte bij beide bedrijfs-inbraken aan als die van medepleger met in elk geval telkens [medeverdachte 1] . De overtuiging van de rechtbank dat verdachte een van de daders is van deze inbraken, wordt verder versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht gedurende de gehele straf-procedure. Vooral ten aanzien van de zeer belastende omstandigheden:
-dat op de telefoon van de verdachte een foto is aangetroffen die kennelijk binnen in de slagerij
van aangever is gemaakt, terwijl naast de maker van de foto twee andere gemaskerde personen
zich in die slagerij bevinden;
-dat een aanzienlijk deel van de buit in de woning van de verdachte is aangetroffen, waaronder
etenswaren en (beveiligings)camera’s en een recorder die aangever als de zijne heeft herkend;
-dat de verdachte zeer kort na de inbraak, dezelfde dag nog, telefonisch informeert bij een
persoon voor het installeren c.q. aansluiten van twee camera’s en opnameapparatuur, heeft de
verdachte, ook na daartoe door de rechtbank uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd, zich op zijn
zwijgrecht beroepen. Aldus is ook hier een ontzenuwende verklaring voor deze redengevende
feiten en omstandigheden uitgebleven, hetgeen de rechtbank in het nadeel van de verdachte
uitlegt bij het waarderen van het bewijs.
t.a.v. feit 4 A.
I. De rechtbank stelt op grond van de in de bewijsbijlage D opgenomen en weergegeven bewijsmiddelen onder meer het volgende vast.
Op 18 maart 2015 om 16:23 uur en 16:25 trommelt [medeverdachte 1] verdachte en [medeverdachte 2] telefonisch op om bij hem langs te komen. [medeverdachte 1] zegt in dit verband nog tegen verdachte dat hij is gebeld door ‘de neus’ en dat je dan wel weet waarover het gaat. Verdachte en [medeverdachte 2] geven hieraan gevolg en zitten omstreeks 17:01 uur in de achtertuin van de woning van [medeverdachte 1] .
Op 19 maart 2015 te 03:41 uur verlaten verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] de woning van [medeverdachte 1] te [gemeente 1] en stappen in de auto van verdachte. Verdachte is aan de bestuurderszijde ingestapt.
Op 19 maart 2015 tussen 04:21 uur en 05:16 uur bevindt de Volkswagen Golf, [kenteken 2] , in gebruik bij verdachte, zich op circa 5 minuten loopafstand van het adres [adres 4]
te [gemeente 2] .
Op 19 maart 2015 rond 04:45 uur worden de bewoners ( [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] ) van de woning gelegen aan [adres 4] te [gemeente 2] overvallen door drie mannen met bivakmutsen. Één van hen is in het bezit van een zwart/zilverkleurig vuurwapen (pistool). Twee van de daders, waaronder de man met het vuurwapen, zijn bijna even groot (rond 1.78 meter) en de derde man is circa 20 centimeter groter. De man met het vuurwapen blijft bij de bewoners staan en de twee andere mannen nemen hennepplanten mee van de op de zolder gelegen hennepkwekerij. De drie daders rijden hierna weg in de auto van slachtoffer [slachtoffer 3] . In deze auto ligt ook de portemonnee van [slachtoffer 3] met daarin diverse pasjes.
Verdachte en [medeverdachte 1] zijn respectievelijk 1,76 meter en 1, 78 meter. [medeverdachte 2] is een kop groter. Dat verdachte en [medeverdachte 1] ongeveer dezelfde lengte hebben en dat [medeverdachte 2] beduidend langer is, is ook ter terechtzitting door de rechtbank vastgesteld.
[medeverdachte 1] benadert op 19 maart 2015 tussen 05:44:41 uur en 05:47:43 uur meerdere personen, waaronder [betrokkene 3] om hem te komen helpen.
De auto van verdachte rijdt op 19 maart 2015 omstreeks 06:10 uur weg van de woning van [medeverdachte 1] .
[medeverdachte 1] voert op 19 maart 2015 in de tijdspanne van 09:53 uur t/m 14:55 uur vele telefoongesprekken met [betrokkene 4] over iets wat [medeverdachte 1] voor hem heeft. Er wordt druk onderhandeld over de prijs ervan.
[medeverdachte 1] vraagt op 19 maart 2015 te 10:02 uur zijn broer [betrokkene 5] om langs te komen om mensen op te komen halen.
Op 19 maart 2015 omstreeks 19:01 uur wordt in de woning van verdachte een heren-portemonnee aangetroffen alsmede een rijbewijs, een identiteitsbewijs en een (Rabo) bankpas telkens ten name van slachtoffer [slachtoffer 3] . Voorts wordt een donkere jas aangetroffen die sterk naar hennep ruikt, terwijl nergens in de woning hennep is gevonden. Het betreft een dik gewatteerde herenjas, heupmodel, merk Munero Ramez, waarvan meerdere naden en beide ellebogen zijn afgezet met bruin leer. Op de zitting van 8 juli 2015 zijn aan verdachte foto’s van deze jas getoond. Verdachte heeft op deze foto’s zijn jas herkend. Op camerabeelden van 19 maart 2015 om 03:32:36 uur en 03:32:54 uur afkomstig van de woning van [medeverdachte 1] draagt verdachte een jas met een zeer sterke gelijkenis aan deze jas.
Op 19 maart 2015 rond 19:47 uur worden op het dak van de woning van [medeverdachte 2] een paar werkhandschoenen aangetroffen. Volgens de betrokken verbalisant roken deze handschoenen enorm naar hennep.
Op 19 maart 2015 rond 18:47 uur wordt in de woning van [medeverdachte 1] een zak met henneptoppen aangetroffen. Er is in elk geval sprake van 35 gram hennepplanten met steel.
Ook wordt in de woning een zwart/zilverkleurig vuurwapen (pistool) aangetroffen.
In een OVC-gesprek met zijn echtgenote [betrokkene 1] d.d. 10 april 2015 zegt verdachte: ‘het kutte is met die andere zaak dat ze een portemonnee’. [betrokkene 1] zegt dat ze van anderen heeft gehoord dat verdachte dat nooit mee naar huis had mogen nemen.
II. De rechtbank acht op grond van het vorenstaande wettig en overtuigend bewezen dat verdachte samen met [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] betrokken is geweest bij de overval op slachtoffer [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] . Voor wat betreft het daderschap van verdachte acht de recht- bank van belang dat de jas die verdachte ruim een uur voor de overval droeg circa 14 uren later in zijn woning is aangetroffen met een enorme hennepgeur, hetgeen past bij de betrokkenheid van de onderhavige roof van hennepplanten. Daar komt bij dat op datzelfde moment een deel van de buit (portemonnee en pasjes) bij hem in de woning is aangetroffen. Nu uit de bewijsmiddelen voorts volgt dat verdachte samen met medeverdachten in zijn auto naar [gemeente 2] is gereden, zijn auto vervolgens kort voor de overval voor een aaneengesloten tijdspanne van een uur nabij de plaats delict heeft stilgestaan en de overval door drie daders is gepleegd, acht de rechtbank het daderschap van verdachte overtuigend vaststaan. De rechtbank acht voorts op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen de conclusie gerechtvaardigd dat [medeverdachte 1] de man met het vuurwapen is geweest en daarmee de slachtoffers heeft bedreigd en dat verdachte en [medeverdachte 2] onderwijl de hennepplanten hebben gepakt.
De overtuiging van de rechtbank dat verdachte een van de daders is van de overval wordt ook hier versterkt door het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht gedurende de gehele strafprocedure. Ook ter terechtzitting heeft de verdachte op vragen van de rechtbank over de aanwezigheid van de bij verdachte in gebruik zijnde auto op die bewuste dag, tijdspanne en locatie te [gemeente 2] , de herkomst van de op de datum van de overval in de woning van verdachte aangetroffen portemonnee met pasjes van slachtoffer [slachtoffer 3] alsmede de sterk naar hennep ruikende jas van verdachte, geen antwoord willen geven. Het gaat om redengevende feiten en omstandigheden waarvoor, vooral als zij tezamen worden beschouwd, van de verdachte een die redengevendheid ontzenuwende verklaring mag worden verlangd. Verdachte heeft deze verklaring ook hier niet willen geven en ook hier betrekt de rechtbank zulks bij de waardering van het voorhanden bewijsmateriaal. Zij legt die in het nadeel van de verdachte uit. Dat de verdachte enkel zou hebben gefungeerd als chauffeur van en naar [gemeente 2] , hetgeen volgens de verdediging een opengebleven mogelijkheid blijft, acht de rechtbank niet aannemelijk geworden, nu deze rol de sterke hennepgeur aan de jas van de verdachte en de door aangevers beschreven lengte van de drie daders
inde woning ten tijde van de roof moeilijk kan verklaren. Bovendien is het toch in het licht van het voorhanden bewijsmateriaal in de eerste plaats aan de verdachte om deze rol aan te voeren en voldoende aannemelijk te doen maken. Dat heeft de verdachte nagelaten.
III. De verdediging heeft net als bij feit 1 het beroep van verdachte op zijn zwijgrecht enigszins gelegitimeerd door te wijzen op de mogelijke betrokkenheid van een oom van verdachte, [betrokkene 2] , bij het onderhavige feit. De rechtbank heeft in het strafdossier noch het verhandelde ter terechtzitting echter voldoende objectieve aanknopingspunten aangetroffen om aannemelijk te achten dat deze [betrokkene 2] bij het onderhavige feit betrokken is geweest. De enkele suggestie van de verdediging brengt de rechtbank dan ook niet tot een andere slotconclusie met betrekking tot het daderschap van de verdachte.
IV. De verdediging heeft aangevoerd dat niettegenstaande de hiervoor genoemde bewijsmiddelen de mogelijkheid bestaat dat niet verdachte betrokken is geweest bij de overval maar een (NN-)man die op de camerabeelden van 19 maart 2015 om 06:01 uur met [medeverdachte 1] aan komt lopen. Dat deze persoon in plaats van de verdachte bij de roof op [slachtoffer 3] betrokken is geweest acht de rechtbank in het licht van de bewijsmiddelen, bijeengenomen, echter afdoende weerlegd en niet aannemelijk geworden. De bewijsmiddelen wijzen immers ondubbelzinnig op de betrokkenheid van drie personen, waarvan bovendien de beschreven lengtes naadloos passen bij die van verdachte en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] bij wie op 19 maart 2015 voorwerpen zijn aangetroffen die kunnen worden gelieerd aan de roof. De rechtbank kent voorts betekenis toe aan het tijdstip waarop de NN-persoon eerst in beeld komt, te weten eerst 75 minuten na de overval.
V. Uit het hiervoor onder I. en II. weergegeven samenstel van feiten en omstandigheden volgt naar het oordeel van de rechtbank dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samen-werking tussen verdachte en medeverdachten tot het plegen van de roof. Verdachte kan aldus worden aangemerkt als medepleger van de overval.
t.a.v. feit 5.
De rechtbank acht met de officier van justitie en de verdediging niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
De bewezenverklaring.
Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen zoals uitgeschreven in de aan dit vonnis gehechte bewijsbijlage, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte:
1. op 3 januari 2015 te Oss ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met anderen met dat opzet met een (honkbal)knuppel meermalen met kracht op het hoofd van die [slachtoffer 1] heeft geslagen (al dan niet terwijl die [slachtoffer 1] op de grond lag), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2. omstreeks 21 februari 2015 te Helmond tezamen en in vereniging met anderen met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een slagerij gelegen aan de [adres 2] heeft weggenomen een hoeveelheid vlees en een hoeveelheid garnalen en een hoeveelheid messen en een hoeveelheid (keuken- en/of snij)machines en een hoeveelheid weegschalen en een hoeveelheid snijplanken en een hoeveelheid barbecues en een hoeveelheid gasflessen en een hoeveelheid broodmanden en een hoeveelheid plastic lepels en een hoeveelheid afvalbakken en een hoeveelheid (ham)haken en een hoeveelheid beeldschermen en een hoeveelheid bewakingscamera's en een decoder en een koffiezetapparaat en een biertap en een messenslijper en een hogedrukreiniger en een bestelauto toebehorende aan [bedrijf 1] en/of [slachtoffer 2] , waarbij verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot de plaats des misdrijfs hebben verschaft door middel van braak.
3. op 12 maart 2015 te Oss tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een vriescel, behorende bij een bedrijfspand gelegen aan de [adres 3] , heeft weggenomen een hoeveelheid vlees toebehorende aan [bedrijf 2] , waarbij verdachte en zijn mededader zich de toegang tot de plaats des misdrijfs heeft/hebben verschaft door middel van braak.;
4 A op 19 maart 2015 te Heesch, gemeente Bernheze tezamen en in vereniging met anderen
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 4] heeft weggenomen een hoeveelheid hennepplanten en een telefoon en een babyfoon en een hoeveelheid sleutels en heeft weggenomen een personenauto en een portemonnee met inhoud toebehorende aan [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 4] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, hebbende hij, verdachte en zijn mededaders,
-die [slachtoffer 3] vastgegrepen en terug de woning (gelegen aan [adres 4] ) in geduwd en daarbij
die [slachtoffer 3] de woorden toegevoegd: "naar binnen, naar binnen" en
-een vuurwapen op (het hoofd en/of in de nek van) die [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] gedrukt en/of
gericht (gehouden).
De bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit waarop zij in het bijzonder betrekking hebben.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
De strafbaarheid van de feiten.
Het bewezen verklaarde levert op de in de uitspraak vermelde strafbare feiten.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
De strafbaarheid van verdachte.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.
Oplegging van straf.
De eis van de officier van justitie.(
bijlage 2)
T.a.v. feiten 1 t/m 4:
-een gevangenisstraf van 10 jaar met aftrek van voorarrest;
-opheffing van de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang.
Het standpunt van de verdediging.
T.a.v. feiten 2 en 3: een gevangenisstraf conform de duur van het reeds ondergane voorarrest.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van de door verdachte gepleegde strafbare feiten betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee bedrijfsinbraken, een gewapende woningoverval en een poging tot doodslag met de kenmerken van een gewelddadige (poging tot een) woningoverval. In de kern genomen karakteriseren alle feiten zich door een grote minachting voor andermans eigendommen en zij zijn door de verdachte kennelijk enkel gepleegd om zichzelf op een snelle en gemakzuchtige wijze te verrijken, terwijl daaraan in de weg staande slachtoffers met zeer grof geweld worden gedwongen om mee te werken of uit de weg te gaan..
Slachtoffer [slachtoffer 1] is in de vroege ochtenduren door verdachte en zijn mededaders bij zijn woning opgewacht en vervolgens op nietsontziende, gewetenloze en uiterst gewelddadige wijze afgetuigd met knuppels terwijl er ook nog eens een geweer op hem werd gericht. Behalve dat het slachtoffer hierbij met kracht op zijn hoofd werd geslagen, onder meer terwijl hij weerloos op de grond lag, werd hij tevens op enig moment en nadat hij nogmaals ten val was gekomen, moedwillig en met beangstigende kracht meerdere keren op zijn rechterbeen geslagen als gevolg waarvan hij een gecompliceerde verbrijzelingsfractuur heeft opgelopen waarvan volledig herstel onzeker is. De verbalisant die de camerabeelden van het incident heeft uitgekeken omschrijft de betreffende slagen alsof de dader iets kapot wilde slaan. Hoewel het op het been uitgeoefende geweld niet bijdraagt aan de bewezenverklaarde poging tot doodslag, is het wel degelijk een omstandigheid waaraan de rechtbank zwaar tilt. Het gaat hier om buitengewoon gewelddadig maar bovenal lafhartig handelen waarmee ook nog welbewust een groot en levensbedreigend gevaar voor het slachtoffer in het leven is geroepen. Dat het letsel aan het hoofd van het slachtoffer uiteindelijk ‘beperkt’ is gebleven tot 43 hechtingen en niet tot fatale gevolgen heeft geleid, is niet aan het handelen van verdachte en zijn mededaders te danken geweest. Het hoeft geen betoog dat verdachte een grote inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer en diens lichamelijke integriteit op grove wijze heeft aangetast. Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. Uit de toelichting op de vordering benadeelde partij blijkt dat dit ook in deze zaak het geval is. Verdachte heeft zich bij zijn strafbaar handelen niet bekommerd om de gevolgen.
Twee andere slachtoffers, [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] , zagen zich in de vroege ochtenduren in hun woning geconfronteerd met drie gemaskerde daders waarvan één dader zichtbaar in het bezit was van een vuurwapen en dit wapen ook op dreigende wijze tegen de hoofden van de slachtoffers heeft gedrukt opdat de twee andere daders, waaronder verdachte, ongestoord de hennepplantage konden plunderen. Een woningoverval, zeker wanneer daarbij ter afdreiging een vuurwapen wordt gebruikt, is voor de slachtoffers een bijzonder traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. Immers, een woning is bij uitstek de plaats waar men zich veilig en geborgen moet kunnen voelen. Het spreekt voor zich dat de onderhavige overval grote gevoelens van angst en onveiligheid bij de slachtoffers heeft veroorzaakt. Verdachte heeft met die gevoelens geen rekening gehouden toen hij besloot
op gewelddadige en uiterst brutale wijze hennep(planten) te gaan roven.
De hiervoor genoemde gewelddadige delicten veroorzaken in zijn algemeenheid veel maatschappelijke onrust en verontwaardiging.
De twee bedrijfsinbraken hebben aanzienlijke schade en veel overlast bij de benadeelden veroorzaakt. Met name de inbraak in slagerij [slachtoffer 2] is van een zelden vertoonde omvang die de bedrijfsvoering heeft ontwricht en ook klanten heeft gedupeerd. Kijkend naar de aard en hoeveelheid van de weggenomen goederen moet de organisatiegraad bij deze inbraak hoog zijn geweest.
Voor alle feiten geldt dat dat deze algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving aanwakkeren.
Kijkend naar de persoon van verdachte houdt de rechtbank rekening met het feit dat hij niet mee heeft willen werken aan gedragsdeskundige onderzoeken en evenmin mee heeft willen werken aan het opstellen van een rapport door de reclassering. Verdachte heeft geen enkel inzicht verschaft over de achtergronden van zijn criminele keuzes en daden. De rechtbank houdt, verdachte, bij gebreke van aanwijzingen voor het tegendeel, ten volle verantwoordelijk voor zijn handelen en gaat bij het bepalen van de strafmaat dan ook uit van volledige toerekeningsvatbaarheid van verdachte. De rechtbank weegt voorts in het nadeel van verdachte mee dat hij eerder vanwege geweldsdelicten en vermogensdelicten is veroordeeld en dat de hierbij opgelegde straffen hem er kennelijk niet van hebben weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen. Verdachte heeft feit 1 bovendien in de proeftijd van een eerdere veroordeling gepleegd. De rechtbank neemt het verdachte tot slot kwalijk dat hij op geen enkel moment van het strafgeding de indruk
heeft gewekt het kwalijke van zijn handelen in te zien.
De rechtbank acht geen van belang zijnde omstandigheid aanwezig om in matigende zin rekening te houden bij het bepalen van de op te leggen straf.
Bij haar beslissing over de strafsoort en de hoogte van de straf heeft de rechtbank aansluiting gezocht bij de binnen de rechtspraak ontwikkelde oriëntatiepunten. De oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij het bepalen van de straf. Voor een overval op een woning met licht geweld c.q. bedreiging luidt het oriëntatiepunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van drie jaren. Voor een woningoverval met ander, ernstiger, geweld luidt dat oriëntatiepunt een gevangenisstraf voor de duur van vijf jaren.
De rechtbank acht uit een oogpunt van vergelding en ter beveiliging van de maatschappij een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats en oordeelt dat in verband met een
juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf voor de duur van 11 jaar met aftrek van voorarrest.
De rechtbank zal een zwaardere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, omdat de rechtbank van oordeel is dat de gevorderde straf de aard en
ernst van met name de bewezenverklaarde feiten 1 en 4A en de feiten en omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, onvoldoende tot uitdrukking brengt.
Voorlopige hechtenis.
Met inachtneming van het voorgaande is rechtbank van oordeel dat de schorsing van de voorlopige hechtenis met onmiddellijke ingang dient te worden opgeheven. Gezien de
aard en ernst van met name de bewezenverklaarde (12-jaars) feiten 1 en 4A,de wijze waarop deze feiten hebben plaatsgevonden en de strafoplegging, zijn de persoonlijke belangen die verdachte bij het voortduren van de schorsing heeft volstrekt ondergeschikt aan de strafvorderlijke belangen en het belang dat de samenleving heeft bij het hervatten van de voorlopige hechtenis.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] .(feit 1)
Het standpunt van de officier van justitie.
Toewijzing van het gevorderde bedrag aan materiële schade en matiging van het gevorderde bedrag aan immateriële schade. Het toegewezen bedrag vermeerderen met de wettelijke rente. Hoofdelijke aansprakelijkheid en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Primair: niet-ontvankelijkheidverklaring gezien de bepleite vrijspraak.
Subsidiair: afwijzing van de posten onder 1.1 en 1.4 vanwege onvoldoende rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. Matiging van de inkomensschade over 2016 en de gevorderde immateriële schade.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht toetsend aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid toewijsbaar,
als rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade, een bedrag van
€ 15.000,= als immateriële schadevergoeding en een bedrag van € 53.933,19 als materiële schadevergoeding vermeerderd met de wettelijke rente vanaf respectievelijk de datum van het delict en vanaf de datum van indiening van de vordering, telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de onder post 1.3 mede opgevoerde sanitairkit (€ 7,09) en 2x een mars (€ 1,78) en in de post 1.6 ‘aanleg voortuin’, aangezien in zoverre geen sprake is van rechtstreeks door het bewezen verklaarde feit toegebrachte schade. De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet ontvankelijk verklaren in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade, omdat dit onderdeel van de vordering niet eenvoudig is vast te stellen. Nader onderzoek naar de juistheid en omvang van dit onderdeel zou een uitgebreide behandeling vereisen. De rechtbank is van oordeel dat de behandeling van dit deel van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert.
De benadeelde partij kan dit onderdeel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op € 1.788,= terzake van kosten rechtsbijstand overeenkomstig het liquidatietarief rechtbanken en hoven (2 punten á € 894,= per punt). Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf datum delict (immateriële schade) dan wel vanaf de datum van de indiening van de vordering (materiële schade), telkens tot de dag der algehele voldoening.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan
de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] .(feit 2)
Het standpunt van de officier van justitie.
Integrale toewijzing, hoofdelijkheid en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Het standpunt van de verdediging.
Referte aan het oordeel van de rechtbank.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank acht de vordering toetsend aan de maatstaf van redelijkheid en billijkheid ,
in haar geheel toewijsbaar.
De rechtbank zal verdachte veroordelen in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Verder wordt verdachte veroordeeld in de ten behoeve van de tenuitvoer-legging nog te maken kosten.
De rechtbank zal voor het toegewezen bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen, nu de rechtbank het wenselijk acht dat de Staat schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert.
Aangezien aan verdachte meer verplichtingen tot vergoeding van dezelfde schade worden opgelegd, zal de rechtbank bepalen dat als verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij komt te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt te vervallen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte dit strafbare feit samen met anderen heeft gepleegd. Nu verdachte en zijn mededaders samen een onrechtmatige daad hebben gepleegd, zijn zij jegens de benadeelde hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
De vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] .(feit 5)
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie heeft zich hierover niet expliciet uitgelaten.
Het standpunt van de verdediging.
Niet-ontvankelijkverklaringen van de benadeelde partijen in hun vorderingen gezien de bepleite vrijspraak.
Het oordeel van de rechtbank.De rechtbank zal de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaren in de vorderingen, aangezien de verdachte wordt vrijgesproken van het feit waarop de vorderingen van de benadeelde partijen betrekking hebben.
De rechtbank zal de kosten van partijen compenseren aldus dat elke partij haar eigen kosten draagt.
Beslag.
De rechtbank zal de teruggave aan verdachte gelasten van de in het dictum nader te noemen inbeslaggenomen voorwerpen, nu naar het oordeel van de rechtbank het belang van straf-vordering zich niet meer verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen goederen.
Motivering van de beslissing na voorwaardelijke veroordeling 01/845346-12.
De vordering voldoet aan alle wettelijke eisen. Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd tot behandeling van deze vordering. Uit onderzoek ter terechtzitting zijn geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Bijzondere omstandig-heden die aan de tenuitvoerlegging in de weg staan zijn niet aanwezig. De rechtbank zal dan ook de gevorderde tenuitvoerlegging gelasten.
Toepasselijke wetsartikelen.
De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 24c, 27, 36f, 45, 47, 57, 60a, 63, 287, 310,
311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
DE UITSPRAAK
De rechtbank
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte onder feit 5 is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij
Verklaart het ten laste gelegde onder feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4A bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:
t.a.v. feit 1:medeplegen van poging tot doodslag.t.a.v. feit 2:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.t.a.v. feit 3:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.t.a.v. feit 4 A:
diefstal voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf en maatregelen.

t.a.v. feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4A:Gevangenisstrafvoor de duur van 11 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Opheffingvan het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis met ingang van heden.
t.a.v. feit 1:Maatregelvan schadevergoeding van € 68.933,19 subsidiair 300 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] van een bedrag van € 68.933,19, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 300 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van € 15.000,= immateriële schade en € 53.933,19 materiële schade. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op. Het totale bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (immateriële schade) respectievelijk vanaf de datum van de indiening van de vordering (materiële schade), telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 68.933,19, te weten EUR 15.000,= immateriële schade en € 53.933,19 materiële schade. Het totale toegewezen bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum van het delict (immateriële schade) respectievelijk vanaf de datum van de indiening van de vordering (materiële schade), telkens tot aan de dag der algehele voldoening.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot heden begroot op
€ 1.788,=.
Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Bepaalt dat de benadeelde partij in het hoger gevorderde bedrag aan immateriële schade
(€ 10.000,=) en het gevorderde bedrag dat ziet op de posten 'aanleg voortuin' (€ 1.591,67) en sanitairkit (€ 7,09) en mars ( € 1,78) niet ontvankelijk is.
t.a.v. feit 2:Maatregelvan schadevergoeding van € 13.773,= subsidiair 65 dagen hechtenis.
Legt derhalve aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2] , van een bedrag van € 13.773,= , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 65 dagen hechtenis. Het bedrag bestaat uit een bedrag van
€ 13.773,= materiële schadevergoeding. Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald. De toepassing van deze vervangende hechtenis heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op.
Beslissing op de vordering van de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe en veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 13.773,= , zijnde een materiële schadevergoeding.
Verdachte is niet gehouden tot betaling voor zover dit bedrag door (een van) zijn mededader(s) is betaald.
Indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij te vervallen en andersom, indien verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, komt daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat te vervallen.
Veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot op heden begroot op nihil. Veroordeelt verdachte verder in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
feit 5
Niet-ontvankelijkverklaringenvan de benadeelde partijen [slachtoffer 5] en [slachtoffer 6] in de vorderingen. Compenseert telkens de kosten aldus, dat elke partij de eigen kosten draagt.
t.a.v. beslag
Teruggaveinbeslaggenomen goederen aan verdachte, te weten: een personenauto Volkswagen Golf [kenteken 2] en een jas (Munero Ramez).

Beslissing na voorwaardelijke veroordelingLast tot tenuitvoerlegging van de straf, voorzover voorwaardelijk opgelegd bij vonnis van de politierechter te Oost-Brabant d.d. 4 februari 2013, gewezen onder parketnummer 01/845346-12 , te weten: een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. C.P.J. Scheele, voorzitter,
mr. E.C.P.M. Valckx en mr. S.B.C. Nicolaes, leden,
in tegenwoordigheid van D.A. Koopmans, griffier,
en is uitgesproken op 29 juli 2016.