ECLI:NL:RBOBR:2016:3968

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
15_6417
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering aanvullende uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven na beoordeling van geweldsincidenten en politiegeweld

Op 25 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het Schadefonds geweldsmisdrijven. Eiser had een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds naar aanleiding van verschillende geweldsdelicten, waaronder mishandeling, diefstal met geweld en bedreiging met geweld. Het primaire besluit van 29 juli 2015 kende eiser een uitkering van € 1.000 toe, maar het bezwaar tegen dit besluit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 oktober 2015. Eiser was het niet eens met het toegekende bedrag en stelde dat hij slachtoffer was van jarenlange bedreigingen door een specifieke persoon, maar kon dit niet voldoende onderbouwen.

De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt had kunnen stellen dat er naast het incident waarvoor de uitkering was toegekend, geen andere geweldsdelicten waren die aanleiding gaven voor een aanvullende schadevergoeding. De door eiser gestelde bedreigingen via sms en telefonisch contact werden als onvoldoende gespecificeerd beschouwd en konden niet worden aangemerkt als opzettelijk gepleegde misdrijven. Ook het door eiser aangevoerde politiegeweld bij zijn aanhouding werd niet als onrechtmatig beoordeeld, aangezien politieambtenaren bevoegd zijn tot het gebruik van geweld in de uitoefening van hun functie.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende objectieve aanwijzingen waren om de overige door eiser aangevoerde gebeurtenissen als geweldsmisdrijven aan te merken. Gelet op deze overwegingen werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/6417

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2016 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K. Steenbergen-van Straten),
en

Schadefonds geweldsmisdrijven, verweerder

(gemachtigde: mr. M.K. Kanselaar).

Procesverloop

Bij besluit van 29 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een uitkering uit het Schadefonds Geweldsmisdrijven toegekend van € 1.000,–.
Bij besluit van 2 oktober 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2016. Eiser is verschenen in persoon. Eisers gemachtigde is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 2 april 2015 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een uitkering uit het Schadefonds geweldsmisdrijven. Bij de aanvraag heeft eiser gemeld dat hij slachtoffer is mishandeling, diefstal met geweld en bedreiging met geweld.
Bij het primaire besluit heeft verweerder aan eiser een bedrag van € 1.000,– toegekend, behorend bij letselcategorie 1, omdat op grond van de bij de politie opgevraagde informatie aannemelijk is dat eiser op [datum] in [woonplaats] slachtoffer was van een mishandeling en daarbij ernstig letsel opliep. De door eiser gestelde bedreigingen in de vorm van sms-berichten, vernieling, brandstichting en smaad en het door eiser gestelde politiegeweld bij aanhouding kunnen volgens verweerder niet worden aangemerkt als opzettelijk gepleegde misdrijven als bedoeld in artikel 3 van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg), zodat daarvoor geen uitkering wordt toegekend.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zijn standpunt uit het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij het niet eens is met het toegekende bedrag van
€ 1.000,–. Ter zitting heeft hij onder meer nader toegelicht dat hij zich slachtoffer voelt van al jaren durende bedreigingen door een bepaald (door hem bij naam genoemd) persoon en dat hij wil dat die bedreigingen stoppen, maar dat hij daarvoor bij de politie geen gehoor vindt.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet schadefonds geweldsmisdrijven (Wsg) kunnen uit het fonds uitkeringen worden gedaan aan een ieder die ten gevolge van een in Nederland opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf ernstig lichamelijk of geestelijk letsel heeft bekomen.
5. De wijze waarop verweerder zijn bevoegdheid als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Wsg uitoefent, kan door de rechtbank slechts terughoudend worden getoetst, aangezien de beslissing over het al dan niet toekennen van een uitkering uit het schadefonds op een discretionaire bevoegdheid van verweerder berust.
6. Verweerder geeft bij de beoordeling van aanvragen om een uitkering uit het schadefonds geweldsmisdrijven toepassing aan de Beleidsbundel (te vinden op https://schadefonds.nl/professionals/beleidsbundel-en-letsellijst/). Dit beleid is bedoeld om duidelijkheid te verschaffen en openheid te geven over de wijze waarop verweerder in het kader van het toetsen van aanvragen de belangen afweegt.
7. In paragraaf 1.3 van de Beleidsbundel (opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf) is het volgende vermeld:
"Een aanvraag kan alleen worden ingediend voor geweldsmisdrijven, die opzettelijk tegen de persoon van het slachtoffer zijn gepleegd. Er is sprake van een geweldsmisdrijf indien er jegens het slachtoffer geweld is gebruikt of met geweld is gedreigd. Er is sprake van (voorwaardelijk) opzet indien de dader het slachtoffer willens en wetens letsel heeft toegebracht (of bewust de aanmerkelijke kans hiertoe aanvaardde).
Een geweldsmisdrijf hoeft niet bewezen te worden, maar moet aannemelijk worden gemaakt. Het proces-verbaal van aangifte van het slachtoffer is hierbij van belang. Een verklaring van het slachtoffer is niet voldoende. Objectieve aanwijzingen (verklaringen in het proces-verbaal van getuigen en dader, het strafrechtelijk onderzoek, medische verklaringen) kunnen de verklaring van het slachtoffer ondersteunen."
8. De rechtbank stelt vast dat verweerder niet bestrijdt dat de door eiser vermelde gebeurtenissen, waaronder reeds uit 1991 daterende gebeurtenissen, voor hem ingrijpende gevolgen hebben gehad en nog steeds hebben. Dit kan echter niet tot het oordeel leiden dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat – naast het incident in Velddriel – geen sprake is van meer of andere geweldsincidenten op grond waarvan verweerder aanleiding had moeten zien ook voor die incidenten aan eiser een schadevergoeding toe te kennen.
9. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt kunnen stellen dat de door eiser gestelde bedreiging via sms-berichten en/of telefonisch door eiser onvoldoende is gespecificeerd en niet kan worden aangemerkt als een opzettelijk gepleegd misdrijf, als bedoeld in artikel 3 van de Wsg, omdat de dader geen geweld heeft gebruikt en eiser ook niet met geweld heeft gedreigd.
10. Ook over het door eiser gestelde politiegeweld bij aanhouding heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is geweest van een opzettelijk gepleegd geweldsmisdrijf als bedoeld in artikel 3 van de Wsg. Verweerder heeft er daarbij op kunnen wijzen dat politieambtenaren in de uitoefening van hun functie bevoegd zijn tot het gebruik van (gepast) geweld en dat niet is komen vast te staan dat het toegepaste geweld onrechtmatig was.
11. Over de overige door eiser aangevoerde gebeurtenissen, waaronder de aanhoudende contacten met de politie en de gemeente, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat onvoldoende objectieve aanwijzingen bestaan om deze gebeurtenissen aan te merken als geweldsmisdrijven in de zin van artikel 3 van de Wsg.
12. Gelet op het voorgaande heeft verweerder eiser in redelijkheid een aanvullende uitkering uit het schadefonds kunnen weigeren.
13. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Lie, rechter, in aanwezigheid van B.V.H. Harperink, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.