ECLI:NL:RBOBR:2016:3965

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2016
Publicatiedatum
25 juli 2016
Zaaknummer
01/860196-16
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor opzetheling van een personenauto en schuldheling van kentekenplaten

Op 25 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant in 's-Hertogenbosch uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van opzetheling van een personenauto en schuldheling van twee kentekenplaten. De zaak kwam aanhangig na een dagvaarding op 15 juni 2016, en de zitting vond plaats op 11 juli 2016. De rechtbank oordeelde dat de verdachte op of omstreeks 26 februari 2015 in Nistelrode een BMW had voorhanden, waarvan hij wist dat deze van diefstal afkomstig was. Tevens had hij twee Belgische kentekenplaten voorhanden, waarvan hij redelijkerwijs had moeten vermoeden dat deze ook van diefstal afkomstig waren. De rechtbank baseerde haar oordeel op de verklaringen van verbalisanten en de tegenstrijdige verklaringen van de verdachte zelf. De verdachte had de originele kentekenplaten verborgen en de kentekenpapieren weggegooid, wat zijn wetenschap over de herkomst van de auto bevestigde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan opzetheling van de personenauto en schuldheling van de kentekenplaten, en legde een taakstraf van 80 uur op, subsidiair 40 dagen hechtenis. De rechtbank weegt mee dat de verdachte voor deze feiten nog niet eerder was veroordeeld en dat het om een eenmalige misstap ging. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Team strafrecht
Parketnummer: 01/860196-16
Datum uitspraak: 25 juli 2016
Verkort vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1974] ,
wonende te [adres 1] .
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 11 juli 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 15 juni 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 juli 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 26 februari 2015 te Nistelrode, gemeente Bernheze, één of meerdere goed(eren), te weten een personenauto (merk BMW, gekentekend [kenteken 1] ) en/of twee Belgische kentekenplaten ( [kenteken 2] ) voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto en/of kentekenplaten, wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het een door misdrijf verkregen goed(eren) betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

De door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen.

Indien tegen dit verkort vonnis een rechtsmiddel wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op dit verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan dit verkort vonnis gehecht.

Bewijsoverweging.

De verdediging heeft vrijspraak bepleit ten aanzien van zowel opzet- als schuldheling van de personenauto en de beide kentekenplaten en daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat verdachte, gelet op de omstandigheden, niet wist noch redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de personenauto en de twee kentekenplaten van diefstal afkomstig waren.
Naar het oordeel van de rechtbank kan op grond van de inhoud van de bewijsmiddelen het volgende worden vastgesteld.
Tussen 23 en 24 februari 2015 wordt er een personenauto van het merk BMW met het [kenteken 1] gestolen. Uit onderzoek van de politie is gebleken dat deze auto op 25 februari 2015 op het terrein staat bij het autoschadeherstelbedrijf van verdachte. Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren dat zij op 25 februari 2015 omstreeks 15.00 uur deze BMW bij het bedrijf van verdachte zien staan, waar op dat moment een Belgisch [kenteken 2] op was bevestigd aan de achterzijde van de auto. Deze verbalisanten betreden vervolgens in burger het terrein van het bedrijf van verdachte en zien dat aan de voorzijde van de auto op dat moment geen kentekenplaat bevestigd zit en dat er in de auto een kentekenplaat ondersteboven ligt. Zij informeren bij verdachte naar deze BMW en verdachte verklaart dat deze auto die middag is gebracht door een kennis uit de Belgische grensstreek, en dat het daarom een Belgisch voertuig is, en dat hij nog niet aan de auto heeft kunnen werken omdat hij de sleutels niet heeft. Nadat deze verbalisanten het terrein hebben verlaten, nemen zij waar dat het betreffende voertuig binnen een minuut door verdachte wordt verplaatst en buiten het bedrijfsterrein wordt geparkeerd. Als ook de (geüniformeerde) politie op zijn bedrijfsterrein is gearriveerd, verklaart verdachte eerst dat de bewuste BMW is gebracht door een onbekend persoon. Later verklaart hij dat hij eerlijk wil zijn en dat deze auto in de ochtend van 25 februari 2015, tussen 10.00 uur en 10.30 uur, bij zijn bedrijf is gebracht door [medeverdachte 1] . Verdachte verklaart verder dat hij bang is en dat [medeverdachte 1] verkeerde vrienden/kennissen zou hebben waar je geen ruzie mee wil. Verdachte verklaart dat hij van [medeverdachte 1] de opdracht heeft gekregen om de kentekenplaten te verwisselen en de auto leeg te halen en alles weg te gooien. Verbalisanten zien dat verdachte de originele kentekenplaten van de BMW achter zijn kast in zijn kantoor vandaan haalt. De kentekenpapieren van de BMW worden, op aanwijzing van verdachte, aangetroffen in de afvalcontainer van het bedrijf. Verdachte verklaart ten overstaan van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] dat de camerabeelden van de ochtend van 25 februari 2015 waarschijnlijk overschreven zijn, terwijl hij eerder ten overstaan van een andere verbalisant heeft verklaard dat de camera’s dummy’s zijn. Dit blijkt uiteindelijk niet te kloppen en de beelden zijn door de politie inbeslaggenomen. De Belgische kentekenplaten die op en in de BMW zijn aangetroffen, blijken ook van diefstal afkomstig te zijn.
Vast is komen te staan dat verdachte al jarenlang werkzaam is in een autoschadeherstelbedrijf. [medeverdachte 1] , ook werkzaam in de autoschadebranche, en over wie verdachte stelt te weten dat hij foute vrienden heeft, komt bij het bedrijf van verdachte en vraagt hem de auto leeg te halen en de Nederlandse kentekenplaten te vervangen door Belgische kentekenplaten, die al in de auto liggen. Verdachte haalt de originele kentekenplaten van de auto, verbergt deze achter een kast, gooit de kentekenpapieren weg en monteert de Belgische kentekenplaat aan de achterzijde van de auto. Deze handelingen had verdachte allemaal al verricht voordat de politie omstreeks 15.00 uur, dus ruim vier uur nadat de auto door [medeverdachte 1] bij hem was gebracht, bij het bedrijf van verdachte was aangekomen. Verdachte legt ten overstaan van de politie tegenstrijdige en leugenachtige verklaringen af met betrekking tot de herkomst van deze auto en over de aanwezigheid van camerabeelden op zijn terrein.
Gelet op al het voorgaande, in onderlinge samenhang bezien, kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders zijn dan dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van deze personenauto wist dat deze van diefstal afkomstig was. De verklaringen die verdachte bij de politie en ter terechtzitting heeft afgelegd ter weerlegging van de voor het bewijs gebruikte feiten en omstandigheden, waaronder zijn verklaring dat de kentekenplaten achter de kast zouden zijn gevallen en dat het kentekenbewijs niet bewust zou zijn weggegooid, acht de rechtbank in het licht van voornoemd feitencomplex niet geloofwaardig en deze worden dan ook terzijde geschoven. Gelet op de inhoud van de bewijsmiddelen en hetgeen hiervoor is overwogen, kan naar het oordeel van de rechtbank de tenlastegelegde opzetheling van de personenauto wettig en overtuigend worden bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Gelet op de wetenschap die verdachte moet hebben gehad van de herkomst van de personenauto, had verdachte ook redelijkerwijs moeten vermoeden dat de twee Belgische kentekenplaten, die hij op deze personenauto moest bevestigen, van diefstal afkomstig waren. Ten aanzien van de kentekenplaten acht de rechtbank de schuldheling dan ook wettig en overtuigend bewezen, zoals hierna onder “de bewezenverklaring” nader zal worden aangegeven.
Het andersluidend verweer van de verdediging wordt verworpen.
Naar het oordeel van de rechtbank kan niet wettig en overtuigend worden bewezen dat verdachte wist dat de twee kentekenplaten van diefstal afkomstig waren. Van de opzetheling van deze kentekenplaten zal verdachte dan ook worden vrijgesproken.

De bewezenverklaring.

De rechtbank acht, op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de bewijsmiddelen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte
omstreeks 26 februari 2015 te Nistelrode, gemeente Bernheze, één goed, te weten een personenauto (merk BMW, gekentekend [kenteken 1] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die personenauto wist dat het een door misdrijf verkregen goed betrof
en
omstreeks 26 februari 2015 te Nistelrode, gemeente Bernheze, meerdere goederen, te weten twee Belgische kentekenplaten ( [kenteken 2] ), voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen van die kentekenplaten redelijkerwijs had moeten vermoeden dat het door misdrijf verkregen goederen betroffen.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf en/of maatregel.

De eis van de officier van justitie.

De officier van justitie eist een taakstraf van 160 uur subsidiair 80 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaar. Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.

Het oordeel van de rechtbank.

Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan opzetheling van een auto en schuldheling van kentekenplaten. Heling in het algemeen bevordert diefstal en zorgt bovendien voor een illegaal circuit van goedkope goederen, waardoor de reguliere, eerlijke (detail)handel wordt verstoord en schade wordt toegebracht. De rechtbank rekent dit verdachte aan.
De rechtbank weegt in het voordeel van verdachte mee dat het door verdachte gepleegde strafbare feit, gelet op de persoon van verdachte en gelet op zijn strafblad, kennelijk gezien moet worden als een éénmalige misstap; verdachte was voorafgaand aan deze feiten nog nooit eerder voor een strafbaar feit veroordeeld en heeft, voor zover thans bekend, sindsdien ook geen nieuwe strafbare feiten meer gepleegd.
De rechtbank zal een lichtere straf opleggen dan de door de officier van justitie gevorderde straf, nu de rechtbank van oordeel is dat de straf die de rechtbank zal opleggen de ernst van het bewezen verklaarde voldoende tot uitdrukking brengt.
De rechtbank acht een taakstraf voor de duur als hierna te melden passend en geboden. Anders dan de officier van justitie, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om daarnaast nog een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
22c, 22d, 416 en 417bis Wetboek van Strafrecht.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
Verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op de misdrijven:

opzetheling

en

schuldheling Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.

Legt op de volgende straf.

Taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis.

Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.M.L. Heemskerk-Pleging, voorzitter,
mr. M. Senden en mr. A.M. de Koning, leden,
in tegenwoordigheid van mr. S. Kriekaard, griffier,
en is uitgesproken op 25 juli 2016.
Mr. A.M. de Koning is buiten staat om dit vonnis mede te ondertekenen.