De psychiater drs. A. Grochowska en de GZ-psycholoog drs. R. Haveman van Forensisch Centrum Teylingereind hebben in hun klinisch multidisciplinair rapport van 9 februari 2016 onder meer het volgende geconcludeerd en geadviseerd:
“
Het beeld dat uit het multidisciplinaire gedragskundig onderzoek naar voren komt is dat van een jongeman met ernstige comorbide problematiek. Deze wordt primair geclassificeerd als een autismespectrumstoornis in de zin van een pervasieve ontwikkelingsstoornis (niet anderszins omschreven), PDD-NOS. Secundair is sprake van een (niet specifieke) taal-spraakstoornis, die zich uit in een defect in de toepassing ofwel expressie van taal.
In meer beschrijvende termen wordt deze problematiek als volgt uiteengezet. De “theory of mind” oftewel het vermogen om zich in de gedachtewereld van anderen te verplaatsen is bij betrokkene beperkt. (…)
Daarnaast is sprake van een gebrekkige emotionele beleving en weinig tot geen empathische beleving jegens anderen.
Het gevoelsleven is bij betrokkene dermate verstoord dat hij nauwelijks contact heeft met zijn eigen emoties en deze dan ook nauwelijks beleeft. Ook die van anderen zijn voor hem zowel cognitief als emotioneel niet te begrijpen of in te voelen. (…)
De geconstateerde beperkingen zijn fors en versterken elkaar. Betrokkene is een jongeman met duidelijke sociale, cognitieve en emotionele beperkingen. Er is sprake van een rigide denkpatroon en een gebrek aan interesse in anderen. Betrokkene komt zeer vlak over in het contact en er is geen sprake van wederkerigheid. Feitelijk heeft hij, vanuit zijn beperkingen, een zeer egocentrische, in de zin van autistische, levenshouding. De morele ontwikkeling is dan ook niet geïnternaliseerd. Op dat gebied functioneert betrokkene op zeer laag niveau (peuterleeftijd). In bredere zin is sprake van forse oordeel- en kritiekstoornissen die als een uiting van de autismespectrumproblematiek moeten worden gezien. Met andere woorden zou gezegd kunnen worden dat hij bij problemen een autistische logica toepast. Deze is voor hem vanzelfsprekend, maar voor anderen moeilijk invoelbaar of te begrijpen.
(…)
Bovengenoemde emotionele- en gedragskenmerken worden geduid in het kader van
PDD-NOS en niet als trekken van psychopathie ofwel van een pathologische (antisociale/narcistische) persoonlijkheidsontwikkeling c.q. oppositioneel-opstandige gedragsstoornis.
(…)
In samenvattende zin kan gezegd worden dat betrokkene gezien zijn leeftijd te maken kreeg met nieuwe eisen aan zijn functioneren, hij ging nadenken over de toekomst en besloot dat deze weinig interessant was. Hij kwam hierdoor spreekwoordelijk gezien in een soort gedachtenfuik terecht waarbij zijn gedachten zich steeds verder gingen consolideren in de richting van zelfmoord. Zijn autistische gedachtegang met gebrek aan morele en empathische beleving heeft erin geresulteerd dat hij geen andere alternatieven zag dan zelfmoord plegen. Zijn familie zou hem hierbij mogelijk tegenhouden waardoor hij, wederom vanuit zijn psychische beperkingen, als beste oplossing het ombrengen van zijn familie zag.
De problematiek heeft verder doorgewerkt in het feit dat hij vanwege zijn gebrekkige emotionele beleving onvoldoende heeft ingevoeld dat zijn handelen ontoelaatbaar was. Hij was zich op cognitief niveau bewust van het ontoelaatbare van zijn gedrag, maar zijn ernstige emotionele beperkingen hebben ervoor gezorgd dat hij onvoldoende intrinsieke druk voelde om conform zijn cognitief besef te handelen. Zijn eigen belang was hierin groter, de autistische problematiek is in deze egocentrische keuze in sterke mate zichtbaar. Gezien al het bovenstaande wordt geadviseerd om betrokkene als sterk verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen indien het ten laste gelegde wordt bewezen.
(…)
Vanuit de delictbespreking, het strafdossier en het diagnostisch beeld wordt een sterk verband tussen het ten laste gelegde en de stoornis gezien.
(…)
Het is niet ondenkbaar dat hij in de toekomst opnieuw in een situatie terechtkomt waar hij geweld als de oplossing voor zijn problemen ziet. Het gevaar is voornamelijk gelegen in het feit dat betrokkene geen interne rem of corrigerende gedachten heeft. Zijn autistische logica, gebrek aan empathie en gebrekkig moreel functioneren kunnen er opnieuw in resulteren dat hij een vorm van geweld als een legitieme oplossing ziet. Het ontbreken van gevoelens van schaamte, schuld of spijt ten aanzien van het huidige ten laste gelegde laat ook zien dat betrokkene hier zelfs achteraf gezien geen afstand van neemt.
(…)
Samenvattend kan ten aanzien van het recidiverisico gesteld worden dat betrokkene in zijn leven geen patroon van agressie heeft laten zien en dat onderzoekers het recidiverisico voornamelijk vanuit de mogelijke ernst van de recidive als hoog beschouwen. Met andere woorden: er is geen sprake van een hoge frequentie van agressie, maar eerder een (mogelijk kleine) kans op zeer ernstig agressief gedrag. Het algehele recidiverisico wordt dan ook als hoog beschouwd. Gezien het feit dat een behandeling vermoedelijk (zeer) lang zal duren en dat deze mogelijk in een langdurige vorm van begeleiding en toezicht zal moeten overgaan, is een behandelmaatregel noodzakelijk om het risico op recidive te verminderen. Onderzoekers realiseren zich dat betrokkene ten tijde van het ten laste gelegde zeventien was. Vanuit het gedragskundig onderzoek is ook zichtbaar dat hij qua ontwikkelingsniveau lager dan zijn leeftijdgenoten functioneert. Onderzoekers merken echter op dat de problematiek van dien aard is dat betrokkene qua ontwikkelingsniveau zal achterblijven.
De prognose is ongunstig. Vanuit de klinische indruk schatten onderzoekers in dat betrokkene voor een langere periode zal zijn aangewezen op zorg en toezicht om het recidiverisico te verlagen. Het valt in de huidige situatie lastig te voorspellen of hij op deelgebieden verbetering kan laten zien. (…)
De werkwijze zoals deze binnen de volwassen TBS setting wordt gehanteerd is hiervoor het meest aangewezen. Er is sprake van een defect in betrokkenes persoonlijkheid waarbij volwassen behandelmodaliteiten beter aansluiten. De behandelmogelijkheden binnen de PIJ-maatregel zijn ontoereikend. De problematiek en het risico overstijgen het pedagogische karakter van de behandelingen die in jeugdinrichtingen worden aangeboden. De TBS behandelmodaliteiten sluiten beter aan bij de aard van de problematiek en de samenhang daarvan met het ten laste gelegde, indien bewezen. Tenuitvoerlegging van een PIJ-maatregel in de TBS is overwogen. Alles overziend zijn onderzoekers echter van mening dat de TBS-maatregel beter aansluit op de ernst van de geconstateerde problematiek en de verwachte behandelduur.
Geadviseerd wordt om gezien al het bovenstaande aan betrokkene de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege op te leggen.”