ECLI:NL:RBOBR:2016:380

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
2 februari 2016
Publicatiedatum
1 februari 2016
Zaaknummer
15_1105
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Planschadevergoeding in verband met bestemmingsplan Waterdael III

In deze zaak heeft de Rechtbank Oost-Brabant op 2 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil over planschade. Eiseres, eigenaar van een onroerende zaak in Someren, had een verzoek ingediend om tegemoetkoming in zowel directe als indirecte planschade als gevolg van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan "Waterdael III". Het primaire besluit van het college van burgemeester en wethouders kende eiseres een tegemoetkoming in directe planschade toe, maar wees het verzoek om indirecte planschade af, omdat dit binnen het normaal maatschappelijk risico viel. Eiseres was het niet eens met deze afwijzing en ging in beroep.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de planschade in natura niet voldoende was gecompenseerd en dat de afwijzing van de indirecte planschade onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank oordeelde dat de exploitatie van de bedrijfsactiviteiten van eiseres niet met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid uitgesloten kon worden, en dat verweerder ten onrechte de vergoeding van de indirecte planschade afhankelijk had gesteld van een toekomstige uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen binnen zes maanden een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank ook het griffierecht en de proceskosten aan eiseres heeft toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK OOST-BRABANT

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: SHE 15/1105

uitspraak van de meervoudige kamer van 2 februari 2016 in de zaak tussen

[eiseres] , te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: M.J.E. Driessen),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Someren, verweerder

(gemachtigde: mr. A.W.R.A. Verbruggen en A.J.M. van Son).

Procesverloop

Bij besluit van 20 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een tegemoetkoming in planschade in de vorm van compensatie in natura toegekend in verband met directe planschade die eiseres lijdt ten gevolge van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan “Waterdael III”. Verweerder heeft het verzoek om een tegemoetkoming in geleden indirecte planschade afgewezen omdat het vastgestelde planologisch nadeel geheel binnen het normaal maatschappelijk risico valt.
Bij besluit van 3 maart 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 november 2015. Namens eiseres zijn verschenen [persoon 1] , [persoon 2] en de gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres is sinds 18 juli 1975 eigenaar van de onroerende zaak [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Someren, sectie [nummer 1] en [nummer 2] . Zij exploiteert op die locatie een bedrijf dat zich toelegt op verschillende aspecten, te weten een garage-herstelinrichting, taxi- en groepsvervoer, handel in en verhuur van auto’s. Verder bestaat een substantieel deel van haar feitelijke bedrijfsvoering uit takel- en bergingsactiviteiten. Eiseres is verder eigenaar van de belendende percelen [adres 2] en [adres 3] .
1.2
Op het perceel van eiseres en de gronden direct achter haar perceel rustte ingevolge het bestemmingsplan “Middengebied” (de oude planologische situatie) de bestemming “Woongebied 1a” (het deel dat viel onder sectie [nummer 1] ). Gronden met deze bestemming waren bestemd voor woondoeleinden, detailhandelsdoeleinden, kantoren, publiekverzorgende ambacht en dienstverlening, maatschappelijke doeleinden en bedrijfsdoeleinden. De gronden ten oosten van het perceel op een afstand van ca. 65 meter achter de achterste perceelsgrens waren op grond van het bestemmingsplan “Buitengebied 1976” - vastgesteld op 20 januari 1976 - grotendeels bestemd voor “Agrarische doeleinden klasse A”. Op gronden met deze bestemming kon slechts bebouwing van beperkte aard worden opgericht.
1.3
Bij besluit van 21 oktober 2010 heeft de raad van de gemeente Someren (gemeenteraad) het bestemmingsplan “Waterdael III” vastgesteld. In dit nieuwe bestemmingsplan kregen zowel het perceel van eiseres als alle overige gronden gelegen in oostelijk gebied, hoofdzakelijk de bestemmingen “Wonen-1” en “Wonen-2”, waardoor de bouw van een nieuwe woonwijk mogelijk is geworden. Voorts rusten op de gronden de bestemmingen “Tuin” en “Verkeer-verblijfsgebied”.
1.4
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in haar uitspraak van 20 juni 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BW8875) op het beroep van eiseres, overwogen dat het bestemmingsplan “Waterdael III” met betrekking tot het perceel [adres 1] niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid en heeft een streep gehaald door de bestemming “Wonen-1” voor zover deze rustte op het voorste deel van het perceel van eiseres, omdat er geen overeenstemming was bereikt over de verplaatsing van het bedrijf waardoor het volgens de gemeenteraad noodzakelijk was een nieuw plan voor het perceel vast te stellen. De vernietiging had tot gevolg dat voor dit deel van het perceel het bestemmingsplan “Middengebied” herleefde. De rechtbank duidt dit deel van het perceel in het vervolg van deze uitspraak aan als perceel A. Het achterste deel van het perceel met de bestemming “Wonen-2” is wel onherroepelijk geworden. De rechtbank duidt dit deel van het perceel in het vervolg van deze uitspraak aan als perceel B.
1.5
Op 15 mei 2013 heeft eiseres verweerder verzocht om een tegemoetkoming in planschade die zij als gevolg van het bestemmingsplan “Waterdael III” heeft geleden. De schade bestaat uit waardevermindering van de onroerende zaak door intensivering en vergaande nieuwe bouwmogelijkheden voor woondoeleinden (een woonwijk met 500 woningen) direct achter haar perceel op voorheen agrarische gronden en afname van de gebruiksmogelijkheden op haar perceel.
1.6
Verweerder heeft de aanvraag om een tegemoetkoming in de kosten van planschade voor advies voorgelegd aan het Kenniscentrum voor Overheid en Bestuur (het Kenniscentrum).
Volgens het Kenniscentrum is voor perceel A een planologisch nadeliger situatie ontstaan, omdat het bedrijf van eiseres is wegbestemd en perceel B een woonbestemming heeft gekregen zonder de mogelijkheid van een hoofdgebouw. Het Kenniscentrum heeft verweerder geadviseerd deze directe planschade in natura te compenseren door herstel van de oude gunstigere bestemming via een toekomstige planologische wijziging. Verder adviseert het Kenniscentrum in het te nemen besluit de toezegging op te nemen dat indien compensatie in natura niet mogelijk zou blijken om redenen buiten de macht van de aanvrager, dan wel zijn rechtsopvolger, alsnog wordt overgegaan tot vergoeding van de planschade in geld, waarbij de omvang van deze compensatie zal worden vastgesteld na inschakeling van een ter zake kundige onafhankelijk adviseur. Verder is volgens het Kenniscentrum voor eiseres een zeer gering planologisch nadeliger situatie ontstaan voor perceel A door vermindering van de uitzichtmogelijkheden, situeringswaarde en toename van geluid, licht- en verkeersbewegingen. De hieruit voortvloeiende indirecte planschade, volgens het Kenniscentrum een waardevermindering van € 4.000,-, komt niet uit boven het wettelijk forfait van 2% van de waarde van de bedrijfswoning en valt derhalve geheel binnen het normaal maatschappelijke risico, aldus het Kenniscentrum.
1.7
Verweerder heeft in het primaire besluit overeenkomstig dit advies van het Kenniscentrum het verzoek om een tegemoetkoming in geleden directe planschade toegewezen. Verweerder heeft het verzoek om indirecte planschade conform het advies van het Kenniscentrum afgewezen.
1.8
Ten behoeve van de compensatie in natura heeft de gemeenteraad het bestemmingsplan “Waterdael III, herziening [adres 1] ” (het reparatieplan) vastgesteld. Hiertegen heeft eiseres beroep ingesteld bij de Afdeling. Volgens eiseres heeft de gemeenteraad onder meer ten onrechte verzuimd om haar takel- en bergdienstactiviteiten positief te bestemmen en had ook volledig herstel en exploitatie van het tankstation bij haar perceel mogelijk moeten worden gemaakt. Bij uitspraak van 18 november 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:3547) heeft de Afdeling dit beroep gegrond verklaard en het besluit van 25 september 2014 tot vaststelling van het bestemmingsplan “Waterdael III, herziening [adres 1] ” vernietigd voor zover het betrekking heeft op de takel- en bergingsdienst.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit overeenkomstig het advies van de gemeentelijke bezwaarschriftencommissie het primaire besluit gehandhaafd.
3.1
Eiseres heeft gesteld dat met betrekking tot perceel B van compensatie in natura geen sprake is omdat verweerder het deel van het bedrijf dat onder milieucategorie 3 valt (het takel- en bergingsbedrijf en de onderhoudsfunctie voor vrachtwagens en bussen) en het tankstation niet positief heeft bestemd in het reparatieplan. Daarom had verweerder meteen tot waardebepaling en vervolgens schadevergoeding moeten overgaan.
3.2
In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat onder het oude planologische regime slechts bedrijven in bedrijfscategorie 1 en 2 toelaatbaar zijn. Het autobedrijf, het taxibedrijf, het autoverhuurbedrijf en de autohandel en reparatie van auto’s van eiseres vallen in bedrijfscategorie 2. In het bestreden besluit heeft verweerder de vraag of sprake is van voldoende compensatie in natura afhankelijk gesteld van het oordeel van de Afdeling inzake het reparatieplan.
3.3
De rechtbank stelt voorop dat een tegemoetkoming in directe planschade uitsluitend kan worden gevorderd ten aanzien van perceel B. Met betrekking tot perceel A was geen sprake van een planologische wijziging waardoor directe planschade vanwege het bestemmingsplan “Waterdael III” zou kunnen optreden. Op dit deel van het perceel bleef het bestemmingsplan “Middengebied” immers van toepassing als gevolg van de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 20 juni 2012. Weliswaar was ten tijde van het bestreden besluit het reparatieplan op perceel A in werking getreden maar dit reparatieplan is niet ten grondslag gelegd aan het door eiseres ingediende verzoek om tegemoetkoming.
3.4
Planschade kan in natura worden gecompenseerd door het geheel of gedeeltelijk terugdraaien van de schadeveroorzakende planologische wijziging (zie de uitspraak van de Afdeling van 27 april 2005, ECLI:NL:RVS:2005:AT4747). In dat geval kan een tegemoetkoming in geld achterwege blijven, omdat de schade anderszins is verzekerd. Uit de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2012 (ECLI:NL:RVS:2012:BX1863) valt af te leiden dat het bij compensatie in de vorm van herstel van een voorheen bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheid niet is vereist om voorafgaand aan die compensatie de omvang van de planschade in geld vast te stellen. Voldoende is dat in het te nemen besluit door de verweerder de toezegging wordt opgenomen dat de omvang van de planschade alsnog onafhankelijk wordt beoordeeld op het moment dat blijkt dat compensatie in natura buiten toedoen van de aanvrager toch niet mogelijk is. Een voorwaarde die afhankelijk is van een onzekere toekomstige gebeurtenis is niet toegestaan. In een zaak die heeft geleid tot de uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:4203) was door het verwerende college bepaald dat als de herziening van het bestemmingsplan door de Afdeling zou worden vernietigd op een grond die niet reparabel was, zij het resterende deel van de planschade zouden vergoeden. De Afdeling ging hiermee niet akkoord.
3.5
Tussen partijen is niet in geschil dat de (sinds 1975) bestaande takel- en bergingsactiviteiten tot milieucategorie 3.1 (als bedoeld in de handreiking ‘bedrijven en milieuzonering’ van de VNG) horen. Verweerder heeft ter zitting erkend dat de uitoefening van het bedrijfsgedeelte dat onder milieucategorie 3 valt (het takel- en bergingsbedrijf en de onderhoudsfunctie voor vrachtwagens en bussen) niet in strijd was met het bestemmingsplan “Middengebied”, in het bijzonder planvoorschrift 6 B/C (Gebruik van gronden) alsmede artikel 6, onderdeel 2.7, van de planvoorschriften. Dit volgt ook uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015.
3.6
Naar het oordeel van de rechtbank kan het reparatieplan niet worden beschouwd als toereikende compensatie in natura omdat de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 hierin niet positief zijn bestemd. Verweerder heeft dit in het bestreden besluit, dat is genomen na de vaststelling door de gemeenteraad van het reparatieplan, niet onderkend. Daarnaast heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte de vergoeding door middel van een geldbedrag van de betreffende planschade afhankelijk gesteld van de uitspraak van de Afdeling inzake het reparatieplan. Deze uitspraak was ten tijde van het bestreden besluit een onzekere toekomstige gebeurtenis. Dit is, gelet op de hierboven genoemde uitspraak van de Afdeling van 19 november 2014, niet toelaatbaar. De rechtbank is daarom van oordeel dat de directe planschade in het bestreden besluit had moeten worden bepaald in een geldbedrag. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
3.7
Voor zover verweerder zich op het standpunt stelt dat de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet konden worden geëxploiteerd ondanks de positieve bestemming in het bestemmingsplan “Middengebied” en daarom, zo verstaat de rechtbank, buiten de planologische vergelijking zou moeten worden gelaten, overweegt de rechtbank het volgende. De rechtbank ziet niet in waarom op perceel B exploitatie van de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 niet mogelijk was. Op de nabijgelegen gronden waar voorheen het bestemmingsplan “Buitengebied 1976” op van toepassing was, mocht geen woonbebouwing worden opgericht. Op de gronden waar voorheen het bestemmingsplan “Middengebied” op van toepassing was, mocht slechts woonbebouwing binnen de bebouwingsgrenzen worden opgericht. Perceel B is op voldoende afstand gelegen van aangrenzende gronden waarop woonbebouwing was toegelaten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat niet is gebleken dat met de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 onder het oude planologische regime milieuregels werden overtreden. Daarom dient de exploitatie van de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 op perceel B in de planologische vergelijking te worden betrokken.
3.8
Deze beroepsgrond slaagt.
4.1
Eiseres heeft gesteld dat de geleden indirecte planschade niet valt binnen het normaal maatschappelijk risico. De bedrijven die legaal zijn gevestigd in de bedrijfsgebouwen, waaronder een milieucategorie 3 bedrijf, hoefden er geen rekening mee te houden dat zij ingesloten zouden worden door woonbebouwing.
4.2
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van indirecte planschade in de vorm van een belemmering van de bedrijfsvoering. De bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 1 en 2 passen in een woonomgeving en worden niet belemmerd. Een mogelijke uitbreiding naar activiteiten in milieucategorie 3 wordt belemmerd door de reeds aanwezige burgerwoningen op kortere afstand van het perceel van aanvrager. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting aangegeven dat hier wordt gedoeld op de woningen aan de overzijde van de Boerenkamplaan alsmede de woningen aan de [adres 2] en [adres 3] . Ter zitting heeft verweerder ook aangegeven dat exploitatie van een milieucategorie 3 bedrijf ter plaatse met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten.
4.3
Zoals hierboven is overwogen ziet het verzoek van eiseres om tegemoetkoming in geleden indirecte planschade op perceel A. De rechtbank is van oordeel dat exploitatie van een milieucategorie 3 bedrijf op perceel A niet met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten. Los van het feit dat het bedrijf aldaar wordt geëxploiteerd en de rechtbank niet is gebleken dat de bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 worden verricht in strijd met de milieuregels, volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 dat verweerder de effecten van deze bestaande legale en substantiële bedrijfsonderdelen niet uitputtend heeft onderzocht. De rechtbank leidt uit deze uitspraak van de Afdeling af dat reeds hierom exploitatie van een milieucategorie 3 bedrijf niet op voorhand met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid is uitgesloten.
De rechtbank ziet vooralsnog niet in dat de huidige bedrijfsvoering van eiseres als gevolg van het bestemmingsplan “Waterdael III” wordt belemmerd. Dit sluit echter niet uit dat zij in haar uitbreidingsmogelijkheden zou kunnen worden belemmerd. Ook dit had verweerder moeten onderzoeken en heeft verweerder, mede gelet op de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015, ten onrechte nagelaten. Verweerder heeft niet kunnen volstaan met een verwijzing naar de belendende percelen. Eiseres is eigenaresse van deze belendende percelen. Deze omstandigheid heeft verweerder niet betrokken in zijn motivering. De omstandigheid dat deze woningen een woonbestemming hebben, neemt niet weg dat deze woningen geen bescherming toekomt indien zij behoren tot de inrichting van eiseres. Het bestreden besluit is daarom onvoldoende gemotiveerd.
5.1
Eiseres heeft aangevoerd dat bij de waardebepaling van [adres 1] ten onrechte de exploitatiemogelijkheid van een tankstation buiten beschouwing is gelaten. Zij wijst er hierbij op dat de afleverzuilen van het tankstation stonden op de openbare weg maar dat de benodigde tanks alsmede het verkooppunt zijn gelegen op perceel A. In het verleden lagen de afleverzuilen op grond van eiseres maar eiseres heeft deze grond in verband met een herinrichting van de openbare weg vrijwillig afgestaan aan de gemeente.
5.2
Verweerder heeft ter zitting aangegeven dat de aanduiding is gelegen op de bestemming “Verkeersdoeleinden” en dus niet op perceel A.
5.3
In de uitspraak van 18 november 2015 heeft de Afdeling het volgende overwogen met betrekking tot het tankstation: “ In het algemeen kunnen aan een geldend bestemmingsplan geen blijvende rechten worden ontleend. De raad kan op grond van gewijzigde planologische inzichten en na afweging van alle betrokken belangen andere bestemmingen en regels voor gronden vaststellen. Niet in geschil is dat het voormalige tankstation meer dan tien jaar niet wordt geëxploiteerd. Gelet op de plankaart behorend bij het voorgaande bestemmingsplan "Middengebied" uit 1996 was een benzineverkooppunt toegestaan ter plaatse van de openbare weg Boerenkamplaan buiten het plangebied. De raad heeft toegelicht dat voor deze locatie thans het onherroepelijke bestemmingsplan "Someren - Dorp" geldt. In dat bestemmingsplan, waartegen [appellant] en andere niet in beroep zijn gekomen, is voor deze locatie geen benzineverkooppunt mogelijk gemaakt. Op het door [appellant] en andere gewenste tankstation is in de nota van inspraak van het onderhavige plan, waarnaar in de zienswijze wordt verwezen, ingegaan. Uit die nota van inspraak volgt dat op de Boerenkamplaan, vanwege de aanleg van de Burgemeester Roelslaan en de Hooghoefweg, meer bestemmingsverkeer rijdt dan voorheen. Dit veranderde karakter van de straat, de verkeersaantrekkende werking van een tankstation en een gebrek aan ruimte voor de plaatsing van een dergelijk tankstation, maken een tankstation volgens de raad onwenselijk en niet inpasbaar. Voorts heeft de raad van belang geacht dat [appellant] en andere, sinds het staken van de exploitatie van het tankstation, geen aanvraag bij het gemeentebestuur hebben gedaan om deze activiteiten weer te doen aanvangen. De raad heeft zich naar het oordeel van de Afdeling in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat een tankstation vanuit stedenbouwkundig en verkeerskundig oogpunt wenselijk noch inpasbaar is op het perceel. Het betoog faalt.”
5.4
De rechtbank is om meerdere redenen van oordeel dat verweerder bij de bepaling van de indirecte planschade de exploitatiemogelijkheid van het tankstation buiten beschouwing heeft kunnen laten. In de eerste plaats leidt de rechtbank uit de plankaart alsmede de uitspraak van de Afdeling van 18 november 2015 af dat de aanduiding ten behoeve van het tankstation niet was gelegen op perceel A maar op de openbare weg. De bestemming van deze openbare weg en het vervallen van de aanduiding hebben niet plaatsgevonden in het bestemmingsplan “Waterdael III” maar in het bestemmingsplan ”Someren Dorp”. Dit bestemmingsplan heeft eiseres niet ten grondslag gelegd aan haar verzoek om tegemoetkoming van planschade. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat eiseres verwijtbaar geen stappen heeft ondernomen om gebruik te maken van de exploitatiemogelijkheid van het tankstation op haar eigen perceel, voor zover al sprake was van een exploitatiemogelijkheid. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het gebruik van het tankstation geruime tijd is gestaakt en dat niet is gebleken dat eiseres gedurende de tijd dat het planologisch nog kon, maar op de hoogte was van de komst van een ander planologisch beleid in de vorm van het bestemmingsplan “Waterdael III”, gebruik heeft gemaakt van de bestaande bouw- en gebruiksmogelijkheden. Deze beroepsgrond faalt.
6.1
Eiseres heeft voorts in algemene zin de hoogte van de waardebepaling van de bedrijfswoning op de peildatum en de waardevermindering van de bedrijfswoning betwist. Zij heeft er hierbij op gewezen dat het verzoek om tegemoetkoming ziet op het gehele perceel en niet op enerzijds de bedrijfswoning en anderzijds de resterende gronden.
6.2
Verweerder heeft in het bestreden besluit de indirecte planschade uitsluitend gekoppeld aan de waardevermindering van de bedrijfswoning. Hij is hierbij afgegaan op het advies van het Kenniscentrum.
6.3
Hoofdregel is dat verweerder mag afgaan op het advies van de door hem benoemde deskundige indien daaruit op objectieve en onpartijdige wijze blijkt welke feiten en omstandigheden aan de conclusies ten grondslag zijn gelegd en deze conclusies niet onbegrijpelijk zijn en daartegen geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van dat advies naar voren zijn gebracht.
6.4
In het advies van het Kenniscentrum is de waardedaling vastgesteld door vergelijking van de waarde van het perceel met de woning voor en na de planwijziging (peildatum 23 september 2010). De waarde van het perceel met de woning is mede gebaseerd op een vergelijkingsmethode waarbij gebruik is gemaakt van gerealiseerde marktcijfers van min of meer vergelijkbare objecten.
6.5
De rechtbank is van oordeel dat eiseres onvoldoende aanknopingspunten heeft aangevoerd voor twijfel aan de juistheid van het advies van het Kenniscentrum op dit onderdeel. De enkele omstandigheid dat de woning relatief laag is getaxeerd, is verklaarbaar omdat het hier een bedrijfswoning betreft. De waardegevoeligheid van een bedrijfswoning voor zaken als privacy en geluidoverlast is minder groot. Dit neemt echter niet weg dat het Kenniscentrum niet kon volstaan met een separate taxatie van enkel de bedrijfswoning. Het Kenniscentrum had het volledige perceel moeten taxeren, te meer nu eiseres om een tegemoetkoming ter zake van percelen A en B heeft verzocht. Naar het oordeel van de rechtbank bestond in deze zaak geen aanleiding om de bedrijfswoning en het overige perceel met de daarop uitgevoerde bedrijfsactiviteiten los van elkaar te zien. Het advies van het Kenniscentrum is reeds daarom niet juist. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het advies van het Kenniscentrum ten onrechte is gebaseerd op de veronderstelling dat op percelen A en B bedrijfsactiviteiten in milieucategorie 3 met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid waren uitgesloten. Deze beroepsgrond slaagt in zoverre.
7. Gelet op het bovenstaande is het beroep gegrond. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien of een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. In de eerste plaats dient een uitgebreide taxatie van de door eiseres geleden directe en indirecte planschade plaats te vinden en is de directe planschade tot op heden nog niet getaxeerd. Eiseres zou te beperkte mogelijkheden hebben om in kader van een bestuurlijke lus op een taxatie te kunnen reageren. Voorts zijn partijen in overleg over een oplossing in de vorm van een verplaatsing van het bedrijf van eiseres. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een nieuw besluit op bezwaar moet nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1). De rechtbank zal ook een vergoeding toekennen in verband met de door eiseres gemaakte reiskosten in verband met het bijwonen van de zitting, ten bedrage van
€ 40,00. De door eiseres gevorderde verletkosten zijn niet gespecificeerd. De rechtbank stelt de vergoeding voor deze verletkosten met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 28,-- (4 uur à € 7,-).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen zes maanden na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.060,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzitter, en mr. J. Heijerman en mr. C.A.F. van Ginneken, leden, in aanwezigheid van mr. M.P.C. Moers-Anssems, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 2 februari 2016.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.