ECLI:NL:RBOBR:2016:3701

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
13 juli 2016
Publicatiedatum
12 juli 2016
Zaaknummer
01/865128-15
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor moord door echtgenoot met hamer en verwurging

Op 13 juli 2016 heeft de Rechtbank Oost-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tegen een verdachte die op 9 november 2015 zijn echtgenote in hun woning te 's-Hertogenbosch om het leven heeft gebracht. De verdachte heeft zijn vrouw met een hamer op het hoofd geslagen en haar vervolgens gewurgd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld, aangezien hij zich voorafgaand aan de daad had beraden op zijn beslissing. De verdachte had financiële problemen en verklaarde dat hij geen andere uitweg meer zag dan het ombrengen van zijn vrouw. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 jaar, met aftrek van voorarrest. De uitspraak is gedaan na een zorgvuldige afweging van de feiten, de omstandigheden van de zaak en de impact van de daad op de nabestaanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar heeft geconcludeerd dat de ernst van het delict een lange gevangenisstraf rechtvaardigt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Strafrecht
Parketnummer: 01/865128-15
Datum uitspraak: 13 juli 2016
Vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953,
thans gedetineerd te: P.I. HvB Grave (Unit A + B).
Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting van 17 februari 2016, 11 mei 2016 en 29 juni 2016.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen van de zijde van verdachte naar voren is gebracht.

De tenlastelegging.

De zaak is aanhangig gemaakt bij dagvaarding van 20 januari 2016.
Nadat de tenlastelegging op de terechtzitting van 11 mei 2016 is gewijzigd is aan verdachte ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 09 november 2015 te 's-Hertogenbosch [slachtoffer 1]
opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een hamer, althans een hard voorwerp, op haar hoofd te slaan en/of (vervolgens) omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de
hals heeft toegepast (verwurgen);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is verdachte daardoor niet in de verdediging geschaad.

De formele voorvragen.

Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding geldig is. De rechtbank is bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen en de officier van justitie kan in de vervolging worden ontvangen. Voorts zijn er geen gronden gebleken voor schorsing van de vervolging.

Bewijs.

Het standpunt van de officier van justitie.
Het is wettig en overtuigend te bewijzen dat verdachte op 9 november 2015 te
’s-Hertogenbosch zijn echtgenote, [slachtoffer 1] , met voorbedachte raad om het leven heeft gebracht.
Het standpunt van de verdediging.
Verdachte heeft in een opwelling besloten om zijn echtgenote, [slachtoffer 1] om het leven te brengen. Hij verkeerde in een gemoedstoestand die nadenken niet toeliet. Hierdoor kan niet worden gesproken van voorbedachte raad. De verdediging verzoekt de rechtbank derhalve om verdachte vrij te spreken van de impliciet ten laste gelegde moord.
Het oordeel van de rechtbank. [1]
Op 9 november 2015 omstreeks 08:21 uur kwam bij de 112 alarmcentrale te
’s-Hertogenbosch een melding binnen. Een man zei dat hij zijn echtgenote om het leven had gebracht in hun woning gelegen aan de [adres 1] . [2]
Ter plaatse gekomen troffen de verbalisanten een man aan die een telefoon aan zijn rechteroor hield. Aan de andere kant van de lijn hoorden zij de centralist van het Operationeel Centrum te ’s-Hertogenbosch. Voorts zagen zij in de hal een wit touw aan de trap hangen. In de woonkamer zagen de verbalisanten een vrouw op haar rug in de woonkamer liggen. Na controle van de ademhaling en hartslag van de vrouw, bleek dat deze beiden negatief waren. De man zei dat hij financiële problemen had en dat hij geen andere uitweg meer had gezien dan zijn echtgenote te wurgen. De man had een hamer gepakt en zijn echtgenote op haar hoofd geslagen en vervolgens gewurgd. [3]
[betrokkene 1] en [betrokkene 2] hebben op 11 november 2015 omstreeks 15:20 uur in het mortuarium te Vught het ontzielde lichaam van de vrouw geïdentificeerd als zijnde [slachtoffer 1] , hun moeder, gewoond hebbende op de [adres 1] . [4]
A. Maes, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), concludeert in haar rapport d.d. 9 februari 2016 dat [slachtoffer 1] , 64 jaar oud geworden, is overleden als gevolg van verwikkelingen van bij leven opgelopen omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals. [5]
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 9 november 2015 zijn echtgenote om het leven heeft gebracht. Terwijl het slachtoffer op het toilet zat, ging verdachte naar de garage, pakte een hamer en liep terug naar het toilet. Hij wachtte daar ongeveer drie minuten achter de deur en toen het slachtoffer het toilet verliet, sloeg hij haar met de hamer op het hoofd. Vervolgens zijn ze samen in de richting van de keuken gevallen en heeft hij haar met zijn handen gewurgd. Hij heeft daarbij zijn lichaamsgewicht gebruikt, zodat het snel voorbij zou zijn. [6]
Veroorzaken dood slachtoffer.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast - hetgeen verder ook niet ter discussie staat - dat verdachte op 9 november 2015 te ‘s-Hertogenbosch opzettelijk [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd door haar op het hoofd te slaan en vervolgens omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals van die [slachtoffer 1] toe te passen, ten gevolge waarvan [slachtoffer 1] is overleden.
De rechtbank zal zich overigens, anders dan door de verdediging verzocht, niet uitlaten over de vraag of verdachte één of enkele keren met de hamer heeft geslagen, nu het antwoord op die vraag niet van belang is voor enige door de rechtbank te nemen beslissing.
Voorbedachte raad.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. Daarover overweegt de rechtbank als volgt.
Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad (zie onder meer het arrest van 18 februari 2014, ECLI:NL:HR:2014:347) moet voor een bewezenverklaring van het bestanddeel "voorbedachte raad" komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het volgens de Hoge Raad bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval door de rechter, waarbij deze het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden (of een samenstel daarvan) de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld.
De rechtbank stelt in deze zaak vast dat zich in het dossier een brief bevindt (p. 44), [7] die op zaterdag 7 november 2015 door verdachte is opgesteld. [8] In deze brief richt hij zich onder andere (in het Engels) tot het slachtoffer. Daarbij schrijft hij dat hij hoopt dat zij hem kan vergeven, dat hij haar niet kon achterlaten in de rotzooi die hij heeft gemaakt, alsmede dat hij hoopt dat zij vrede zal vinden in de hemel. Ter terechtzitting heeft verdachte desgevraagd verklaard dat deze passages betrekking hebben op de situatie dat zijn vrouw door toedoen van verdachte zou komen te overlijden. [9]
Verdachte heeft ter terechtzitting voorts verklaard dat hij in de avond van zondag 8 november 2015, nadat hem was gebleken dat hij geen geld in de loterij had gewonnen, nog maar twee mogelijkheden zag, “vertellen” of “doen”. Verdachte heeft toegelicht dat hij met “vertellen” doelt op het aan zijn vrouw vertellen van de bestaande financiële problemen en dat hij met “doen” doelt op het om het leven brengen van zijn vrouw. Verdachte is die avond om 22.00 uur naar bed gegaan. Hij heeft weinig geslapen en heeft vanaf dat moment nagedacht over de vraag of hij het slachtoffer om het leven zou brengen, of niet (en tegen het slachtoffer openheid van zaken te geven over hun problemen). Vervolgens zijn het slachtoffer en verdachte op 9 november 2015 om 06.30 uur opgestaan. Daarna heeft verdachte, zo heeft hij eveneens ter terechtzitting verklaard, het besluit genomen om het slachtoffer om het leven te brengen. Hij is vervolgens naar de garage gelopen om een voorwerp te zoeken waarmee hij dit doel zou kunnen verwezenlijken, heeft in de garage een hamer gepakt en is terug het huis in gelopen. Het slachtoffer zat op dat moment op het toilet. Verdachte heeft, zo schat hij, ongeveer drie minuten buiten het toilet met de hamer in zijn hand gewacht totdat het slachtoffer het toilet weer uitkwam. Direct daarna heeft hij het slachtoffer met de hamer op haar hoofd geslagen. Vervolgens vielen zij beiden op de grond en heeft verdachte het slachtoffer gewurgd. [10]
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte zich, reeds vanaf het opstellen van de genoemde brief op 7 november 2015, maar - afgaande op zijn eigen verklaring ter terechtzitting - in ieder geval vanaf 8 november 2015 om 22.00 uur beraden over het te nemen besluit om het slachtoffer om het leven te brengen. Verdachte heeft vervolgens tussen het moment dat hij het besluit nam, in de ochtend van 9 november 2015, en het begin van uitvoering van dat besluit (het slaan op het hoofd van het slachtoffer) ook nog enige tijd gehad om zich te beraden. Hij verklaart immers dat hij ongeveer drie minuten met de hamer in zijn hand achter de toiletdeur heeft staan wachten.
Dat verdachte, zoals hij heeft gesteld, pas op 9 november 2015, kort voordat hij uitvoering gaf aan dat besluit, het besluit om het slachtoffer om het leven te brengen daadwerkelijk heeft genomen, doet aan de aanwezigheid van voorbedachte raad bij verdachte niet af. Daarbij is van belang dat uit zijn eigen verklaring ter terechtzitting zonder meer volgt dat in ieder geval vanaf 8 november 2015 om 22.00 uur sprake was van een te nemen besluit over het al dan niet om het leven brengen van het slachtoffer. Vanaf dat tijdstip zag verdachte immers, zo verklaart hij zelf, nog maar twee opties, waarvan één optie was het om het leven brengen van het slachtoffer. Ook bij een te nemen besluit kan, anders dan verdachte lijkt te menen, sprake zijn van voorbedachte raad, waarbij de rechtbank verwijst naar de hiervoor aangehaalde overweging uit het arrest van de Hoge Raad van 18 februari 2014.
Dat verdachte bij het om het leven brengen van het slachtoffer heeft gehandeld in een opwelling, zoals verdachte ter terechtzitting heeft verklaard en door de verdediging als verweer is aangevoerd, acht de rechtbank voorts niet aannemelijk geworden. Voor de aanwezigheid van een opwelling bieden de verklaringen die de verdachte bij de politie heeft afgelegd over het gebeurde op 9 november 2015 geen aanknopingspunten. In die verklaringen spreekt verdachte niet over het handelen in een opwelling of gebruikt hij bewoordingen die daarop duiden. Ook zijn feitelijke handelwijze voorafgaand aan zijn daad, waarbij de rechtbank met name wijst op het door verdachte ongeveer drie minuten wachten bij het toilet, wijst niet in de richting van handelen in een opwelling.
Ook overigens is van het bestaan van contra-indicaties die aan een bewezenverklaring van voorbedachte raad in de weg staan niet gebleken.
De rechtbank concludeert op grond van het vorenstaande dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad.

De bewezenverklaring.

Op grond van de feiten en omstandigheden die zijn vervat in de hierboven uitgewerkte bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang bezien, komt de rechtbank tot het oordeel dat wettig en overtuigend bewezen is dat verdachte
op 9 november 2015 te ’s-Hertogenbosch [slachtoffer 1] , opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een hamer op haar hoofd te slaan en vervolgens omsnoerend en/of samendrukkend geweld op de hals heeft toegepast (verwurgen).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.

De strafbaarheid van het feit.

Het bewezen verklaarde levert op het in de uitspraak vermelde strafbare feit. Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

De strafbaarheid van verdachte.

Er zijn geen feiten of omstandigheden gebleken die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor hetgeen bewezen is verklaard.

Oplegging van straf.

De eis van de officier van justitie.
Gevangenisstraf voor de duur van 15 jaar met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht.
Een kopie van de vordering van de officier van justitie is aan dit vonnis gehecht.
Het standpunt van de verdediging.
De eis is zeer hoog. De verdediging verzoekt de rechtbank om, gelet op alle omstandigheden, aan verdachte een lagere straf op te leggen.
Het oordeel van de rechtbank.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte dient te worden opgelegd heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Daarnaast houdt de rechtbank bij de strafbepaling rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft op 9 november 2015 in hun woning, zijn echtgenote, met voorbedachten rade op gewelddadige wijze van het leven beroofd door met een hamer op haar hoofd te slaan en haar vervolgens te wurgen.
Terwijl het slachtoffer in de blijde veronderstelling verkeerde dat zij die dag zou afreizen naar Ierland, waar het merendeel van haar (klein)kinderen woont, bleek dat verdachte helemaal geen tickets had geboekt. In plaats van het slachtoffer hiervan simpelweg op de hoogte te stellen, heeft verdachte haar op brute wijze van het leven beroofd en heeft hij door zijn daad het slachtoffer het meest fundamentele recht dat haar toekwam, het recht op leven, ontnomen.
Verdachte heeft verklaard dat het slachtoffer en hij een goed huwelijk hadden, gebaseerd op liefde. Door zijn eigen problemen en zijn wens om samen uit het leven te stappen zo op het slachtoffer te projecteren heeft verdachte echter het vertrouwen dat zij juist in hem als echtgenoot mocht stellen op de ernstigst denkbare wijze geschaad.
Het slachtoffer was moeder van acht kinderen en oma van elf kleinkinderen. Voor hen betekent de dood van het slachtoffer een buitengewoon pijnlijk en onomkeerbaar verlies van een dierbare. De moord, de persoon van de pleger en de wijze waarop deze is gepleegd hebben diep ingegrepen in het leven van haar kinderen, kleinkinderen en andere familieleden, zoals blijkt uit de schriftelijke slachtofferverklaringen van haar dochters [betrokkene 3] , [betrokkene 1] , [betrokkene 2] , [betrokkene 4] , [betrokkene 5] en [betrokkene 6] en haar broer [betrokkene 7] en het door vier dochters van het slachtoffer ter terechtzitting uitgeoefende spreekrecht.
Het behoeft voorts weinig betoog dat een feit als het onderhavige ook de rechtsorde in het algemeen schokt en in de samenleving gevoelens van onrust en onveiligheid oproept.
Dr. T.W.D.P. van Os, psychiater/psychoanalyticus, en drs. D.M.L. Versteijnen, klinisch psycholoog/psychotherapeut, hebben respectievelijk op 5 en 6 maart 2016 pro Justitia een rapport opgemaakt. Uit hun rapporten volgt dat bij verdachte geen sprake is van een ziekelijke stoornis, dan wel een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Ten tijde van het ten laste gelegde was dat niet anders. Verdachte kan dan ook als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. Het risico op herhaling van een vergelijkbaar delict wordt ingeschat als laag, dan wel verwaarloosbaar.
De rechtbank acht verdachte gelet op voorgaande conclusies volledig toerekeningsvatbaar voor het door hem gepleegde feit.
Ten voordele van verdachte betrekt de rechtbank het feit dat verdachte inziet dat hij een verschrikkelijke en onomkeerbare daad jegens het slachtoffer heeft begaan, waardoor hij aan de nabestaanden onherstelbaar leed heeft toegebracht. Verdachte zal dit besef voor de rest van zijn leven met zich meedragen. Ook stelt de rechtbank vast dat verdachte zijn medewerking aan het (opsporings-)onderzoek heeft verleend.
Bovengenoemde omstandigheden die in het voordeel van verdachte werken, zijn echter, gelet op de ernst van het feit, slechts in beperkte mate van invloed op te leggen straf.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat in verband met een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of geringere straf dan een gevangenisstraf. De rechtbank acht, met name uit een oogpunt van vergelding, een vrijheidsbeneming van lange duur op zijn plaats.

Toepasselijke wetsartikelen.

De beslissing is gegrond op de artikelen:
Wetboek van Strafrecht art. 10, 27, 289.

DE UITSPRAAK

De rechtbank:
verklaart het ten laste gelegde bewezen zoals hiervoor is omschreven;
verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen is verklaard en spreekt hem daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op het misdrijf:

moord.

Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Legt op de volgende straf.
Gevangenisstrafvoor de duur van
15 jaarmet aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. C.A. Mandemakers en mr. S.B.C. Nicolaes, leden,
in tegenwoordigheid van J. Kapteijns, griffier,
en is uitgesproken op 13 juli 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt – tenzij anders vermeld – bedoeld een proces-
2.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, opgemaakt en ondertekend d.d. 10 november 2015, p. 88,
3.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, opgemaakt en ondertekend d.d. 9 november 2015, p. 93, 94
4.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisanten, opgemaakt en ondertekend d.d. 11 november 2015, p. 141
5.Rapport pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood, opgesteld door A. Maes,
6.Verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 29 juni 2016
7.Een (afscheids-)brief van verdachte
8.Proces-verbaal van bevindingen door verbalisant, opgemaakt en ondertekend d.d. 12 november 2015, p. 226-
9.Verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd d.d. 29 juni 2016
10.Verklaring van verdachte ter terechtzitting afgelegd d.d. 29 juni 2016